omdat ze wordt teweeggebracht door een van de meest eminente voorstanders van het ‘wetenschappelijk rationalisme’: Giorgio de Santillana. Uitgerekend hij, die gedenkwaardige studies aan Galileo en aan de geschiedenis van de wetenschap in Griekenland en tijdens de renaissance had gewijd, begon op zekere dag na te denken over wat de mythe werkelijk vertelde - en begreep dat hij tot dan toe een essentieel punt niet had begrepen: dat ook de mythe een ‘exacte wetenschap’ is, waarachter de majestueuze schim van Ananka, de Noodzaak, opdoemt. Ook de mythe bepaalt maten, met meedogenloze precisie; echter niet de maten van een ongedefinieerde, homogene Ruimte, maar van een cyclische, kwalitatieve Tijd, ingedeeld door aan de Hemel geschreven maatstrepen, noodlottig omdat ze het Noodlot zelf zijn. Het is deze Tijd die de ‘molen van Hamlet’ in beweging brengt, zorgt dat hij het ene tijdperk na het andere blijft malen, aanvankelijk ‘vrede en overvloed’, dan ‘zout’, en ten slotte ‘keien en zand’, terwijl eronder de onafzienbare, ziedende Maelstrom kolkt. Allerlei schrijvers volgen de sporen van deze ‘molen van Hamlet’ op een duizelingwekkende zoektocht, van Shakespeare tot Saxo Grammaticus, van de Edda tot de Kalevala, van de Odysseus tot het Gilgamesj epos, van de Rig Veda tot de Kumulipo, zwervend van Mesopotamië naar IJsland, van Polynesië naar het precolombiaanse Mexico. De disiecta membra van het mythische denken, ‘dat ervan houdt zich te verschuilen achter ogenschijnlijk objectieve en alledaagse details, ontleend aan overbekende omstandigheden’, spreken hier van meet af aan een andere taal: als iemand vertelt over een tafel die omvalt, een boom die wordt geveld of een knoop die wordt doorgehakt, zoeken we de plek
waar dat zich afspeelde niet langer op een atlas maar slaan we de ogen op naar de lijn van de ecliptica, de echte aarde waar de mythische gebeurtenissen zich afspelen, het oord van de grote zonden en de heldendaden, het oord van de oorspronkelijke ontwrichting, de bron van alle verhalen die het stabiliseren van de hellingshoek van de ecliptica uiteindelijk was. Uit die gebeurtenis volgt het fenomeen van de jaargetijden, archetype van het verschil en de terugkeer van de gelijkheid. De ‘molen van Hamlet’ zal ten slotte dan ook het ‘kosmische apparaat’ zelf blijken.
‘Echte acteurs op het schouwtoneel van het universum zijn er maar weinig, hun avonturen echter zijn ontelbaar’: Als Argonauten die de Oceaan van de Verhalen doorklieven, varen wij mee in het kielzog van die avonturen, bij het herschrijven waarvan gebruik is gemaakt van fragmenten van de meest