Achter de luiken loert het kristal. Onder stolpen branden de ondergaande zonnen. Mineralen door punten van beitels omsingeld. Verzegeld zirkoon. In buizen Vesuvius. De besmette granaten.
Ogen glijden langs kiezels op kussens. Tegen de muren adert het marmer. Basalt bewaakt, de hekken om veldspaat. Over de zwerfsteen slingert een lint. Synthetisch blijken boraten. De formule veegt gruis aan.
Gepriegel van namen en nummers.
Glimmer in schilfers. Talk poedert monoklien, korrelig kaolien.
Tussen groene lijnen gevangen, vervalt epsomiet. Zwavel woekert.
Gips bloeit.
En omhult de koperpil als met een pluizig lijkkleed.
Onder de zeespiegel wacht de replica. Vermiljoenen liggen in krijt.
Gewemel van slakken. Kriskras de pijlstaarten. Gelijmde zeeëgels.
Gevulde kamers van ammoniet. Opgetilde trilobiet. Symmetrische bivalves. Zelfs de weke delen van een kwal bewaard.
Langzaam kropen de dieren aan land, lichamen lavend aan lucht. De sauriërs raakten in chamotte verstrikt. In grauw laminaat de afdruk van poten. Bewaarde jacht. Geplette pansers.
Platte beesten schuilen in schisten.