Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2004 (nrs. 105-108)
(2004)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Bij Grabinoulor, épopéeOp veilige afstand van bijna een eeuw maakt de avantgarde-literatuur in de eerste decennia van de twintigste eeuw een knusse indruk, zeker in de uithoeken waar zich knutselende kunstenaars ophielden. Luidruchtige stoottroepen met hun manifesten, verklaringen, optredens, schandalen, vetes en artistieke veldslagen op de vierkante centimeter van het narcistische verschil hebben soms doen vergeten dat het om marginale stofwolken ging, waardoor ook nog eens allerlei kleinere stromingen, experimenten en eenmansondernemingen in de marge van de marge aan het oog onttrokken werden. Sommigen van hen leefden bescheiden voort in bloemlezingen als Poàtes à l'ÉcartGa naar voetnoot1. Bij zo'n benaming als randfiguren, buitenstaanders en marginalen valt overigens maar te bezien of de kunstenaars zichzelf afzonderden of door anderen terzijde geschoven werden, een heel verschil. Zo'n twijfelgeval is bijvoorbeeld Alfred Jarry, wiens woning mij altijd het symbolische onderkomen van bepaalde tussenfiguren heeft geleken, een alkoof in de schaduwbibliotheek. Vanaf 1897 woonde Jarry tien jaar lang op verdieping 2 ½ van de Rue Casette. Ooit had de eigenaar de kennelijk nogal hoge tweede verdieping horizontaal gesplitst in een etage van normale hoogte en een van 1.65 m. Jarry kon er met zijn lengte van 1.61 m. staan, bezoekers konden dat niet; hij moet zelfs overwogen hebben de lengte van de poten van de tafels en stoelen op maat te zagen. In die gehalveerde pijpenla zijn, als je de vele en heel verschillende anekdotes bij elkaar optelt, stromen mensen op bezoek geweest, onder wie grote namen als Marcel Schwob. Ook het leven en werk van Pierre Albert-Birot - of misschien gewoon Birot, Pierre Albert - hangt van legendes aan elkaar, bij elkaar gehouden door beroemde namen die hem gekend hebben of zich ooit lovend over hem hebben uitgelatenGa naar voetnoot2 - waarschijnlijker is dat zijn artistieke leven zich op een literaire vliering heeft afgespeeld. Geboren in 1876 in Angoulême, volgde hij een opleiding tot beeldhou- | |
[pagina 99]
| |
wer in Bordeaux en kwam op zijn zeventiende in Parijs terecht. Dan gebeurt er een hele tijd niets vermeldenswaardigs; hij is een laatbloeier. In 1916 richt hij het eenmanstijdschrift sic op, dat hij om het geld in 1919 moet stoppen: ‘Avant-gardistische tijdschriften behoren jong te sterven,’ is zijn laconieke reactie. Sic betekende als ‘Ja’ het uithangbord van een positieve levensinstelling en was ook nog de afkorting van Sons Idées Couleurs, muziek, literatuur, beeldende kunst. Het blad verdedigde het ‘nunisme’, een begrip dat als noemer voor alle modernistische stromingen was bedoeld, waarschijnlijk kwam het overwaaien uit de koker van Marinetti: leven in het heden, machines, snelheid, techniek als representant van de nieuwe tijd. Je vraagt je af hoe de meest verlegen man van Frankrijk in zijn blad al die grote kunstenaars binnen wist te lokken; tot de medewerkers behoorden Apollinaire, Reverdy, Aragon, Soupault, Tzara, Satie, Strawinski, Picasso, Zadkine en allerlei Italiaanse futuristen. Zonder de Italiaanse schilder Gino Severini, die naast hem een atelier had, was hij nooit in contact met Italiaanse futuristen gekomen, en Apollinaire, die in 1917 een ‘gedichtvoorwoordprofetie’ bij de eerste dichtbundel van Albert-Birot, Trente et un Poèmes de Poche, zou schrijven, maakte van sic zo'n beetje een dependance van zijn eigen werk. Tot de modernistische mythologie behoort ook dat de naam ‘surrealisme’ aan Albert-Birot te danken is. Je kon toen nog van alle clubs tegelijk lid zijn. In sic was alles en iedereen welkom, het kon zo gek niet zijn of het paste in de experimentele potpourri - de avant-garde leek één grote vereniging of familie, met de ruzies van dien. Albert-Birot zette na sic een eigen uitgeverij op en drukte in 1921 als eerste titel zijn eigen prozawerk Grabinoulor en daarnaast bundels poëzie, vooral van zichzelf, en nog wat ongeregeld drukwerk. Die uitgaven horen tot de eerste generatie livres d' artiste, boeken door kunstenaars of avontuurlijke uitgevers gemaakt, vooral interessant doordat ze altijd een spel met het boek als idee en vorm, met beeld en tekst, inhielden. De geschiedenis ervan - denk aan Kahnweiler en de kubisten, de Hogarth Press van de Woolfs, Malik Verlag van de gebroeders Herzfelde en de Black Sun Press van Caresse en Harry Crosby - is een eigenaardige franje aan een eeuw moderne kunst. De figuur van Grabinoulor ontstond in 1916 - een montere held van onze tijd, altijd in beweging, voor geen gat te vangen, een optimist pur sang - en Albert-Birot zou hem, met enige onderbrekingen, vijftig jaar gaande houden. In 1921 publiceerde hij in zijn Éditions sic het eerste boek; in 1933 werd dat met een tweede boek aangevuld, in totaal zouden het er zes worden met in totaal meer dan duizend pagina's. Albert-Birot beoefende naast de beeldende kunst ook in de literatuur alle genres; voor zijn toneel richtte hij een eigen groep op. Zoals de even excentrische Raymond Roussel deed hij het liefst alles zelf, ook omdat het anders geen publiek zou bereiken; het verschil was dat Albert-Birot het nooit breed heeft gehad. Kort voor zijn dood in 1967 verscheen bij Gallimard nog een selectie uit de eerste drie boeken (1964, waaruit ik hier enkele hoofdstukken heb vertaald); een integrale editie verscheen in 1991 in de Éditions Jean-Michel Place. Het is opmerkelijk hoeveel werk - proza, poëzie, toneel - nu nog (of weer) van Birot te krijgen is. Het eerste boek geeft voldoende indicaties om een indruk van het heerschap te krijgen. De almachtige Grabinoulor mag dan voortdurend bezig en onderweg zijn en de meest fabelachtige dingen doen of meemaken, alle verrassingen ten spijt is wat volgt toch gauw veel van hetzelfde: toppunten achter elkaar vormen een hoogvlakte en ook dat is een vlakte. Beslist aanstekelijk is het zichtbare genoegen van de schrijver, dat voor dat van de levensgenieter Gra- | |
[pagina 100]
| |
binoulor niet onderdoet - hier gaat scheppen nu eens helemaal niet van au. Natuurlijk misten sommige letterlievenden de interpunctie, als ze er al iets van lazen, enbraaf verweerde de auteur zich door te zeggen dat er in den beginne helemaal geen leestekens bestonden, dat hij dus gewoon terug naar de natuur was gegaan. In zijn ‘tweede voor- woord’ bij een uitgave van Grabinoulor in 1955 vertelde Albert-Birot over de lotgevallen van zijn boeken. In 1945 zou uitgeverij Denoël verscheidene Grabinoulor-boeken in één deel uitbrengen, maar Robert Denoël werd vermoord en zijn opvolger stelde als voorwaarde dat de schrijver zijn proza van interpunctie zou voorzien. Birot ging overstag, hij moest wel, op één voorwaarde: dat er een ‘édition témoin’ zou komen van de oorspronkelijke tekst zonder interpunctie. Dat feest ging uiteraard om financiële redenen niet door. De schrijver versaagde niet en met enkele regels per dag kreeg de omnipotente meneer Grabinoulor toch nog het omvangrijke boek dat bij zijn postuur paste. Ik heb hier uit het eerste boek enkele hoofdstukken vertaald tot het epos op poëzie overgaat, die nauwelijks te vertalen is vanwege de vele woordspelingen en visuele spelletjes - dat soort typografische toeren heeft Birot ook nog een plaats in overzichten van het lettrisme en de concrete of visuele poëzie bezorgd, ooit een veelbelovend genre, inmiddels door de techniek opgerold. Hoe het zij, begin vorige eeuw moet er veel leven in de literaire brouwerij zijn geweest, al is dat beeld even vertekend als de nostalgische benaming ‘front commun des avant-gardes’. (JFV) | |
Uit het eerste boek van Grabinoulor | |
Eerste hoofdstuk
| |
[pagina 101]
| |
onmiddellijk daarna ontmoette hij een ander meisje dat aan de wandel was en omdat zij alleen was had Grabinoulor geen rivaal dus koos hij haar op het eerste gezicht en liep almaar door in een steeds vrolijker bui en hoewel de schaduwen van de bomen hem de weg wilden versperren doorkruiste hij Parijs waar hij geen enkel avontuur beleefde omdat hij aan iets anders dacht en hij keerde terstond naar de stad van de schone gemakzuchten terug waar hij woonde in de oceanische onderprefectuur maar toen hij hoog over een klif voorbijkwam bouwde hij een bewonderenswaardig welbegrepen huis voor de winter en de zomer geel en groen geschilderd en hij had daarvoor noch ladder noch verfpotten noch kwasten nodig en terwijl hij bezig was een machine te bouwen om de beweging van de zee in elektrisch licht om te zetten strekte hij zich op het zand uit en was bijna naar Spanje vertrokken maar een mier belette hem dat want Grabinoulor is goed en kijkt goed en de mier had grote moeite de berg te beklimmen die onophoudelijk onder zijn poten wegstroomde waarop hij met zijn stok een gat maakte om te zien wat de mier zou doen maar hij was te sterk hij groef te diep en zijn stok kwam er aan de andere kant weer uit en omdat hij erg gesteld was op de stok die zelf ook erg aan hem gehecht was volgde hij hem omdat in de ingeslapen antipodische stad waarin hij terechtkwam diepe duisternis heerste en hij haar niet kende was hij bang dat hij de weg niet meer kon vinden en misschien ook voor een moordenaar zou worden aangezien hij keerde dus met zijn stok rechtstreeks vandaar terug maar de zon was languit op zijn plaats gaan liggen hij gaf er de voorkeur aan hem niet te storen en ging in het jaar daarop kijken om te zien of de oorlog eindelijk was afgelopen en toen hij lichtvoetig thuis kwam zei hij tegen zijn vrouw laten we snel gaan eten ik heb flinke honger | |
Tweede hoofdstuk
| |
[pagina 102]
| |
deze vitrine kan niet leven zonder met haar vier voeten de vloer te raken ik moet daarom de vloer aan één kant optillen en hij tilde de vloer op het beeldje stemde eindelijk overeen met het schietlood dat van Grabinoulors vingers afhing maar hij Grabinoulor moest een knie buigen om zich staande te houden en tot zijn grote wanhoop stelde hij vast dat de vloer en alle meubels in het vertrek niet meer parallel aan het plafond liepen en Grabinoulor steunde met zijn ellebogen op de marmeren schoorsteenmantel en zei heel hard ik ga het evenwicht herstellen en hij bracht de vloer weer in de vroegere positie terug en dreef een wig onder het huis en alle lijnen in de kamer liepen eindelijk parallel maar alle hangklokken bleven stilstaan en in de dressoirs stootten porseleinen voorwerpen en glazen tegen elkaar en alle huurders in huis begonnen om hulp te roepen de zwangere vrouw op de derde verdieping werd gek op de tweede pieste een man die net stond te wateren naast de pot en een ander op de zesde etage die bij zijn vrouw een kind wilde maken had opeens een kletsnatte lont en er was geen water meer geen vuur meer geen licht meer sommigen probeerden de trap af te gaan anderen riepen uit de ramen en op straat ging men de politieagenten halen die met de commissaris telefoneerden die met de prefect telefoneerde die met de minister telefoneerde waarop een ordedienst gestuurd werd straatversperringen werden opgericht de menigte werd op vijfhonderd meter aan beide kanten van het instortende huis tegengehouden de nabijgelegen gebouwen werden ontruimd en Grabinoulor stelde vast dat de vloer van de kamer parallel aan de vitrine liep de vitrine parallel aan het plafond en al deze parallellen vervulden hem met blijdschap maar hij vond het moeilijk om te lopen en rechtop te blijven staan op dat moment hoorde hij lawaai op straat en in huis toen ging hij naar buiten en de politieagenten riepen hem al toe Red u en niet omdat hij laf was maar gewoon uit een reflex begon hij hard te lopen maar spoedig bleef hij staan en dacht dat hij helemaal niet wist waarom men Red u tegen hem geroepen had en hij maakte rechtsomkeer en was vreselijk ongelukkig toen hij zag dat zijn huis niet meer en dan ook helemaal niet meer loodrecht op de grond stond en met trage tred liep hij terug het hoofd gebogen de handen op zijn rug want hij dacht diep na en de politieagenten kwamen aangestormd om hem tegen te houden maar hij zag noch de menigte noch de politieagenten noch de vuisten die hem probeerden te raken hij liep langs hen heen en verdween en kort daarna langzaam langzaam kwam het huis weer rustig in het lood te staan en de politieagenten de brandweerlieden de commissarissen de ministers gingen er vandoor verontruster dan ze gekomen waren en en Grabinoulor stak een sigaret op Dus moet niet het huis aan één kant opgetild worden maar de grond en Grabinoulor besloot meteen een exact berekende wig onder het zuidelijk | |
[pagina 103]
| |
deel van Parijs te schuiven en tot zijn tevredenheid zag hij dat het huis parallel aan de grond stond dat het beeldje volkomen in het lood stond en dat alle lijnen in de kamer onder elkaar parallel liepen maar nogal wat huizen stortten in het aantal slachtoffers werd nooit gepubliceerd branden overstromingen explosies ontsporingen gebroken bruggen de Seine overstroomde de rechteroever de stad was ten slotte van de rest van de wereld afgesneden ingenieurs werden gesommeerd de verbindingen te herstellen en ondanks de grote atmosferische storingen vroeg de Eiffeltoren om hulp hij ontving geschokte radioberichten uit alle delen van de wereld aangaande de aardbeving die een groot deel van Parijs had verwoest Grabinoulor was een beetje bedroefd toen hij vaststelde dat hij zoveel vaatwerk gebroken had hoewel hij onmiskenbaar genoegen beleefde aan het idee dat de huizen die nog overeind stonden ontegenzeggelijk parallel met de grond waren ervoer hij niettemin een onmiskenbaar onbehagen toen hij vaststelde dat deze parallellen noch horizontaal noch verticaal waren hij maakte daarom de balans op van zijn genoegen en zijn misnoegen en bevond dat hij meer ‘mis’ dan ‘ge’ had waaruit hij concludeerde dat hij niet het evenwicht gevonden had dat hij zocht en dat het op dat moment beter was Parijs weer overeind te krijgen en een volmaaktere energiekere en tevens nieuwere oplossing te zoeken en hij zei ook tegen zichzelf dat het eenvoudiger was de wetenschappers in de waan van een aardbeving te laten want zij zouden er vast van overtuigd zijn dat hetgeen een aardbeving verwoest had een andere aardbeving weer kon opbouwen en hij trok de wig onder Parijs vandaan dat meteen weer in haar gewoonten verviel en toen stond Grabinoulor heel duidelijk voor ogen wat er gedaan diende te worden namelijk heel eenvoudig het middelpunt van de Aarde verplaatsen en hij wist ogenblikkelijk hoe ver hij het centrum naar het Noorden moest verleggen opdat het beeldje dat naar het Zuiden overhelde keurig verticaal stond zoals hij zelf en hij voegde de twee Amerika's zo samen dat Washington ongeveer op Montevideo lag vervolgens pakte hij alles bij elkaar en droeg het naar de Arctische IJszee zodat Vuurland Lissabon raakte Montevideo vlakbij Berlijn Labrador bracht Nova Zembla in het nauw en Canada verenigde zich met Siberië de watermassa's volgden zonder dat Grabinoulor zich erom hoefde te bekommeren en vormden voor de kusten van Californië een nieuwe IJszee zo werd de aarde ronduit gezegd elliptisch een vorm waarvan trouwens heden ten dage erkend wordt dat ze het meest geschikt is om zich in de ruimte te bewegen het is ook allerminst verbazingwekkend dat de polen spits toelopen al heeft men daarover nooit zekerheid verkregen in elk geval is zeker dat verschillende dingen veranderden de evenaar liep door Parijs en de tropische gordel strekte zich uit van Kaap de Goede Hoop tot | |
[pagina 104]
| |
Missouri er was maar 50o verschil tussen elke meridiaan het jaar had nog maar 320 dagen en de vraag is of dat voordelig is want je zag net zoveel vijfenzestigjarigen als wij vijftigers zien evenveel negentigjarigen als wij zeventigjarigen zien evenveel honderdjarigen als wij tachtigers zien maar alles werd bijna op de hele aarde gelijker de dagen waren gelijk aan de nachten bijna het hele jaar door verheugde het tropengebied zich in een constante temperatuur die merkbaar de gematigde temperatuur naderde die wij jaarlijks in de maand juni in de kuststreek van ZuidwestFrankrijk aantreffen en daarna werd het middelpunt het middelpunt de evenaar was het uitverkoren land van vliegeniers en dichters geworden want de dingen waren daar nog maar half zo zwaar als ze momenteel zijn ze namen echter in gewicht toe naarmate men dichter bij de polen kwam en in deze streken had een mens grote moeite een kurk op te tillen vandaar dat er talloze veranderingen plaatsvonden in grote en kleine dingen des levens wat voor kniesoren volkomen in strijd leek met een van bovengenoemde regels waar gewag gemaakt wordt van grotere gelijkheid maar verder gebeurden niet alle dingen precies zoals ze hier verteld zijn er vonden andere minstens even bijzondere dingen plaats en er waren op deze of andere wijze heel wat veranderde of nieuwe dingen op Aarde zelfs in de hemel de maan werd heel klein niet groter dan een schoteltje het ballet van de planeten was in de war geraakt de verduisteringen de kometen kwamen niet meer op tijd niets aan de hemel beantwoordde meer aan de berekeningen van de astronomen die korte tijd nogal verontrust waren Grabinoulor bewonderde de nieuwe Aarde en aangezien bijna alle steden ter wereld samen met de meeste mensen vernietigd waren was hij verheugd terwijl hij nieuwe steden bouwde dat men nieuwe beschavingen zou opbouwen die zouden ontstaan helaas had iemand hem gezien toen hij bezig was Amerika ten noorden van Europa te leggen het werd doorverteld zodat alle mensen die nog overbleven zeer snel wisten dat het Grabinoulor was geweest die de vorm van de aarde veranderd had en zij kwamen bijeen voor een groot congres waar besloten werd hooggerechtshofafgevaardigden te kiezen die een hooggerechtshof moesten vormen dat ermee belast was vast te stellen of men in Grabinoulor een god of een moordenaar moest zien en de hooggerechtshofafgevaardigden waren het tot aller verbazing niet met elkaar eens sommigen wilden dat men Grabinoulor als de grootste redder van de menselijke soort beschouwde omdat hij deze ‘soort’ gelijkheid gematigdheid en het edele gemiddelde had geschonken anderen wilden dat men in hem zou snijden en hem misvormen zoals hij in de Aarde had gesneden en haar had misvormd want zij toonden aan dat hoewel er inderdaad meer gelijkheid tussen de dagen en de nachten en tussen de maanden gekomen was doordat | |
[pagina 105]
| |
de seizoenen nagenoeg waren afgeschaft hij schuldig was doordat hij een wereld geschapen had die onherroepelijk aan de ongelijkheid tussen mensen onderworpen was daar zij noodgedwongen onder de heerschappij van de aristocratie van de evenaar viel en degenen die zo dachten waren in de meerderheid ondanks de hartstochtelijke inzet van de aanhangers van Grabinoulor die de vergadering erop gewezen hadden dat de mensen aan de uiteinden daarentegen superieur waren aan de mensen van de evenaar omdat ze een klein stukje van de achterkant van de maan zagen die niemand ooit had kunnen zien ook al verdraaide hij z'n nek wat ontegenzeggelijk de zo lang verwachte volmaakte gelijkheid weer herstelde Men leidde Grabinoulor naar binnen en het resultaat van de stemming deed enigszins afbreuk aan zijn vreugde omdat hij daaruit moest concluderen dat zijn wereld niet volmaakt was en daarom stelde men hem voor hetzij door de bliksem getroffen te worden hetzij de aarde haar onbestemde bolvorm terug te geven waarop hij zijn zakdoek tevoorschijn haalde om een druppel aan het puntje van zijn neus af te vegen en alle hooggerechtshofafgevaardigden sloegen op de vlucht waarbij ze de gendarmes toeriepen Smeer 'm Grabinoulor ging in gedachten verzonken terug naar huis dat hij afgeleid door zoveel nieuwigheden nog niet had teruggezien wel hij vond zijn huis niet terug en alleen met de grootste moeite vond hij in de puinhopen het beeldje terug dat ongeschonden in een holletje genesteld lag dat de achtereenvolgende instortingen ervoor hadden uitgespaard en Grabinoulor droeg het ijlings een huis in dat men ernaast juist weer had opgebouwd hij zette het net zo neer als voorheen en de sokkel stond parallel aan de plank van de vitrine maar het beeldje stond altijd nog niet loodrecht op zijn sokkel toen boos en een beetje moe zette Grabinoulor Amerika weer op z'n plaats en ging slapen en bovendien zijn de werelden zo gewend aan de bolvorm dat de Aarde zelf heel goedmoedig rond begon te worden | |
Derde hoofdstuk
| |
[pagina 106]
| |
kan doopte geviel het dat de bodem van de vraag waarschijnlijk onderin het water bleef liggen want toen hij zijn hoofd weer optilde zei hij tot zijn vrouw heb je de brieven op de bus gedaan daarna was hij even afwezig en hervond zichzelf in zijn jeugd of zelfs in zijn voorgeboorte waar hij een deel van die dag bleef 's Avonds doodde hij de rijken van Frankrijk omdat ze niet van goed doorbloede schoonheid hielden daarna schreef hij een gedicht want hij was een dichter daarna pieste hij want hij was een man | |
Vierde hoofdstuk
| |
Zesde hoofdstuk
| |
[pagina 107]
| |
rijk dat hij een beetje bang was er zijn voet en zijn blik neer te zetten ofschoon hij toch geluk ervoer alleen al bij de gedachte zijn moeder terug te zien en een vage wens enkele beroemde mannen te zien niet alleen Urbis Romae aangename kout maar er was alom zoveel licht dat hij stukje bij beetje vergat met welk doel hij zich op pad had begeven en hij liep simpelweg om het genoegen van het lopen Op zijn wandeling had hij gelegenheid een koningin te ontmoeten die haar hoogtepunt beleefde in de armen van een ossendrijver en een markiezin die de mond en de pootstok van een Paleisneger bewonderde alsmede diens manier ze te hanteren en omdat Grabinoulor dat zonder namen te noemen en zonder commentaar vertelde aan de vrouw van een ministeriële ambtenaar die hem juist thee serveerde protesteerde zij heftig en vond deze koningin en deze markiezin ontaarde vrouwen en luidkeels gaf zij Grabinoulor te kennen dat zij zich zo nooit zou laten gaan en als zij haar echtgenoot zou bedriegen dat nooit met de portier of met zijn collega's of zelfs maar met de onderchef zou doen maar hooguit met zijn afdelingshoofd en zeer spoedig daarna had Grabinoulor volstrekt toevallig gelegenheid een koning met een herderin te zien paren en Grabinoulor liep verder want moe is hij nooit Ondanks het licht waarin hij steeds liep zelfs wanneer het nacht leek te worden kwam de gedachte weer bij hem op want hij wil wat hij wil dat hij vertrokken was om het Dodenrijk te zien en nooit ontmoette hij zoveel liefdesparen als op deze dag wat uiteindelijk niets bewijst en hij vroeg onophoudelijk aan voorbijgangers kunt u mij de weg wijzen die naar de Doden gaat maar sommigen vluchtten zonder zich om te draaien anderen wilden een agent roepen en weer anderen riepen hem dreigementen toe dat ze een stok of een paraplu op zijn achterhoofd stuk zouden slaan dus dacht Grabinoulor dat de mensen niet erg vriendelijk zijn waarop hij zich herinnerde dat vóór hem anderen deze reis hadden gemaakt en hij sloeg onmiddellijk de gidsen van Homerus Lucianus Vergilius Dante en zelfs nog enkele minder bekende maar goed gedocumenteerde mortografen erop na en hij vond er zeer waardevolle inlichtingen over dit beroemde Rijk met zeer fraaie beschrijvingen van landschappen bergen dalen waterwegen kleuren geuren transportmiddelen gewoonten zeden spelen en bezigheden van de doden met hun laatste bevindingen inzake levenden en de weg erheen en de voorzorgsmaatregelen alvorens binnen te treden en de manier zich er te gedragen Grabinoulor maakte aanstalten de aanwijzingen nauwgezet te volgen die deze scrupuleuze auteurs hadden gegeven wier wereldwijde reputatie alle gewenste garanties biedt toch was er één ding dat hem ietwat verontrustte en één ogenblik in verwarring bracht namelijk dat ze aanzienlijk van elkaar verschilden wat de precieze plaats aanging waar het Rijk gelegen zou zijn maar één minuut nadat | |
[pagina 108]
| |
Grabinoulor bedacht dat een rijk natuurlijk kolonies had besloot hij onmiddellijk alle gidsen te volgen achtereen of anders tegelijkertijd daartoe is hij best in staat en hij houdt zo van snelheid om heel het Rijk in één oogopslag diepgaand te leren kennen en hij ging opnieuw op pad en ditmaal kon niets hem afleiden noch de tennisspelers deze wilsuitingen van mooie kleuren die steeds de wensen van de ballen proberen te pareren noch het huwelijk van Jan Klaassen-Romeo met Juliette noch de onmogelijkheid dat er iets anders kon gebeuren dan de mogelijke dingen noch de tijd om te eten noch de tijd om een punt te zetten noch de tijd om te slapen Grabinoulor liep en liep en liep Het mag voorwaar ongelooflijk lijken want noch op Aarde noch in de Hemel vond hij wat de gidsen aankondigden en toch raadpleegde hij ze om beurten en ging hij overal heen waar zij hem heen stuurden en zelfs op andere plaatsen die trouwens nauwelijks een plaats waren en hij moest onder ogen zien dat deze verkenners van verloren landen de mensen een beetje voor de gek hadden gehouden toen ze verklaarden dat alle doden zich in een hoek verzameld hadden en Grabinoulor ging van louter verbazing zitten dat zoveel mensen sinds zolang aan de dood hadden kunnen geloven en uit wanhoop behagen hadden geschept in de voorstelling van een dode wereld tegenover de levende wereld alsof dat werkelijk mogelijk was en Grabinoulor zag wel dat het zijn moeder was die naast hem ontlook het woud waar hij doorheen liep de vogels die vlogen de kinderen die speelden de verliefden die voorbijkwamen het licht dat hen verlichtte en dat verschafte hem grote vreugde en hij bewonderde de wereld en toen hij weer terug was in zijn huis keek hij welwillend naar de oude buurman van tegenover die over de aarde gebogen liefdevol naar zijn tomaten zijn worteltjes zijn raapsteeltjes zijn uien zijn sla keek ze besproeide koesterde verzorgde en op dat ogenblik boog de oude man nog dieper en toen hij overeind kwam riep hij zijn dochter en staande zei hij haar met hangende handen en toornige stem dat een dikke witte worm in de loop van de dag twee kroppen sla van mij hebben opgevreten maar ik heb hem onder de tweede gevonden en heb hem doodgemaakt | |
Achtste hoofdstuk
| |
[pagina 109]
| |
De schouw is van wit marmer de handen zijn vleesetend de tepels zijn roze en de handen zijn ogen die nooit liegen de handen zijn ogen van levende goden in dienst van de mensen De zich schrap zettende man verdraagt de gewelfde vrouw en de man neemt en de vrouw geeft en de lamp staat op tafel als een getemde zon En toch ontsnappen man en vrouw op het tweestemmige gedicht dat de hand van de man zingt
*** Mijn vogel wil jouw nest
Marie
Uit Grabinoulor, épopée, nieuwe, herziene en uitgebreide editie, voorwoord van Jean Follain. Gallimard, 1964.
VERTALING: J.F. VOGELAAR |
|