In de vertelvorm schuilt een niet geringe moeilijkheid, want pas na een pagina of honderd begint de lezer door de bomen (de verhalen) een glimp van het bos (het onderliggende systeem, de latente ordening) te zien. Daarmee begint de lezer als het goed is ook iets wezenlijks van de mythe zelf door te krijgen. ‘Figuren uit een mythe leven vele levens en vele doden, in tegenstelling tot personages uit een roman, altijd weer gebonden aan een enkele beweging. Maar in elk leven en elke dood afzonderlijk zijn telkens alle andere aanwezig, klinken mee. Pas als we een onverwachte samenhang tussen onvergelijkbare grootheden ontdekken, kunnen we zeggen dat we de toegang tot de mythe hebben gevonden.’
Precies zo is Calasso's boek opgebouwd, waarvoor in het eerste hoofdstuk het uitgangspunt staat geformuleerd: ‘Verhalen staan nooit op zich: het zijn afsplitsingen van een stam waarlangs we naar het verleden gaan en weer terugkeren.’ Het gaat om het netwerk van verhalen, hun herhalingen en variaties, of om één stap langs de stam naar het verleden te benoemen: om de drijfveer van het vertellen. Calasso noemt ‘De verteller’, het beroemde opstel van Benjamin, niet, voorzover ik kan nagaan. Bij iemand die het werk van Benjamin zo goed kent is dat op zich al een verwijzing, in stijl van het impliciete citeren.
‘Mythen bestaan uit handelingen die hun eigen tegendeel insluiten. De held doodt het monster, maar door dat gebaar heen zien we dat ook het tegenovergestelde waar is: het monster doodt de held. De held ontvoert de prinses, maar door dat gebaar heen zien we dat ook het tegenovergestelde waar is: de held verlaat de prinses. Hoe kunnen we de betekenis dan ontdekken? Dat vertellen de varianten ons, bloedsomloop van de mythe.’
Deze dubbelzinnigheid keert in de latere roman terug. In de herschikking van oude verhaalelementen is de mythe met de literatuur mee blijven ademen. En als veel van wat in de Griekse mythen besloten lag, voor ons niet meer toegankelijk is, dan heeft één eerste waarheid van het vertellen niet aan kracht ingeboet, namelijk dat verhalen een overwinning waren op het bruut geweld, net als het offer een substituut. Het offer wist niet de schuld van de mens uit; de schuld is al verweven met het bestaan dat gebaseerd is op vernietiging, het doen verdwijnen van het bestaan (door te eten, hét verschil tussen goden en mensen) - het offer maakt het schuldige leven bewust, een herhaling in overdrachtelijke zin. Ook daarin worden offer en zang aan elkaar gelijk, al is het maar uitstel van executie. Orpheus markeerde met zijn zang het einde van een tijdperk: hij besefte dat hij de aaneenschakeling van doden en gedood worden had doorbroken. De verbinding van noodzaak en schoonheid was een uitdaging aan de hemelse wet. Door te verhalen hoe ziel en lichaam op aarde voortdurend te lijden