| |
| |
| |
Michel Pastoureau
Woordenboek van de kleuren van onze tijd (1)
Azuur
De Latijnse woordenschat onderstreept duidelijk het wantrouwen en de desinteresse van de Romeinen voor de kleur blauw: voor hen is het de kleur van de barbaren. In het antieke Rome kleedt niet alleen niemand zich in blauw, maar ook is het hebben van blauwe ogen minderwaardig, verontrustend of belachelijk. Overigens is het in het klassieke Latijn niet eenvoudig om ‘blauw’ te zeggen. Zeker, er bestaat een groot aantal woorden voor, maar geen daarvan is echt dominant. Ze hebben bovendien allemaal meerdere betekenissen en drukken geen nauwkeurige nuances uit. De grenzen tussen blauw en zwart, blauw en groen, blauw en grijs, blauw en violet, en zelfs tussen blauw en geel blijven vaag en poreus. Het ontbreekt het Latijn aan een of twee basistermen waarmee het lexicale, chromatische en symbolische veld van het blauw duidelijk kan worden afgebakend, zoals dat zonder problemen wèl kan voor rood, wit, zwart en groen (maar niet voor geel, dat ook moeilijk te benoemen is in klassiek Latijn).
Dat gebrek aan precisie van het Latijnse lexicon voor blauw in de oudheid verklaart waarom enkele eeuwen later alle Romaanse talen, hoewel ze uit het Latijn zijn voortgekomen, een beroep moesten doen op twee woorden die vreemd zijn aan het Latijn om hun vocabulaire in het gamma van deze kleur op te bouwen: enerzijds een Germaans woord (blau/bleu), anderzijds een Arabisch woord (lazurd/azur). In het Frans, zoals overigens ook in het Italiaans, is het eerste woord de soortnaam geworden om de kleur aan te duiden terwijl de tweede, minder vaak gebruikt, in de loop der eeuwen de betekenis van ‘helder blauw’, ‘hemelsblauw’ heeft aangenomen, zelfs zozeer dat het aan het eind van de achttiende eeuw ten slotte de hemel zelf aanduidde.
Deze semantische ontwikkeling verliep traag en duurde lang. In de omgangstaal heeft het woord ‘azuur’ lange tijd helemaal geen helder blauw aangeduid, maar elk mooi blauw, hetzij licht of donker. En in de taal van de schilders reserveerde men het voor het blauw dat verkregen werd uit een bijzonder kostbaar pigment: het lapis lazuli, een halfedelsteen, geïmporteerd uit Azië en zeer fijn gemalen. Dit ‘lapisblauw’, van
| |
| |
‘overzee’ gekomen, was betrekkelijk donker en heeft het woord outremer (ultramarijn) opgeleverd, dat lange tijd synoniem was voor azuur, maar dat ten slotte een eigen bestaan ging leiden, los van zijn geografische en minerale wortels, om een eenvoudig donkerblauw aan te duiden.
| |
Badkuip
Het wit wast witter. En vooral schoner. Die ervaring kunnen we opdoen door een bad te nemen in een witte badkuip, en vervolgens in een rose, groene of blauwe badkuip. We zullen altijd schoner gewassen worden in de eerste, ook al is die verouderd en zijn de andere nieuw. Douches, bidets, wastafels die wit zijn hebben soortgelijke kwaliteiten. Wat closetpotten betreft... (bestaan er closetpotten die niet wit of pastelkleurig zijn? Fel rood, bijvoorbeeld, of bruin? En zo ja, zijn die echt in staat om doelmatig de functies te vervullen die men ervan mag verwachten? Ik kan het moeilijk geloven.)
Die hygiënische prioriteit van het wit boven andere kleuren heeft niets met natuurkunde of chemie te maken. Noch minder met fysiologie. Het is een volkomen symbolische, ideologische, archetypische prioriteit, die ons terugvoert tot zo ongeveer de dageraad van de mensheid en het sociale leven, toen de mens spaarzaam kleur gebruikte: wit betekende toen wat schoon was; zwart wat vuil was; en rood wat gekleurd was.
| |
Blauw
1. Alle opiniepeilingen die sinds de laatste oorlog zijn gehouden laten met een fraaie regelmaat zien dat blauw de favoriete kleur is van meer dan de helft van de Europese bevolking, ver voor groen (omstreeks 20%) en rood (ongeveer 8 tot 10%). In Frankrijk is die opvallende voorkeur voor blauw zelfs nog uitgesprokener dan in de buurlanden en nadert soms de 60%.
Zonder zulke hoge cijfers te bereiken constateren we dat blauw eveneens de favoriete kleur is in de vs, in Canada, in Australië en in alle landen van de westerse wereld. De Europese cultuur is uit de toon gevallen op andere continenten en dit is er vrijwel onuitwisbaar van overgebleven. Wanneer men daarentegen zulke onderzoeken uitbreidt naar niet-westerse landen worden de cijfers en de voorkeuren anders. In Japan bijvoorbeeld neemt het rood de leiding, voor zwart en wit. In China en India is het geel (niet erg populair in Europa). In de landen van de islam is het groen, de kleur van de Profeet, voor wit en zwart. In het domein van de kleur, we herhalen het nog eens, is alles altijd cultureel bepaald, strikt cultureel.
Deze uitgesproken voorkeur van Europeanen voor de kleur blauw stelt de historicus voor twee vragen: waarom? En sinds wanneer? Die twee
| |
| |
vragen hangen overigens samen en een poging om ze te beantwoorden is geen eenvoudige zaak. Ze roepen complexe problemen op die een lange geschiedenis hebben en die raken aan de domeinen van het sociale, religieuze, artistieke en intellectuele leven. Het nagaan van de lange geschiedenis van het blauw in de Europese samenlevingen helpt om zijn status van favoriete kleur in de huidige westerse wereld te begrijpen. Die lange geschiedenis is er een van een complete ommekeer in de waardering.
In de mediterrane oudheid is blauw namelijk een weinig gewaardeerde kleur waarvan men ook maar spaarzaam gebruik maakt. Voor de Romeinen bijvoorbeeld is blauw de kleur van de barbaren, met name van de Kelten en de Germanen. Niet alleen omdat ze vaak blauwe ogen hebben - wat in Rome als minderwaardig gold - maar ook omdat bij verschillende volken in Gallië, Bretagne en Germania bepaalde krijgers de gewoonte hebben hun lichaam blauw te schilderen voor ze de strijd ingaan. Daartoe gebruiken ze de wedeplant, waaruit ze een kleurstof halen waarmee ze hun lichaam beschilderen en hun kleren verven (in Rome kleedt niemand, maar dan ook niemand zich in het blauw). Volgens Caesar geeft dit grijsachtig blauw die barbaarse krijgers een ‘spookachtig’ aanzien dat hun tegenstanders schrik aanjaagt.
Ondanks de verbreiding van het christendom blijft die lage waardering van het blauw tot ver in de middeleeuwen bestaan. Zeker, het blauw bestaat natuurlijk wel; en dat zowel in het dagelijks leven als in het artistieke scheppen; maar het is geen kleur van het eerste plan zoals rood, wit en zwart dat dan zijn. Het blauw is aanwezig, maar het telt nauwelijks mee, noch wat de symboliek betreft, hetzij sociaal of religieus, noch in de esthetiek.
En dan opeens verandert alles, vanaf de twaalfde eeuw. Binnen enkele decennia ondergaat deze kleur een opmerkelijke opwaardering, kwantitatief zowel als kwalitatief. Blauw komt in de mode, in stoffen en kleding, in emblemen en wapenschilden, in de kunst en in afbeeldingen.. Het dringt binnen in het emaille, in ramen, in verluchte manuscripten. Zelfs in het vocabulaire is de opkomst spectaculair. Terwijl het Latijn grote moeilijkheden had om de kleur blauw te benoemen, scheppen de volkstalen, te beginnen met het Frans, zich een rijk lexicon om de verschillende nuances van deze recentelijk in de mode geraakte kleur te omschrijven. Op alle terreinen wordt het blauw gewaardeerd; voortaan concurreert het met het rood, dat tot op dat moment doorging voor de mooiste kleur. (....)
Voor de historicus is het van belang om te weten of die veranderingen zijn veroorzaaakt door vooruitgang op het gebied van chemie en techniek, of dat het esthetische of symbolische overwegingen waren die die vooruitgang met zich mee hebben gebracht. De ververs bijvoorbeeld die
| |
| |
gedurende eeuwen, of zelfs milennia, niet in staat waren geweest om mooie blauwe tinten te produceren, dat wil zeggen zuivere, volle, heldere, stevige tinten die diep in de vezels van de stof dringen (kwaliteiten die ze heel goed wisten te verkrijgen voor het scala van rode kleuren), slaagden er binnen twee of drie generaties in dat voor het blauw te doen. Een technische vooruitgang dankzij de chemische kennis van de kleurstoffen? Of een vooruitgang die het gevolg is van de nieuwe sociale en symbolische status van de kleur blauw? Anders gezegd: gaat in een bepaalde samenleving het chemische vooraf aan het symbolische, of is het omgekeerd? Hier, in het hart van de middeleeuwen, lijkt het er toch op dat de symbolische en ideologische waarden aan de chemische en technische vooruitgang voorafgingen. Het geval van de Heilige Maagd, die in het begin van de twaalfde eeuw in het Westen een van de eerste ‘personen’ was om zich in het blauw te hullen, getuigt daarvan. (...)
Voor die tijd kon Maria in afbeeldingen gekleed zijn in om het even welke kleur, maar het ging bijna altijd om een sombere kleur: zwart, grijs, bruin, paars, donkergroen of donkerblauw. Het overheersende idee was dat van een bedroefde kleur, een rouwkleur. De Maagd was in de rouw vanwege de kruisdood van haar zoon. Dat idee is al aanwezig in de vroegchristelijke kunst - in het keizerlijke Rome kent men het gebruik van zwarte of sombere rouwkleding - en wordt doorgetrokken in de karolingische en de Ottoonse kunst.
Maar vanaf de twaalfde eeuw wordt dit palet beperkter en gaat het blauw steeds vaker in zijn eentje deze rol van rouwkleur vervullen. Bovendien wordt het lichter en verleidelijker: van vaal en somber wordt het zuiverder, helderder, verzadigder. Dan beleven we een ware artistieke promotie van de kleur blauw. Het is de periode waarin de glazeniers het beroemde ‘blauw van Chartres’ ontwikkelen, en de emailleerders en de verluchters rode achtergronden beginnen af te wisselen met blauwe. Door zich in afbeeldingen in het blauw te kleden draagt de Koningin des Hemels enorm bij aan de promotie van deze kleur in de samenleving. Zelfs koningen beginnen zich in het blauw te kleden (wat ze voor die tijd nooit deden) en worden magevolgd door de adel, en vervolgens door de hele samenleving. Aan het eind van de middeleeuwen is blauw een belangrijke kleur geworden, een koninklijke en prinselijke kleur, een kleur die zich als een volwaardige rivaal van het rood opwerpt. (...)
| |
Computer
Je ziet vaak reclames waarin hoog opgegeven wordt over het aantal kleuren dat een computer en zijn randapparatuur kunnen herkennen, opslaan, bewerken en weergeven. In de loop van de jaren is men zo van 16 soorten grijs opgeklommen tot 256 kleuren, vervolgens tot 64000 kleuren, tot
| |
| |
512000 kleuren en vandaag de dag tot verscheidene miljoenen en zelfs tientallen miljoenen kleuren. Heeft dat nog zin? Voor de machine en de technologie misschien (hoewel...). Voor de gebruiker in elk geval niet. Een kleurnuance die een mens niet kan benoemen, noch onderscheiden van de aangrenzende nuances is een nuance die niet bestaat. Het menselijk oog kan slechts een kleine honderd kleurschakeringen met zekerheid onderscheiden (misschien tweehonderd, bij mensen die bijzonder goed presteren) en het lexicon laat slechts het benoemen van enkele tientallen toe. Wat moet je dan met 64000 kleuren? 512000 kleuren? Miljoenen kleuren? Hebben zulke getallen ook maar enige betekenis?
Als men vergeet dat kleur op zichzelf niet bestaat, begrijpt men absoluut niets van de historische, sociale, culturele, esthetische, psychologische en symbolische problemen die ze stelt. Een kleur bestaat alleen voor zover ze wordt waargenomen door het koppel oog-brein van een mens, en vooral: voor zover ze geïndividualiseerd wordt door een cultuur, een vocabulaire - sociale praktijken die haar een eigen naam en betekenis geven. Het is niet de natuur die de kleur maakt, en nog minder de wetenschap of de techniek; het is de samenleving.
| |
Daltonisme
De term daltonisme wordt gebruikt voor de visuele stoornis van de kleurenblindheid, hetzij totaal (achromatopsie), hetzij partieel, met betrekking tot enkele kleuren, vooral rood en groen, of bepaalde soorten rood en groen (dyschromatopsie, of daltonisme in eigenlijke zin). Het was de Engelse natuurkundige en chemicus John Dalton (1766-1844), een van de grootste wetenschappers aller tijden en de ware schepper van de moderne atoomtheorie, die als eerste de aandacht vestigde op deze stoornis, waaraan hijzelf leed, en haar bestudeerde.
Tegenwoordig neemt men aan dat ongeveer 2% van de mannen eraan lijdt (en maar zeer weinig vrouwen). Ze is in het algemeen aangeboren en erfelijk, slechts zeer zelden verworven. Volgens de huidige stand van onze kennis zou ze veroorzaakt worden door een incomplete differentiatie tussen de kegeltjes en de staafjes in de retina, ofwel door hun slechte verbindingen met bepaalde vezels van de gezichtszenuw (men herinnere zich dat de kegeltjes raegeren op langere golflengtes - rood, oranje - en de staafjes op de kortere - groen, blauw.) Het is geen ziekte maar een aandoening die, hoe onbetekenend ook, het uitoefenen van bepaalde beroepen verhindert, vooral die waarin gekleurde signalen een belangrijke rol spelen (in de luchtvaart, bij de spoorwegen e.d.).
De historicus en de antropoloog staan vaak versteld van de studies of de experimenten op het gebied van het daltonisme en andere anomalieën van de kleurwaarneming. De eerste kan er niet omheen, te constateren dat
| |
| |
John Dalton zijn verwarring van rood en groen juist ontdekt op het moment waarop in de westerse cultuur, dankzij het werk van Young, Goethe en enkele anderen, en dankzij het invoeren van de noties van primaire en complementaire kleuren, het groen een van de tegengestelde kleuren van het rood wordt (wat voordien nooit zo was). De antropoloog op zijn beurt vraagt zich af wat ‘normaal’ is in de waarneming van kleuren en wat ‘anomalieën in de kleurwaarneming’ zijn. Hij weet dat het zien van kleuren een fenomeen is van de perceptie, dus cultureel, dat het varieert in tijd en ruimte, dat het niet identiek is in alle samenlevingen en beschavingen. Hij weet ook dat het heel moeilijk is om de kleuren af te grenzen buiten de taal om, dat de naam van de kleur integraal deel uitmaakt van de kleur, en vooral dat we nauwelijks kunnen weten of, wanneer en hoe er sprake is van gelijkheid, voor een of meerdere individuen, tussen de waargenomen en de benoemde kleur. Hij zet dus vraagtekens bij de waarde van testen en apparaten voor kleurmeting die deze vermeende anomalieën willen aantonen. Het zou ruimschoots voldoende zijn, te spreken van verschillen, en niet van anomalieën.
De socioloog, van zijn kant, merkt op dat het daltonisme een stoornis is die in bepaalde milieu's en op bepaalde momenten in de mode is. In de vijftiger en zestiger jaren was het onder avantgardistische schilders heel chic om te zeggen dat je kleurenblind was. Later waren het tieners, dromend van een bestaan als drop-out, die deze aandoening voor zich opeisten. Misschien was het de naam van de gebroeders Dalton, de beroemde en amusante bandieten uit de strip Lucky Luke, die in hun ogen het daltonisme de adel van de uitgestotenen en de paria's verleende? Vandaag de dag zijn die modes passé: kleurenblind zijn is geen act meer, en verkondigen dat men het is wekt geen bewondering meer en roept geen vragen meer op.
| |
Geld
Geld stinkt niet, maar heeft het een kleur? Die vraag moet bevestigend worden beantwoord. Lange tijd werd het geld, in beelden en in de verbeelding, gelijkgesteld met muntstukken, geslagen uit een edelmetaal. De kleuren van die muntstukken - vooral zilver, of zilverkleurig, goud of goudkleurig - hebben dus iconografisch de kleuren bepaald van geld, opgevat als iets materieels.
Tegenwoordig is dat anders. De kleur die bij voorkeur met de idee van geld geassocieerd wordt is niet meer het goud, en nog minder zilver, maar groen. Daar zijn diverse redenen voor, waarvan een van de belangrijkste zijn oorsprong vindt in de kleur van bankbiljetten van de Amerikaanse munteenheid, de dollar. In de huidige tijd lijkt alles wat met geld te maken heeft symbolisch (zelfs mythologisch) verbonden met de dollar. Het
| |
| |
is dus normaal dat de kleur daarvan de kleur bij uitstek van het geld is geworden.
Temeer omdat voordat het beroemde groene biljet voor het eerst gedrukt werd (in etappes tussen 1792 en 1863, daarna geüniformiseerd tussen 1863 en 1913) groen al sinds lang de kleur was van de Fortuin. Al in de middeleeuwse symboliek riep het associaties met geluk en pech op, met de grillen van het Lot, met vervulde of teleurgestelde hoop. In de Renaissance werd het als vanzelfsprekend de kleur van de gokkers (en van de bloemrijke taal die ze gebruikten: langue verte - grove taal) en van de spelen, vooral spelen om geld. Vanaf het eind van de vijftiende eeuw zijn de tafels waarop gespeeld wordt bekleed met groene stof. Bij uitbreiding wordt groen onder het Ancien Régime steeds meer geassocieerd met alles wat niet alleen met de wereld van het (gok)spel en de casino's te maken heeft, maar ook met geld, met de bank en met financiën. De dollar heeft dat alleen maar versterkt en heeft een kleurensymboliek voortgezet die al grotendeels van kracht was voor de Amerikaanse onafhankelijkheid.
In onze tijd, met zijn elektronische geld, mag je je afvragen of het verband met de kleur groen zal voortduren. Zal het geld, nadat het zijn geur kwijt is, ook zijn kleur kwijtraken? Ik denk het niet. Want de elektronica heeft ook een kleur, en die kleur is meestal groen, symbool van snelheid, vloeibaarheid en veranderlijkheid.
Groen is, chemisch en symbolisch, de meest instabiele van de kleuren. Op grond daarvan zal het lang zinnebeeldig blijven voor de meest wisselvallige van de godinnen: van Fortuna.
| |
Heraldiek
De heraldiek, ontstaan in de twaalfde eeuw, lijkt het grote kleurensysteem dat door de westerse cultuur werd geschapen. In tegenstelling tot de meeste andere sociale toepassingen van kleuren, vat het blazoen ze op als zuivere categorieën. Daartoe baseert het zich van meet af aan op de - in veel opzichten al uiterst moderne - notie van de effen kleur, dat wil zeggen: niet op de kleur zelf maar op kleur als iets denkbeeldigs. Daarom is in de heraldiek de grens tussen embleem en symbool altijd vaag, en als we het hebben over heraldische kleuren, of ze nu behoren tot het eigenlijke blazoen of tot alle codes die eruit voortvloeien (vlaggen, uniformen, verkeersborden, sportieve emblemen, etiketten en logo's van allerlei aard), moeten we het noodzakelijkerwijs ook hebben over kleurensymboliek.
1. Om militaire redenen ontstaan in het midden van de twaalfde eeuw - het herkennen van strijders op de slagvelden en de tournooivelden - kunnen de wapenschilden gedefinieerd worden als emblemen in kleur, die
| |
| |
horen bij een individu of een groep individuen, en in hun compositie onderworpen zijn aan zekere regels, die van het blazoen. Door die regels, klein in aantal maar zeer strikt voorgeschreven, onderscheidt het Europese heraldische systeem zich van alle andere emblematische systemen daarvoor of daarna.
De verspreiding van de wapenschilden ging buitengewoon snel, zowel in de geografische ruimte als op sociaal gebied, en hun toepassing is al vroeg gedemilitariseerd. Tegen 1350 kunnen we aannemen dat de hele westerse samenleving, de boerenstand inbegrepen, er gebruik van maakt. Het is niemand verboden een eigen wapenschild te kiezen, met als enige voorwaarde dat men niet dat van een ander neemt. Het heraldisch systeem, waarvan de klassieke periode ongeveer tussen 1230 en 1380 wordt gedateerd, is dan op zijn hoogtepunt. Als identiteitsteken, als eigendomsmerk en decoratieve versiering tegelijk verschijnen wapenschilden op allerlei dragers: militaire en civiele kleding, gebouwen en monumenten, meubels en stoffen, boeken, officiële documenten, zegels, munten, kunstvoorwerpen en gebruiksvoorwerpen. Vanaf het midden van de dertiende eeuw worden de kerken zelf ware heraldische musea: men treft er wapenschilden aan op de vloeren, op de muren, op de plafonds, op de tombes, op de ramen, op cultische voorwerpen en gewaden. Daardoor worden die wapenschilden ter beschouwing aangeboden aan het grootst mogelijke aantal mensen (met alle semantische bemiddelingen en afleidingen van dien.) Het wapenschild is een beeld dat gemaakt is om gezien te worden, en het wordt gezien.
Vanaf de vijftiende eeuw wordt de plaats die wapenschilden in het dagelijks leven en in de materiële beschaving innemen allesoverheersend. Ontelbaar zijn overal in West-Europa de voorwerpen, monumenten en documenten die ermee zijn versierd en die daardoor een ‘maatschappelijke status’ krijgen. Tegenwoordig zijn de wapenschilden heel vaak het enige element waarover we beschikken om die voorwerpen en die monumenten te situeren in tijd en ruimte, om er de opdrachtgevers en de opeenvolgende bezitters van terug te vinden, om er de geschiedenis en de lotgevallen van te achterhalen. Na een tijdelijke terugval in de tweede helft van de zestiende eeuw, herleeft de westerse heraldiek in de barokkunst, die het bestaan ervan met twee eeuwen verlengt. Al is ze nog een levende traditie in enkele landen (Engeland, Schotland, Zwitserland), de heraldiek is tegenwoordig vooral opmerkelijk door de talrijke codes die eruit voort zijn gekomen en die heel onze sociale symboliek beheersen, van vlaggen en uniformen, via logo's van politieke partijen en tenue's van voetbalclubs tot en met de etiketten op wijnflessen of kaasdoosjes
2. De heraldiek gebruikt slechts een klein aantal kleuren. Zes zijn er vanaf het begin: wit (zilver), geel (goud), rood (keel), zwart (sabel),
| |
| |
blauw (azuur), en groen (sinopel). Een zevende (purper), weergegeven met een min of meer paarsachtig grijs, is in de loop van de dertiende eeuw verschenen maar is altijd en overal slechts zelden gebruikt. Het lijkt of het er alleen maar is om het symbolische aantal van zeven te bereiken, dat de harmonie en de volmaaktheid van systemen aanduidt. De grote originaliteit van deze kleuren is dat ze absoluut zijn, bijna immaterieel. Nuances doen er niet toe. Om het rood van de wapenschilden van de stad Florence of het blauw van die van de Franse koning bijvoorbeeld in een schilderij weer te geven zijn de kunstenaars volkomen vrij om die schakeringen te kiezen die hun bevallen en om ze aan te passen aan de drager waarop ze werken. Het rood kan karmijn zijn, granaat, bloedrood, vermiljoen of zelfs roze, oker of oranje, dat is van geen belang en heeft geen enkele betekenis. Het is een conceptueel rood. Hetzelfde geldt voor het blauw van de Capetingische koning: dat kan evengoed hemelsblauw zijn als ultramarijn zonder iets te verliezen van zijn heraldische en symbolische waarde. Overigens onderstreept het gebruik van specifieke termen in de heraldische taal, vaak zeer verschillend van die uit de omgangstaal (keel, sabel, sinopel), duidelijk dit abstracte karakter van de kleuren.
Voor de historicus die wapenschilden bestudeert, betekent dat een aanzienlijke troef ten aanzien van andere kleurensystemen, in het bijzonder in afbeeldingen. Niet alleen doen de nuances er hier niet toe, maar de onderzoeker kan ook alle moeilijkheden terzijde schuiven die verband houden met chemische reacties en de effecten van de tijd op de meeste documenten (vlekken of verbleken van de tonen, oxydatie van bepaalde tinten, etc.) Bovendien geeft het absolute karakter van de blazoenkleuren hem de gelegenheid om allerlei statistieken te maken over hun frequentie, hun zeldzaamheid of hun combinaties in de wapenschilden in een bepaalde periode, of regio, of sociale categorie of klasse. De verkregen resultaten kunnen in kaart worden gebracht, in tabellen opgenomen en vergeleken worden met andere domeinen van het sociale leven waar ook een sterk beroep op kleur wordt gedaan. Over langere perioden, bijvoorbeeld, laten die statistieken over de frequentie van heraldische kleuren duidelijk de geleidelijke en voortdurende opkomst zien van de kleur blauw tussen de twaalfde en de achttiende eeuw. Het heraldisch azuur, zeldzaam in het begin, komt op in de dertiende eeuw, concurreert met het keel (rood) aan het eind van de middeleeuwen en het begin van de moderne tijd, en wordt dan definitief de eerste der blazoenkleuren in Italië, Frankrijk en Engeland vanaf het midden van de zeventiende eeuw. Op zichzelf beschouwd blijft die gekwantificeerde geschiedenis van dit heraldisch azuur (of elke andere kleur) natuurlijk anekdotisch. Maar vergeleken met andere gebieden van de sociale geschiedenis (kleding, woonvorm, lexicon), krijgt ze een grote documentaire waarde. En wat geldt voor de tijdsduur geldt ook
| |
| |
voor de geografische ruimte en de sociale. De studie van de frequenties en de zeldzaamheid van kleuren in de wapenschilden kan de historicus cijfermateriaal verschaffen voor het funderen van een geschiedenis van de smaak van de Europese volken op het gebied van kleur, een geschiedenis waarvan de culturele en ideologische waarde in alle opzichten aanzienlijk is.
3. Een andere grote originaliteit van het heraldisch systeem schuilt in de regel die het gebruik van de kleuren organiseert. Deze mogen zich binnen het wapen op geen enkele wijze met elkaar verbinden. Ze gehoorzamen in tegendeel aan een rigoureus stelsel van combinaties. De heraldiek verdeelt namelijk zijn zeven kleuren in twee groepen: in de eerste brengt ze het wit en het geel onder (ik gebruik voor het gemak de gewone termen); in de tweede rood, blauw, zwart, groen en purper. De regel voor het gebruik van de kleuren verbiedt het op elkaar of naast elkaar plaatsen van twee kleuren die tot dezelfde groep behoren. Nemen we bijvoorbeeld een wapenschild waarop een leeuw staat afgebeeld: als het veld rood is, dan kan de leeuw die op dat veld staat wit of geel zijn, maar niet blauw, zwart, groen of purper. Omgekeerd, als het veld wit is, kan de leeuw rood, blauw, groen of purper zijn, maar niet geel
Deze zeer dwingende regel bestaat sinds de verschijning van de wapenschilden in het midden van de twaalfde eeuw en is altijd en overal gerespecteerd. Zij vormt het voornaamste syntactische element binnen het heraldisch systeem en overschrijdt de grenzen ervan vanaf de dertiende eeuw: dan oefent ze een aanzienlijke en veelvormige invloed uit op de meeste andere emblematische praktijken met kleur binnen de Europese samenlevingen, van de middeleeuwen tot heden. Voor bepaalde verbindingen van kleuren - bijvoorbeeld blauw en zwart, of zwart en groen, heeft de westerse heraldiek blijkgegeven van imperialisme en haar verboden uitgestrekt tot in het diepst van de Europese gevoeligheid, haar artistieke en esthetische uitingen inbegrepen.
Deze overheersende invloed van het blazoen is het beste te zien in de wereld van de vlaggen. Hun opkomst is een traag en complex proces geweest, maar tot in de negentiende eeuw was ze bijna steeds verbonden met de evolutie van de heraldische gebruiken. In de meeste Europese landen is de emblematiek van de vaandels geleidelijk van het familieniveau overgegaan naar het dynastieke niveau, en vervolgens van het dynastieke naar het monarchale, van het monarchale naar het staats- en van het staatsniveau naar het nationale niveau. Het is te betreuren dat de geschiedenis van vlaggen tot op heden is overgelaten aan de liefhebbers van insignes en de verzamelaars van militaria.
Wat voor vlaggen geldt, gaat ook op voor emblematische kledingstukken, voor uniformen en insignes van alle soorten. Overal is het stempel
| |
| |
dat de heraldiek erop heeft gezet sterk geweest, en duurzaam. Ook hier moet het gebrek aan interesse van historici voor dergelijke objecten worden betreurd. De livreien, de tenue's van huisbedienden en beroepsgroepen, de universitaire en juridische gewaden, monastieke en liturgische kleding, militaire uniformen, sportshirts, jasjes van jockeys - ze hebben allemaal een geschiedenis die niet los te denken is van het emblematische kleurgebruik; die moet op de lange termijn worden beschouwd. Soms is ouderdom niet te vinden waar men die verwacht. Wie weet bijvoorbeeld dat de Schotse tartans niet verder teruggaan dan tot de achttiende eeuw, of dat het liturgisch gebruik van kleuren pas definitief gecodificeerd werd in 1834? Terwijl de kleuren van de shirts van bepaalde voetbalclubs een oorsprong hebben die soms veel verder teruggaat, tot de middeleeuwse wapenschilden van een stad, familie of prinsdom. De sportieve emblematiek is - net als de politieke - altijd buitengewoon rijk voor de studie van de codes en de functies van kleur.
|
|