ook emotioneel niet meer raakt. Of maar half, of averechts. Het gevolg is dat onze reacties het laten afweten, dat wij indolent blijven tegenover iets wat ons wel op een verpletterende wijze bedreigt. Dat is onze atoomsituatie.
In de actieve zin geldt het omgekeerde, namelijk dat als wij over een macht beschikken waarvan wij ons de gevolgen in het geheel niet kunnen voorstellen, er alleen maar rationeel weet van hebben, dit een catastrofale ontremming in ons handelen kan veroorzaken. Ook dat is onze atoomsituatie.
Omdat een atoomramp een zelfgemaakte apocalyps zal zijn waarin de slachtoffers weliswaar niet de daders zijn maar de daders in ieder geval ook slachtoffers, kortom de actieve en de passieve rol gaan samenvallen, moeten wij de onderlinge verhouding tussen onze emotionele vermogens en onze intellectuele capaciteiten nader bekijken.
Is daarin iets veranderd? Ik geloof dat tussen onze vermogens als denken, voelen en fantaseren aan de ene kant, en iets kunnen maken aan de andere kant, altijd al een zekere onevenwichtigheid heeft bestaan. Maar door de grote ontwikkeling van de technologie is deze verhouding volledig scheefgetrokken. Er is een situatie ontstaan waarin wij, bij wijze van spreken, kleiner zijn dan wijzelf, meer kunnen dan wij in staat zijn ons voor te stellen, meer kunnen weten dan wij werkelijk begrijpen. Met één handgreep valt een stad van duizenden inwoners te vernietigen. Voorstellen kunnen wij ons slechts misschien tien van hen, rouwen en verdriet hebben om één of twee, die wij toevalligerwijs gekend hebben. Eén mens lichamelijk doden, iemand die je recht in de ogen kijkt, dat raakt de zwaarste taboes. Tien anonieme mensen van een toren gaat al veel gemakkelijker. Miljoenen op duizenden kilometers afstand doden vanachter een hygiënisch paneel kan zonder enige emotie.’
Toch wil ik mijn vraag in andere vorm herhalen. Wat blijft in deze situatie voor ons nog over? Antropologische berusting?
‘Verre van dat. Allereerst zullen wij moeten streven naar rechtsstatelijke beginselen over de hele wereld, inclusief de democratische fundamenten ervan. Tribale frivoliteiten kunnen wij ons niet meer veroorloven. Daarnaast wil ik ervoor pleiten in de opvoeding iets op te nemen dat ik alleen maar een paradoxale naam kan geven: training in morele en sociale fantasie. Onderzoek voortdurend waar de grenzen van je fantasie liggen en houd scherp in het oog waar remmingen en ontremmingen optreden. Een dergelijk opvoedingselement zou een tegenwicht kunnen bieden tegen de gebruikelijke human engineering die juist gericht is op een aanpassing van ons voelen en denken aan de ratio en moraal van onze apparaten.
Kant heeft ooit met zijn Kritik der reinen Vernunft een onderzoek ge-