Miek Zwamborn
Depot I
Wanneer het water in vellen, in groenen en blauwen, een geblakerde hemel, liggen in de ruwe stopverfzee (panorama halfmodel) geplankt in eikenhout, de diep in de kop gesmoorde, bloedritsend met het zeil naar de wind gebrast, woelende barken.
Te halver lijve, links en van voren, met bere-
muts op, staande op achtersteven van het door
hem hernomen en te Vlissingen binnen ge-
brachte kofschip met naast hem een zilveren
Schier eindeloos staat de stuurman aan het roer.
We verversten het pekelvlees.
Wat het eerst opvalt, een snor die aan de mast moet hebben vastgezeten, ligt opgestapeld het wrakhout, terwijl de druipnatte delen nu wachten op karren, houdt de oostenwind staag aan.
Dan overnaads, het zeil niet labbert, de ingebedde musketten losgetrokken, schuift een waas over de lak, hangt het doodskleed sneeuwwit aan een knaapje.
Niets dan het regelmatige krik-krak der riemen.
De netten zijn lek.
De punten van de passers ontbreken.
De bestekkaarten vlekken.