Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2004 (nrs. 105-108)(2004)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 114] [p. 114] Bärbel Geijsen Gedichten Of ze ook in het wit haar springveren krullen trekt, haar wenkbrauwen opstroopt tegen vreemden, het kan toch haast niet anders of ze komen haar niet nader dan ik, die haar al die jaren zonder het te weten zocht toen ik was weggegaan koud, kouder, ijskoud. Hoe ze haar ragharen hoofd schudt, het klopt nog steeds. Handen, verschuivend lucht, woorden of witte bloedlichaampjes nu op weg naar de verkeerde plek. Dom om zo ver weg te gaan, nooit meer iets gevonden maar kijk eens hoe ik ben gebleven, al tien jaar lag mijn rattenhart in het tupperwaretje van haar vriezer te wachten tot ik opgewekt weer verder kon. [pagina 115] [p. 115] Het gaapt me aan, het gat vol ongeloof. Dit niet voorzien is het domste wat ik mij gebeuren liet. Misschien kan ik alsnog het einde broeden. Hoe ze bedolven worden longen vol, zand in de raderen. Ondertussen graven zes handjes braaf aan de valkuil, een vredig tafereel. Rondom staan ongemerkt al heel wat vrouwen hun veelbetekenende blikken aan elkaar te scherpen, een web dat alles prachtig af had kunnen dekken om het echt te maken. (ik, te luid roepend dat ik hier maar eens lekker ga liggen, zes glimmende ogen geven me een trapje na). Hoor, ze roepen me geloof ik al. Stemmen klimmen op de rand maar worden er weer afgetrapt. De kanten brokkelen net zo lang tot alles er als altijd inpast. Behalve ik dus en de drie paar schoenen zonder welke ze vast reddeloos verloren zijn. [pagina 116] [p. 116] Een verre vriend Je hebt een verre vriend, hij zag je gaan met lange rokken en de klompen waarvoor hier zelfs geen woorden zijn. Nu loop je aan de hand van beschrijving, bescherming van niks. Ze vragen je nu en later nooit meer terug maar jij, jij timmert lekker aan de weg naar nergens. Dat had je gedacht dat als bedacht verleden er ook een toekomst te spelen zou zijn. Je hebt een verre vriend. Koester hem, hij weet ervan [pagina 117] [p. 117] Zeeweg Nee zo was het niet, ze schudt vanouds het hene hoofd en weer vallen er vruchtbare herinneringen uit haar hersenstam. Graaft zich alvast in een grijs verleden, hervindt zich minder dan voorheen en ook de zee is ver te zoeken zou je kunnen zeggen maar zij heeft allang het zwijgen toegedaan, teruggetrokken in een schulp zo groot dat je hem niet eens tegen je oor hoeft te houden. Met oogkleppen lijkt deze middenberm een uitgestrekt natuurgebied. Zou ze hier nog kunnen aarden, omringd door opschietende herinneringen te kijk staan als vergaand verleden? Ze zou zich niet moeten verzetten, het komt niet maar het gaat vanzelf. [pagina 118] [p. 118] De verwachting is als volgt: dat de dagen korter worden, je van je pak van stekeligheden nauwelijks nog iets aan zult trekken want wie ziet je nog zitten te schuiven met regels die je eerst enorm verzetten. Je zult proberen tijd te maken door zin voor zin naar voor te halen wat in het licht van weer een nieuw begin natuurlijk niet te doen is, steeds te laat komt om een laatste weids gebaar te maken naar jezelf en voor je het weet ben je weer dagen achterop. [pagina 119] [p. 119] Venta Santa Barbara We zijn niet ongehoord voorbij gegaan, zo stellen we ons voor, maar lopen desondanks zoals bedacht het uitgestippeld pad. De kinderen dragen dingen aan die wij helaas niet kunnen plaatsen, wij zijn tenslotte niet van hier, proberen het te lijken zoals steeds onopgemerkt te gaan als iedereen door ons nauwkeurig opgemerkt. Misschien was het de valse start, de noodzaak een gesprek te voeren waardoor je niet gewoon kunt kijken maar met bevreemde ogen jou ziet gaan. Op de terugweg, een illusie armer die dit keer niet eens de jouwe werd, groet je naar de buren met hun kroost waar je tenminste nog was blijven hangen toen je om een fietspomp vroeg. Of was zelfs dat niet jij maar slechts de onbekendheid met je banden en hun vreemd ventiel? Vorige Volgende