lende vormgeving de das om heeft gedaan. Juist in de verpakkingen voor sigaretten en shag lijken vormgevers zich meer te kunnen en willen uitleven, ook in ingetogen zin, dan voor welke andere opdrachten ook. Het klinkt bijna als een lijst schilderijen: Lucky Strike, Miss Blanche, Golden Fiction, Dr. Dushkind, Gitanes, Javaanse Jongens, Black Beauty, Craven ‘A’, Bastos, Gauloises, Zware van de Weduwe, Belga, Chief Whip (op ieders lip) en noem maar op. Sommige merken hebben het hoe dan ook niet overleefd, andere merken hebben wat hun verpakking betreft te lijden gehad onder onoordeelkundige restauratoren en zijn daardoor van maatkleding naar confectie afgezakt. Wat op het gebied van tabakskostuums van waarde overbleef, heeft het uiteindelijk weerloos moeten afleggen tegen het door de anti-rooklobby geïnstigeerde vandalisme dat tabak verplicht om met een tegen zichzelf gericht spandoek door het leven te gaan. Weg zijn de mooie pakjes. Voorgoed verleden tijd. Onherstelbaar vernield. Alsof een schilderij door een onverlaat met een mes is bewerkt, alleen is er nu bijna niemand die moord en brand schreeuwt bij het zien van deze uitwas.
Gedwee heb ik mij onderworpen aan de voor rokers opgeworpen hindernissen, omdat ik best rekening wil houden met het argument dat mijn recht op vrije meningsuiting anderen geen schade mag berokkenen. Toch had ik, al was het in mijn eentje, te hoop moeten lopen tegen het fundamentalisme dat mij dwingt propaganda voor zijn zaak te maken, en dat bovendien op een afzichtelijke manier die mij als estheet tegen de haren in strijkt. De toekomstvisie van Remco Campert lijkt al niet eens meer denkbeeldig: ‘En als je op straat een sigaret opsteekt in de buurt van Amerikaanse toeristen zal dit als een terroristische acitiviteit worden beschouwd.’ Er is evenwel een zekere perversiteit in mij die mij weerhoudt van harde actie. De tekstbalken op tabakswaren doen mij niet alleen denken aan die zwarte balkjes voor de ogen van verdachten die onherkenbaar in beeld dienden te worden gebracht, maar ook aan de censuurbalkjes die werden gebruikt om mensen te vrijwaren van de ongewenste confrontatie met naakt. Al als kleine jongen, zelfs nog voor ik mijn eerste heimelijke sigaretje in het struikgewas opstak, stond ik op mijn tenen bij de buurtkiosk in de hoop dat ooit de strategisch geplaatste banderollen van de naturistenblaadjes, al was het maar een beetje, afgezakt zouden zijn. Dat opwindende culturele erfgoed is helaas verdwenen, nu op veel televisienetten hete huisvrouwen en schalkse schoolmeisjes zonder gêne uit de kleren gaan.
De teloorgang van weggeretoucheerd schaamhaar, van stickers die tepels aan het oog onttrekken en van zwarte driehoeken en balken, kan een waardig opvolger vinden wanneer afbeeldingen van rokende mensen - en dat staat te gebeuren - officieel als pornografie worden bestempeld. Thuis koester ik een Deens pornoblaadje - ‘waansblad,’ zou A. Moonen zeggen - dat geschikt is gemaakt voor de Japanse markt, wat wil zeggen dat alle geslachtsorganen zijn ver-