| |
| |
| |
Je wilt niet weten wat ik je toewens
Ewoud Sanders
Doorgaans wensen wij anderen het goede toe, maar je kunt in een situatie terechtkomen waarin je hoopt dat iemand bijvoorbeeld de pestpokkenpleuris krijgt. En dan het liefst meteen, waar je bij staat, zodat je hem of haar kronkelend op de grond kunt zien creperen. Hoe die pestpokkenpleuris - het kan ook de gloeiende teringtyfus zijn - eruit ziet, wat de lichamelijke verschijnselen zijn van zo'n plotseling opkomende verschrikkelijke ziekte, daar hebben we geen helder beeld van, het achterliggende idee is dat iemand door iets vreselijks, iets héél ergs wordt getroffen. En dat volkomen terecht - dan had hij of zij zich maar niet zo moeten gedragen. Dat het hier om een onbestaanbare combinatie van ziektes gaat - in het echte leven komt pestpokkenpleuris niet voor, net zo min als de gloeiende teringtyfus - doet er verder niet toe. De essentie is dat wij iemand, al was het maar in gedachten, het ergste van het ergste toewensen.
Dat wij dat doen met een verschrikkelijke ziekte is typisch voor Nederland. Nog niet eens voor het Nederlandse taalgebied; de Vlamingen verwensen beduidend minder met ziektes dan Nederlanders. Waarom dit zo is, is niet bekend. Dat wil zeggen: er is nooit onderzoek naar gedaan. Een verklaring zou kunnen zijn dat in een dichtbevolkt land als Nederland de angst voor besmettelijke ziektes groter is dan in landen waar de inwoners minder dicht op elkaars lip wonen.
Het Nederlands kent niet alleen ziekteverwensingen. We kennen ook nog doodsverwensingen (sterf!), verdwijnverwensingen (ga de deur aan de buitenkant dichtdoen), afweerverwensingen (lik me reet), ironische verwensingen (ik hoop dat je oud wordt, maar dan vannacht nog), rijmende verwensingen (krijg de slingerschijt, die langs je benen glijdt) en zelfverwensingen (ik mag doodvallen als...). Toch bestaat de hoofdmoot uit ziekteverwensingen, want zoals gezegd, in de vreselijke dingen die wij elkaar toewensen zijn wij gefixeerd op ziektes.
| |
Gloeiende pestpokken
Allereerst iets over het ontstaan en de vorm van verwensingen. Stel, twee eigenaars van terreinwagens krijgen bonje. De een roept: ik zag die grote parkeerplaats het eerst, krijg jij de pokken. De ander kan dan roepen, krijg zelf de pokken, maar het is effectiever om iets ergers te verzinnen, om de verwensing te versterken, bijvoorbeeld tot krijg de pestpokken. Waarop de eerste zou kunnen terugroepen: krijg de gloeiende pestpokken. Of nog sterker: krijg de kanker-tyfus-tering-pokkenpest. Maar nummer één wint, want hij kent - van vroeger, uit Frank van Wezels roemruchte jaren van A.M. de Jong - de verwensing krijg de
| |
| |
Overmaasse hazewindhonden-korenmolen-pestpokken.
Einde discussie.
Een ander voorbeeld. Op een bepaalde school of in een bepaalde wijk zegt men: krijg de tering. Na een tijdje is deze verwensing niet doeltreffend meer, want afgesleten. Zij wordt versterkt door er bijvoorbeeld van te maken krijg de vinkentering. Of nog krachtiger: krijg de vliegende vinkentering, dan kun je fluiten.
Wat kunnen we hieruit opmaken? Dat een verwensing begint met een basisvorm. Dat is bijvoorbeeld: krijg de kanker. Vervolgens zijn er twee mogelijkheden: een uitbreiding aan de linker- of aan de rechterkant.
Uitbreiding aan de linkerkant kan door er een bijvoeglijk naamwoord aan toe te voegen. Voorbeeld: krijg de gierende kanker. Of door aan kanker een ander woord te plakken, zoals bij blafkanker. In verwensingen als krijg de gierende blafkanker en krijg de Arabische kutkanker wordt een en ander gecombineerd.
Bij een uitbreiding aan de rechterkant zijn er verschillende vormen. Bij de eerste wordt aan de achterkant van de ziektenaam iets vastgeplakt, zoals in kankerzooi. De basisvorm kan ook worden uitgebreid met een nadere bepaling, ingeleid door een voorzetsel. Bijvoorbeeld: krijg de kanker op je lip, krijg de bloedkanker achter je hart of krijg de pleurisvervelling aan je onderlip. Meestal verwijst zo'n bepaling naar een lichaamsdeel, wat nogal voor de hand ligt als je iemand een ziekte toewenst.
Door zo'n lange uitbreiding aan de rechterkant krijgt de verwensing een ander karakter. Immers, als je echt boos bent roep je iemand iets korts en krachtigs toe, zoals krijg de kolere of krijg de tering. En niet: je moet zoveel koorts krijgen dat de dokter naar je nest moet roeien. Zoiets krijg je in je razernij je strot niet uit. Met die korte verwensingen ontladen we ons emotioneel; het zijn spontane woede-uitbarstingen. De lange zijn bedoeld om verbaal te imponeren, de ander met de mond vol tanden te zetten, soms zelfs te intimideren. Vaak worden ze opzettelijk heel snel uitgesproken, zoals ook bij de langste Nederlandse verwensing, die de vorm heeft van een gedicht:
Stik, verrek, verrot, verteer
Val in drieën voor mijn knieën
Val in moten voor mijn poten
Krijg de koude kippenkoorts
Is deze verwensing echt gebruikt of is dit een verzinsel? Nee, zij is
| |
| |
echt gebruikt - volop zelfs. Deze rijmende verwensing was omstreeks 1930-1950 zeer geliefd op het schoolplein, in alle delen van Nederland.
Terug naar de ziekteverwensingen. Ziekteverwensingen hebben een karakteristieke vorm. Ze beginnen vrijwel altijd met krijg..., een vorm die overeenkomt met de oorspronkelijke betekenis. De wat afgezwakte betekenis vinden we in de vorm je kunt de x krijgen, bijvoorbeeld: krijg de kanker en je kunt (voor mij, wat mij betreft, voor mijn part) de kanker krijgen.
| |
Holstrontverklontering
Als we kijken naar het aantal verwensingen per ziekte, dan staat kanker onbetwist bovenaan, gevolgd door (vormen van) diarree, tering en tyfus. Daarna volgen (vormen van) koorts, pest, klere, pleuris en pokken. Dan komt een grote groep met allerlei aandoeningen aan lichaamsdelen, gevolgd door kleinere groepjes en - helemaal aan het eind - een lange stoet eenlingen.
Maar wat voor ziektes wensen wij de ander nu bij voorkeur toe? Hierin zijn twee grote groepen te onderscheiden: bestaande ziektes en fictieve ziektes. De categorie bestaande ziektes valt eveneens uiteen in twee groepen: zeer ernstige, vaak dodelijke ziektes (aids, kanker, pest, tering, tyfus en dergelijke) en minder kwaadaardige, niet-levensbedreigende ziektes of aandoeningen (diarree, kramp), waarbij vooral lichamelijke afwijkingen tamelijk goed vertegenwoordigd zijn.
Zelf heb ik een grote voorkeur voor de fictieve ziektes. Die zijn over het algemeen nogal creatief. In deze groep vinden we bijvoorbeeld:
- | krijg de holstrontverklontering; |
- | krijg de nagelpiepverzwiepering; |
- | krijg het ouwewijvenreetzweetzuur; |
- | krijg de reetscheetvereelting; |
- | krijg het (of: de) schompes; |
- | krijg het rimram; |
- | krijg de scheurkalenderziekte, elke dag wat anders; |
- | krijg de spijkerschijt, dan kun je je eigen bek dichttimmeren. |
Sommige van die fictieve ziektes zijn trouwens venijniger dan je zou denken. Zo wordt met krijg de vergietziekte, dan kun je lekken waarschijnlijk gonorroe (ook wel druiper genoemd) bedoeld, vanwege de associatie met druipen.
Erg fraai vind ik verwensingen waarin iemand alle bestaande ziektes naar zijn - of haar - hoofd krijgt. Men mag aannemen dat de ruzie over de extra grote parkeerplaats - terreinwagens hebben ook nadelen - tot grote hoogte is opgelopen als iemand roept: krijg alles
| |
| |
wat er op het bord van de polikliniek staat, behalve de dokter en het spreekuur.
We zien dit benoemingsmotief - krijg alle ziektes - in verschillende verwensingen terugkomen. Van het simpele krijg alles via krijg jij het hele polikliniekbord tot krijg de cetem.
Die laatste, inmiddels verouderde verwensing zal niet iedereen duidelijk zijn. De Cetem was de naam van een financieel nieuwsblad dat tussen 1923 en 1950 in Amsterdam werd verkocht. Cetem staat voor ‘Centraal Telefonisch Mededeelingenbureau’, de uitgever van de krant. Sinds 1924 verscheen deze krant - als enige in Nederland - op zondag. Hij werd op zondagavond verkocht en bevatte alle uitslagen van de sportwedstrijden van die dag - een noviteit in de Nederlandse journalistiek. Om dit nog eens extra te benadrukken, werd de krant die dag uitgevent met de kreet: ‘Alle uitslagen!’ Voor de joviale Amsterdammers was dit een schot voor open doel. Al snel ontstond de verwensing krijg de cetem. Omdat niet iedereen deze verwensing direct begreep, kwam ook de uitgebreide vorm voor, namelijk krijg de cetem, dan heb je alle uitslagen bij elkaar.
Met het krantje verdween de uitdrukking, maar zij leeft nog voort in de herinnering van veel Amsterdammers. Een vergelijkbare verwensing is krijg de Vaz Dias, dan heb je alle uitslagen tegelijk. M.S. Vaz Dias (1881-1963) had in Amsterdam een bekend persbureau, dat als eerste nieuwsberichten uitzond via de radio. In die uitzendingen waren ook de sportuitslagen te horen.
| |
Takke
Bij lang niet alle ziekteverwensingen is de medische aandoening meteen duidelijk. Hoe zit dat bijvoorbeeld met krijg de tokke? Takke is een verbastering en verkorting van het Franse attaque, dat ‘beroerte’ betekent. Het is echter de vraag of dit door iedereen in Amsterdam wordt begrepen, want daar zeggen ze ook wel je kunt de takke krijgen, de blaadjes komen er vanzelf aan.
En hoe zit het met krijg de klere? Veel mensen denken dat klere een directe verbastering is van cholera. In feite gaat het terug op het Franse woord colère ‘woede’ (dat op zijn beurt is afgeleid van het laat-Latijnse cholera ‘ziekte van de gal’). In Nederland kennen we colère als een productief voorvoegsel, meestal gespeld als klere- en kelere-, maar soms ook als het vetter klinkende kolere. Denk bijvoorbeeld aan klerelijer, klerewijf en kolerezootje.
Wensen wij elkaar alleen ziektes toe die mensen kunnen treffen? Nee, ook ziektes die dieren of bomen kunnen treffen worden gebruikt, als ze maar rottig of ernstig genoeg klinken. Ik zet hier de fictieve en bestaande ziektes door elkaar:
- | krijg de (gestreepte) pip; |
- | krijg de apetering; |
- | krijg de duivenpokken; |
| |
| |
- | krijg de hondenziekte; |
- | krijg de iepziekte; |
- | krijg de kanariepokken; |
- | krijg de kattenkoorts; |
- | krijg de kippenpip; |
- | krijg de muizenhik; |
- | krijg de muizenhuig; |
- | krijg de Overmaasse veepest; |
- | krijg de paardenhik; |
- | krijg de rattenkanker; |
- | krijg de rattentering; |
- | krijg de schapenschurft; |
- | krijg de varkenspest; |
- | krijg het kippensnot, dan kun je snuiten. |
| |
Rambam
Tot slot nog dit: hebben medici, bestrijders van ziektes, zelf ook sporen nagelaten in ziekteverwensingen? We weten dat van één man: Rambam. Rambam was de roepnaam van de in zijn tijd wereldberoemde geleerde Maimonides (1135-1204); het is een afkorting van Rabbi Moosje ben Maimon. Maimonides was leider van de joodse gemeenschap in Egypte. Hij was een zeer invloedrijke filosoof en lijfarts van sultan Saladin. Rambam behandelde ook arme sloebers, die hem van heinde en verre kwamen raadplegen. Behalve religieuze verhandelingen schreef hij minstens achttien boeken over geneeskunde, onder meer over aambeien en de coïtus.
Hoe de naam van deze eminente geleerde in een verwensing terecht is gekomen, was lange tijd niet duidelijk. In 1974 schreef Enno Endt hierover in het Bargoens woordenboek: ‘Behalve om de klank, die gewelddadigheid suggereert, werd de naam van deze lijfarts van verschillende sultans wellicht ook aangeroepen om daarmee de ziektes waarvoor hij ingeroepen moest worden, op te roepen’. Hartog Beem dacht hier anders over. In 1974 schreef hij, in Uit Mokum en de mediene. Joodse woorden in Nederlandse omgeving: ‘De Nederlandse populaire verwensing “krijg de (het) rambam” wordt nogal eens in verband gebracht met de naam Rambam. [...] De veronderstelling dat deze woorden met elkaar in verband zouden staan berust op niets anders dan de klankovereenkomst’.
Wie had er gelijk, Endt of Beem? Was lijfarts Rambam in een verwensing terechtgekomen om het beeld van ziektes op te roepen (Endt), of bestond er toevallig een Nederlands woord dat qua klank overeenkwam met Maimonides' roepnaam (Beem)? Hoogstwaarschijnlijk hebben zij beiden ongelijk, maar Beem een beetje meer dan Endt, want het is ondenkbaar dat rabbi Rambam niets met de verwensing krijg de/het rambam te maken heeft.
| |
| |
Maar wat is dan het verband? Het antwoord is te vinden in Het Joodsch in Nederland, een bekende studie uit 1915 van J.L. Voorzanger en J.E. Polak. Volgens Voorzanger en Polak sprak men aan het begin van de twintigste eeuw van een harber rambam als men ‘een moeilijke plaats’ bedoelde. Lees: een moeilijk te interpreteren passage in een godsdienstig of filosofisch werk (zoals van Rambam). Ik denk dat met krijg de/het rambam oorspronkelijk werd bedoeld ‘krijg een ziekte op een moeilijke plaats’. Dit motief komen we namelijk bij meer verwensingen tegen. Zo zegt men bijvoorbeeld ook:
- | krijg de kanker achter je hart, dat de dokter er niet bij kan komen; |
- | krijg de kanker, waar de dokter niet bij kan, en: |
- | krijg een mierennest achter je hart, waar de dokter niet bij kan komen, dan kunnen ze het eruit dragen. |
Kortom, eerst was er de uitdrukking een harber rambam en daarna de verwensing krijg de/het rambam. Die verwensing moet in joodse kringen zijn ontstaan, en vervolgens (zoals zo vaak) in het algemene informele Nederlands terecht zijn gekomen.
En met succes, want er zijn in de loop van de tijd verschillende uitbreidingen en verbasteringen op krijg de/het rambam gesignaleerd. Als uitbreidingen zijn genoteerd: krijg de rambam met een rietje (omstreeks 1930 gehoord in Scheveningen) en krijg de schapenschurft en het rambam plus een hartverzakking (gehoord in Amersfoort). En als verbastering is onder meer gesignaleerd krijg de rampam en de natte spuitpoep.
Natte spuitpoep plus rampam - het is de vraag of zelfs de wijze Maimonides daar een kuur tegen had geweten.
|
|