Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2004 (nrs. 105-108)
(2004)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
1.Tussen 1989 en 1995 ben ik in zes jaar tijd vijftien keer verhuisd en heb ik in zeven verschillende landen gewoond. Ik begrijp dat het misschien wat overdreven lijkt, alsof ik mijn best heb gedaan om in zoveel mogelijk landen te wonen. En misschien, als ik heel eerlijk ben, heeft er afgezien van alle externe factoren ook wel een innerlijke drang meegespeeld. De Peruaanse dichter César Vallejo heeft dat gevoel mooi verwoord: Ik zwerf rond, zonder iets... Mijn eerste bestemming was West-Berlijn. Het Duitse instituut voor academische uitwisseling (daad) had een woning voor me geregeld vlakbij de bruisende Kurfürstendamm. De studentenopstand op het Plein van de Hemelse Vrede plaagde me als een koortsaanval. Nog altijd verdoofd stak ik het plein voor de Gedächtniskirche over en liet al het lawaai achter me. Een punker met bloedrode hanenkam opende zijn mond, zonder geluid. Die zomer stond de muur er nog en was West-Berlijn afgesneden van de rest van de wereld. Een eenzaam eiland. Als een moderne uitvoering van Robinson Crusoë was ik aangespoeld met alleen een lege koffer, en nu baande ik me een weg door het dichte woud van de Duitse grammatica. Op mijn balkon had ik een hangmat opgehangen die ik ooit in Mexico had gekocht. Daarin lag ik vaak te staren naar de schommelende hemel. Ik was nog niet uit Berlijn vertrokken of de muur donderde in elkaar. Ik verhuisde naar de Noorse hoofdstad Oslo, waar ik op de campus van de universiteit woonde. Soms wandelde ik door het centrum van de stad, waar mijn woelige gemoed contrasteerde met de vredige haven. Het begon tot me door te dringen dat er voor mij geen weg terug meer was. Nog maar amper aangekomen werd ik alweer opgehaald door Maiping in zijn gammele Benz om naar een ander studentenhuis te verhuizen. Inmiddels had de koffer zich verdubbeld. De hangmat paste er niet meer in, dus gebruikte ik hem om mijn keukengerei in te vervoeren. Mijn nieuwe keuken deelde ik met vijf Noorse jongens. Daar was niets mis mee, behalve dat er van de zes flesjes bier die ik in de koelkast had gezet meteen viereneenhalf verdwenen. Bier was in Noorwegen namelijk ontzettend | |
[pagina 69]
| |
duur. Ach, wat dan nog? Ik sloeg de halflege fles achterover en nam de laatste mee naar mijn kamer. Toen ik een andere keer met Duoduo te gast was bij een Noorse professor, werden we onthaald op eigengebrouwen bier. Er zat een rare zeepsmaak aan en na een paar slokken waren we allebei onder zeil. Onze verontwaardigde gastheer beklaagde zich bij al zijn vrienden: hoe het toch bestond dat zijn Chinese gasten zomaar in slaap waren gevallen... In de winter begon Scandinavië eindelijk wat kleur te krijgen: gitzwart. Een andere Chinese student die een handeltje dreef in oude televisies had met me te doen en schonk me grootmoedig een van zijn toestellen. Ik dronk lauw bier en keek tv. Het Noors had een vertrouwde klank, het leek op het Chinese dialect uit het noorden van de provincie Shaanxi. Maiping was duidelijk al te lang in Noorwegen en sprak steeds minder. 's Avonds kookten we samen om vervolgens te zwijgen, net als onze schaduwen. In de kerstvakantie ging hij zijn vrouw opzoeken. De campus was uitgestorven en ik slenterde rond met mijn ziel onder de arm. Ik belandde in een Chinees restaurant waar nog één andere gast zat. Hij sprak in zichzelf, maakte rare bewegingen en keek me krankzinnig aan, zijn blik vol hevige suggestie. Van mijn stuk gebracht legde ik mijn eetstokjes neer en vluchtte naar buiten. Niet lang na oud en nieuw, in 1990, liet ik mijn hangmat achter bij Maiping om mee te vissen en verhuisde ik naar Zweden, waar ik een ruim appartement in Stockholm betrok. De eigenaar was met zijn gezin op reis door India. Van het huis gebruikte ik eigenlijk alleen de keuken. Soms maakte ik een ommetje door de woonkamer en de eetkamer, waarbij ik gelijk de planten wat water gaf. Er logeerde ook nog een tijdje een groep Chinese vluchtelingen bij me, die eigenlijk in een opvangkamp voor asielzoekers woonden. Het waren arbeiders, zakenlui, studenten, allemaal met hun eigen vluchtverhaal. Ver weg van huis hadden we geleerd wat eenzaamheid was en nu zochten we troost bij elkaar. De winter in Stockholm was bijzonder deprimerend. Als de zon opkwam, werd hij meteen weer door de duisternis verzwolgen en was het beetje licht niet meer geweest dan een kleine oprisping. Hierdoor raakte mijn dagritme volkomen in de war, met als gevolg dat ik de gordijnen maar de hele dag gesloten hield. Na drie maanden, toen de planten inmiddels op sterven na dood waren, keerde de eigenaar terug. Een Chinese restauranthouder was zo goed me in een van zijn flatjes te laten wonen, waarvan de proporties beter waren afgestemd op mijn eenzaamheid. De fles Schotse whisky die iemand voor me uit Engeland had meegenomen dronk ik achter elkaar leeg. Ik sloot me op in mijn woning en werd langzaam gillend gek, waarbij ik mezelf voor de spiegel de stuipen op het lijf joeg. Ik ging vaak met Li Li naar de kroeg. Hij schreef gedichten in het | |
[pagina 70]
| |
Zweeds en had al heel wat bundels gepubliceerd. Hij was een meester in het versieren, en flirtte vaak met de meisjes op straat. In Stockholm had je bijna in elk café wel een goktafel. Wanneer we al ons geld hadden verspeeld en straalbezopen over straat naar huis zwalkten, kreeg Li Li altijd een hysterische lachbui. Na de lente kwam de zomer en nog altijd hield ik de gordijnen stijf dicht, maar nu om te schuilen voor het aanhoudende daglicht. In de herfst van dat jaar ging ik lesgeven in Århus, de tweede stad van Denemarken, waar ik het maar liefst twee jaar zou uithouden. Anne had voor mij een leuk huisje gevonden aan de rand van de stad. Ik had twee feministische huisbazinnen, de één psychologe en de ander directrice van het Vrouwenmuseum. Met allebei een eigen baby bewoonden ze het grootste gedeelte van het huis, van waaruit ze een beklagenswaardige Aziatische man nauwlettend in de gaten hielden. In de donkere nacht knipperden drie eenzame, ongeslachtelijke lampjes naar elkaar. Het complex lag pal aan het spoor en vaak kwam de trein mijn droom binnengedenderd. Dan schrok ik wakker en zag het flitsen op de muur, niet wetend waar ik was. Toen mijn ouders me met mijn dochtertje kwamen opzoeken besloot ik mezelf tijdelijk wat meer aanzien te verlenen door naast een commandant van de Deense marine te gaan wonen. Wij woonden op de eerste etage, vanuit het raam hadden we uitzicht op de zee en op de Deense vlag. Op de begane grond woonde Olaf, een oude architect, en het souterrain was verhuurd aan de jonge pianiste Ulla. Hun namen werden haast op dezelfde manier uitgesproken, maar waar het in de kelder nog jubelde, klonk er een etage hoger al het zuchten der jaren in door. Olaf leefde alleen en had een soort zelfverzekerdheid die oude vrijgezellen eigen was. Hij luisterde altijd naar klassieke muziek op zijn zaktransistor. Soms ging ik bij hem langs voor een borrel. Hij was een groot bewonderaar van de architect I.M. Pei, en als Chinees deelde ook ik een beetje in de eer. Maar huizen werden gebouwd om aan mensen onderdak te bieden, terwijl je met gedichten hoogstens luchtkastelen kon bouwen wanneer je huis en haard verloren had. Als het mijn beurt was om het gras te maaien keek Olaf toe met een strenge uitdrukking op zijn gezicht, en dirigeerde hij me door de hele achtertuin. Ook Ulla was alleenstaand. Ze verdiende haar geld met lesgeven en accompagneren. Haar blik was onpeilbaar, alsof ze te lang over zee naar de horizon had gestaard. Ze was jaloers op mij omdat ik zo bereisd was. Het was haar droom om ooit in een wereldstad als Parijs of New York te kunnen werken. Ik moet zeggen dat ze goed pianospeelde, het was alleen jammer dat de muziek niet verder kwam dan haar gesloten kamerdeur. Nadat mijn ouders en mijn dochtertje weer waren vertrokken, verhuis- | |
[pagina 71]
| |
de ik naar een woonwijk in de buitenstad, in een poging wat zuiniger aan te doen. Het huis was van een ouder Chinees echtpaar, ik paste erop in hun afwezigheid. Na de studentenopstand waren ze samen met hun zoon gevlucht en nu deelden ook zij in de Deense welvaart. De indeling van het huis was erg apart, met de wc als middelpunt en alle andere kamers daaromheen. Wanneer je de deuren van alle kamers openzette, kon je rondjes lopen. Als ik me goed voelde liep ik met de wijzers van de klok mee, en anders ging ik ertegenin. De architect moest bij zijn ontwerp ongetwijfeld vanuit het idee hebben gewerkt dat gekooide dieren en gevangenen op de luchtplaats ook altijd in rondjes lopen. Begin oktober 1992 verhuisde ik van Denemarken naar Nederland. Wat vooruitgestuurd kon worden stuurde ik vooruit, wat weg kon gooide ik weg, maar nog altijd bleef er een zorgwekkende hoeveelheid bagage over. Er zat niets anders op dan een vriend uit Berlijn om hulp te vragen. Met een gehuurd busje kwam hij vanuit Berlijn naar Denemarken, waar mijn stille bezittingen en hun eenzame eigenaar werden ingeladen, om vervolgens via Duitsland naar Leiden in Nederland te rijden. In Leiden woonde ik ontzettend klein, er was amper ruimte om te ijsberen. Ik voelde me er als een van de ouderwetse meubelstukken. De hospita, Maria, woonde boven. Zij was een geestelijk labiele weduwe met een zoon die zich haast nooit liet zien. Eenmaal per jaar ging ze voor haar geestelijke welzijn in retraite bij de nonnen. Het oude mens zag eruit alsof ze haar verstand elk moment definitief zou kunnen verliezen. Voor haar was ik een laatste strohalm waaraan ze zich kon vastklampen, en ze liet dan ook geen kans onbenut. Ik deed mijn uiterste best haar te ontwijken, maar Maria had de bijzondere gave altijd juist te verschijnen op het moment dat ik de deur opende. Dan zong ze bijvoorbeeld een Frans liedje, declameerde een Duits gedicht of anders vertelde ze wel over een van haar nachtmerries. Ik liet haar onder geen beding in mijn kamer komen, want dan zou het mijn nachtmerrie worden. De winter was donker en koud. Ik had de gewoonte om 's nachts te schrijven, maar Maria zat erg op haar centen en de verwarming ging altijd voor twaalven uit. Op een ochtend vroeg ik haar of de verwarming niet wat langer aan kon blijven, maar daar ging ze niet op in. Toen ik het na drie nachten bibberen nog eens probeerde, werd mijn verzoek ingewilligd. Ze zette de thermostaatklok op twee uur 's nachts - het tijdstip tussen waan en nachtmerries. Ik nodigde Maria een keer uit om in een nabijgelegen Chinees restaurant te gaan eten. Toen ik aankwam zat ze al helemaal opgetut op me te wachten. Waarschijnlijk was het de eerste keer in jaren dat iemand haar mee uit eten vroeg. Er zaten niet veel mensen in het restaurant. Maria leek wat in zichzelf gekeerd, ze sprak die avond niet veel. Wat ze zei ging | |
[pagina 72]
| |
over de oorlog en over haar kindertijd. Het geklik van haar naaldhakken weerklonk door de straten toen we in de windstille avond op huis aangingen. Bij mijn afscheid nodigde ze me uit om bij haar boven thee te komen drinken en ik gaf haar mijn nieuwe adres. Ze zou me blijven achtervolgen met haar brieven. Het maakte niet uit hoe snel ik verhuisde, haar brieven wisten me altijd bij te benen. Bij elke brief stopte ze een antwoordenveloppe, die ik steevast onverbiddelijk weggooide. Voor redding kun je op deze wereld nou eenmaal niet bij een ander aankloppen. Arme, eenzame Maria! | |
2.Voor mijn vertrek naar Amerika woonde ik eerst drie maanden in Parijs. In het begin verbleef ik bij Chantal Chen, die mijn werk in het Frans had vertaald. Ze was gescheiden en had twee kinderen, met wie ze in een klein stadje aan de rand van Parijs woonde. Ze had het huis eigenhandig opgebouwd en het was dan ook nooit helemaal naar haar zin. Wanneer ik weer eens in Parijs was, liet ze me zien wat er was veranderd: een nieuwe wc-pot of een gat in de vloer dat er eerst nog niet zat. Ze genoot ervan om mopperend door het leven te gaan, en verder laveerde ze moedig tussen realiteit en ledigheid: lesgeven, koken, vertalen, grasmaaien. Soms vroeg ik me bezorgd af wat er zou gebeuren wanneer ze die bezigheden door elkaar zou halen en bijvoorbeeld ineens een boek zou koken of het gras zou vertalen. Gelukkig hield ze van dansen, van ballet. Volgens mij zorgde dat ervoor dat de orde niet werd verstoord. Ik kon me haar goed voorstellen in een danszaal, hoe ze na een keer diep inademen op haar tenen ging staan en met uitgestrekte armen een pirouette maakte, ondertussen haar evenwicht bewarend... In Parijs kwamen mijn ouders me weer opzoeken met mijn dochtertje. Song Lin was op dat moment met zijn familie op vakantie en hij had de sleutel bij ons achtergelaten. Zijn huis lag midden in het centrum, maar dan wel vier hoog. De wenteltrap maakte een geluid als van een gewonde ruggengraat, en het gekraak weergalmde in de Parijse nacht. Mijn moeder was slecht ter been, het beklimmen van de trap was voor haar een pijnlijke exercitie. Het deed me denken aan een van mijn nachtmerries, waarin ik een trap beklom waar geen einde aan kwam. 's Zomers was Parijs van de toeristen. Haast elke dag ging ik met mijn dochtertje naar een speeltuin in een park, waar ik me dan met een boek installeerde op een bankje in de zon. Het was zo'n ontroerend tafereel dat ik er sentimenteel van werd, en ik voelde me haast bejaard. Wanneer ik in slaap viel, gleed het boek uit mijn handen op de grond. En dan ineens werd ik gewekt door mijn dochter. | |
[pagina 73]
| |
Die drie maanden waren als een voorbereiding op mijn grote sprong. Ik had de last van mijn schouders geworpen, me volgegoten met Bordeaux en zette me schrap om de sprong te wagen. Zonder problemen passeerde ik op 25 augustus 1993 de douane met een paspoort waarop stond aangetekend dat ik voornemens was te immigreren. Stoffig en wel zette ik mijn eerste stappen in de nieuwe wereld, maar zonder de triomf die Columbus toentertijd gevoeld moet hebben. Mijn eerste woonplaats werd Ypsilanti, een klein plaatsje in de staat Michigan. En mijn eerste Amerikaanse huisbaas, Larry, verwelkomde me met een sluwe glimlach. Hij werkte als elektricien bij de universiteit, was lid van de gemeenteraad, was gescheiden, vader van twee kinderen en de bezitter van een poes. Naast het werven van nieuwe kiezers spendeerde hij ook veel tijd aan de vrijgezellenclub waarvan hij lid was. Zijn leven draaide om politiek en seks. Daar zat natuurlijk wel iets in, want politiek was als de liefde bedrijven in het openbaar, en seks zoiets als politiek tussen de lakens. Door zijn bezigheden was Larry weinig thuis. Veel van mijn tijd bracht ik lezend door op de veranda voor het huis. Ik had namelijk een literatuurvak gekozen aan de universiteit van Oost-Michigan, en daarvoor moest ik minstens één experimentele roman per week lezen. Mijn Engels was beroerd, ik had het gevoel dat ik moest strijden tegen mijn leeftijd en mijn slechte geheugen. Maar ik las stug door tot ik op het laatst mezelf wel kon schieten. Dan gooide ik mijn boek terzijde en keek naar de voorbijgangers. Het was inmiddels al volop herfst. In de lucht en op de grond zag het goudgeel van de bladeren. 's Avonds liepen er dronken, uitgelaten studenten voorbij die riepen en schreeuwden. Het klonk als een verre echo van mijn eigen jeugdige wanhoop. Larry's bruine poes was niet bepaald mooi. Haar vacht zag er smoezelig uit en ze had een achterbakse oogopslag - daarin vertoonde ze een treffende gelijkenis met Larry. Het was overduidelijk dat ze me opzettelijk negeerde. Zelfs wanneer ze honger had, kwam ze niet bij mij om eten vragen. Zulk gedrag leek me tegennatuurlijk voor een kat, en achterdochtig als ik was geworden door al mijn omzwervingen vermoedde ik dat Larry het beest tegen me had opgezet. Overdag verscheen er vaak een zwarte kat voor het raam, waarover de bruine poes binnenskamers openlijk haar ongenoegen liet blijken. De twee katten konden urenlang naar elkaar zitten staren. Op een dag bracht ik de bruine poes door de achterdeur naar buiten, waar de zwarte kat haar al stond op te wachten. Het beest maakte een diep grommend geluid dat vanuit zijn witte buik kwam. De haren van de bruine poes gingen rechtovereind staan waarna ze onder de trap van de veranda schoot, klaar om zich dood te vechten. De zwarte kat was weliswaar in een gunstiger positie, maar blies uiteindelijk toch de | |
[pagina 74]
| |
aftocht. Door het incident had de bruine poes kennisgemaakt met mijn ware, wrede aard en keek ze niet langer op mij neer. In plaats daarvan deed ze haar best om uit mijn buurt te blijven. Begin 1994 verhuisde ik naar Ann Arbor, een stad tien mijl verderop. Omdat ik niet kon autorijden had ik gekozen voor een huis vlakbij het winkelcentrum. Het was een lelijk rijtjeshuis, opgetrokken uit rode baksteen, maar het paste perfect in de omgeving die gedomineerd werd door fastfood restaurants, tankstations en verkeerslichten. Voor de eerste keer had ik het gevoel me ergens te settelen. Nadat ik een week in de weer was geweest met het kopen van meubels, apparaten en andere benodigdheden, kocht ik zelfs een klimplant in een pot. Al deze dingen droegen bij aan het ‘thuisgevoel’ en ik was aangenaam getroffen met het resultaat. Niet lang daarna begonnen de omgeving en de buren me te vervelen. Het idee om te gaan reizen wond me nog altijd op. Telkens wanneer ik in een trein of vliegtuig stapte, voelde ik me op een prettige manier gespannen. Een Amerikaans meisje vertelde me eens dat vliegvelden haar favoriete plek waren. Ze hield van de sfeer die er heerste. In feite is reizen een levensstijl, het leven van de reiziger speelt zich continu af tussen vertrek en aankomst. Waar je vandaan komt of waar je naartoe gaat maakt eigenlijk niet uit. De clou is om in het ongewisse te blijven terwijl je toch de volledige controle hebt. Ja, rondzwerven zonder iets... Ik raakte in de ban van jazzmuziek en wilde graag naar een wat minder modern stukje Amerika verhuizen. Xu Yong spitte voor mij allerlei krantjes door en klom in de telefoon. We bezichtigden het ene huis na het andere, tot ik uiteindelijk vond wat ik zocht. Het straatje was stil en beschut en het houten gebouw was grotendeels gebouwd in de jaren '20. De verf bladderde van de verweerde gevel, maar dat paste juist wel bij het jazzgevoel. Er waren die avond veel mensen om het huis te bezichtigen. Van de geïnteresseerden die zich hadden aangemeld was ik nummer vijf. Maar de vier mensen voor mij waren allemaal besluiteloos en dus was het huis van mij. Onder het mom van schrijven zat ik vaak uit het raam te staren. Eekhoorntjes liepen over de elektriciteitskabels, hun evenwicht bewarend met hun grote staart. De dadelpruim in de verte was vlammend rood. Op de veranda hing een houten schommel met ijzeren kettingen die rammelden als je erop zat. Ik woonde op de eerste etage en de oude huisbazin woonde beneden. We hadden nooit kennisgemaakt. Op dagen dat het vuil werd opgehaald, verschenen er stapels papieren etensbakjes bij de deur. Toen ik een keer in de schommel zat, zag ik de zijdeur opengaan en een wandelstok werd naar buiten gestoken. Een oude dame bukte zich om de krant op te rapen. Ik schoot snel toe om haar de krant aan te geven. De huisbazin was wer- | |
[pagina 75]
| |
kelijk heel oud, waarschijnlijk was ze al in de negentig. Ze sprak langzaam, haar woorden waren van stroop. Ik zag haar ineens voor me als jong meisje in de schommel. Haar zoon was advocaat, en hij vertelde me dat zijn moeder ooit een beroerte had gehad en dat ze al vaak in het ziekenhuis had gelegen. Maar ze wilde voor geen goud het huis verlaten waarin ze al sinds haar huwelijk woonde. Als onverbeterlijke verhuizer had ik daar een groot respect voor. De enorme villa van haar zoon lag verscholen in het bos. Hij had een aardige vrouw die me altijd liet proeven van de koekjes die ze zelf bakte. Ze bezaten meerdere huizen die ze allemaal hadden verhuurd, maar ze stonden erop om zelf het gras te maaien. Elk weekend trokken ze erop uit, gewapend met strohoeden en provianden, om zich twee dagen lang in het zweet te werken. Ik vond het echt onbegrijpelijk dat ze zich zo uitsloofden. In de herfst van 1995 was ik weer herenigd met mijn gezin en verhuisden we naar een klein stadje in Noord-Californië. Eerst huurden we een appartement, later kochten we een huis. Zittend in de achtertuin dacht ik soms terug aan de afgelopen jaren. Het voelde niet alsof ik zelf van hot naar her was verhuisd, maar eerder alsof het wereldtoneel aan mij voorbij was getrokken. Ik dacht aan Maria, die eenzaam rondrende over dat toneel, de armen vol brieven met onduidelijke adressen, tot de koude wind ze uit haar handen blies en de lucht in joeg. Voor de eerste keer kwam het in me op haar een brief terug te schrijven: Beste Maria, met mij gaat alles goed. En met jou?
VERTALING: REMY CRISTINI |
|