Maar wie het Nederlands niet alleen heeft moeten leren, maar ook met liefde heeft wíllen leren, hoort ook in de gewone Hollands-banale woorden soms verbanden waar de nuchtere neringdoenden niet bij stilstaan. ‘Orde’ bijvoorbeeld, is een van die Nederlandse woorden die zeer verschillende betekenissen kunnen hebben. Toen in 1985 een van de beroemdste nog levende Nederlandse astrologen mij vertelde dat hij in zijn jeugd al ‘van de orde’ had gedroomd, wist ik eerst even niet of hij bedoelde ‘van de boven tijd en plaats voortbestaande eeuwige Orde der Wijzen: de Paladijnen’ of gewoon ‘van de prachtige in het heelal heersende orde’. Later pas realiseerde ik mij dat de ene mogelijkheid de andere niet uitsloot. zou het niet tot de ‘orde’ der dingen kunnen behoren dat de wereld om enigszins ‘in orde’ te kunnen blijven, aangewezen is op de trouw en de passie van elkaar desnoods over ruimte en tijd heen beïnvloedende mensen, die daarmee voor wie ze maar zo noemen wil een soort ‘loge’ of ‘orde’ uitmaken? (En, om even in deze trant te blijven, ze stellen het voor ongeacht of zij het ook bewust zo zich voorstellen.)
Terborgh toont zich dus juist dan een tot de Orde geroepene, wanneer hij wat schrijfstijl betreft zichzelf tot de orde roept, de formuleringen nuchter houdt, op het Stoere af. Want alleen in een verhaal dat de Nieuw Nederfrankische lezer die er ‘niet graag over spreekt’, toch aanspreekt, klinkt de stem des waren Paladijns.
Als ik dit achteraf allemaal goed zie, dan willen de ogenschijnlijk nuchtere slotzinnen evenveel zeggen als: Het uiteindelijk moeten verlaten van het geloof in het bestaan van een opvoedend Genootschap, hoe pijnlijk ook, bracht hem tot het inzicht dat zijn eigen bewustzijn een primair, uitdragend, paal noch perk lijdend Gegeven was.
't Is niet afgelopen als het afgelopen is is dan precies het beoogde na-gevoel, een iconische samenvatting van wat het verhaal niet-uitsprekend, toch wil zeggen.
De ‘enkeling’ bij wie alles ‘in beraad’ blijkt, is dan de hoofdfiguur zelf. Het inzien hiervan is tegelijk de hoogste inwijding en het einde van alle geloof in een objectief bestaand ‘collegium’ dat zich met wijdelingen-in-spe zou bemoeien. De ‘rechtende’ instantie is voortaan geen veelheid van noembare Tribunaalsleden, maar de bewust aanvaarde, onbeschrijfelijk betrokken en vruchtbare innerlijke veelheid van het Zelf.
De citaten zijn uit F.C. Terborgh, Verzameld werk (4 dln.), Amsterdam: De Bezige Bij, 1975-1977, en uit H.C. ten Berge, Een schrijver als grenskozak, F.C. Terborgh over zichzelf en zijn werk, Amsterdam: De Bezige Bij, 1977.