Bei Dao
Twee gedichten
Bei Dao (1949) begon in de vroege jaren '70 te schrijven. Hij geldt als boegbeeld van de eerste generatie dichters uit de Volksrepubliek China die zich onttrok aan de orthodoxie van de staatsliteratuur. Sinds 1989, toen regeringsgeweld een einde maakte aan de Protestbeweging rond het Plein van de Hemelse Vrede in Peking, leeft hij in ballingschap, inmiddels in de Verenigde Staten. De afgelopen jaren heeft hij een aantal keren de gelegenheid gekregen zijn vaderland enkele weken te bezoeken.
Bei Dao is het afgelopen decennium zijn ranke, zelfverzekerde gedichten blijven schrijven: over liefde en dood, natuurlijk, en over de karakteristieke, raadselachtige beelden die zich aan hem tonen, maar ook over ballingschap, een thema dat naadloos aansluit bij zijn vroege werk. Maar er is meer dan exil, af en toe de liefde en een onbenoembaar onheil, want er is meer dan thematiek. Al houdt hij geen strakke metra, rijmschema's of tooncontrasten aan, in de vorm doet Bei Dao's recente werk soms bijna klassiek-Chinees aan: lapidair, met directe nevenschikking van beelden waartussen zich bijzonder weinig ruis bevindt. Dat minimalisme heeft ook een inhoudelijke pendant. De teksten zijn sterk associatief, niet in de laatste plaats door de flexibiliteit van de Chinese grammatica, die alle ruimte biedt aan meerduidigheid, en ze slagen er soms in als een geheel van min of meer losse bouwstenen te blijven zweven, zonder zich te zetten. De vraag of die toestand een weerspiegeling is van het leven van de auteur hoeft de literaire ervaring niet in de weg te staan.
De Australische sinoloog Simon Patton heeft over dit werk opgemerkt, net als andere critici over andere ontoegankelijke poëzie: de tekst dwingt tot aandacht, al tart hij ons begrip. Dat is een essentieel kenmerk van Bei Dao's internationaal befaamde dichtkunst. Zijn gedichten zijn in vele talen vertaald; de Nederlandse vertalingen zijn gebundeld in Bewaarde geheimen (1992) en Landschap boven nul (2001). (MvC)