van de buit. Het illustreert Dariens opvatting dat onderwereld en bovenwereld hoegenaamd niet van elkaar verschillen, maar zich alleen van andere middelen bedienen. Le Voleur wemelt van dergelijke cynische tournures. Mooi is bijvoorbeeld ook dat Randal, de gerespecteerde ingenieur, gevraagd wordt bijdragen te leveren aan een criminologisch tijdschrift. Een tijdschrift dat - dubbel cynisme - van een vaste afzet verzekerd is, omdat alle gevangenen in Frankrijk er verplicht op geabonneerd zijn: het abonnementsgeld wordt op hun schaarse inkomsten ingehouden.
Dariens personages zijn amoreel, waarbij het niet uitmaakt of ze nu tot de boven- of onderwereld behoren, en zo worden ze, zonder moraliseren, beschreven. Ze zijn ook tweedimensionaal, in zekere zin ‘types’: de louche industrieel, de dito notaris, de dito abbé, de dito politicus, de onbekommerde aborteuse, de cocotte met het gouden hart. Allemaal zijn ze verwikkeld in een darwiniaanse strijd om het bestaan, waarbij degene met de meeste scrupules het onderspit delft. Dat ‘platte’ van zijn figuren is Darien wel verweten, maar je kunt ook staande houden dat dat juist een kwaliteit is: ze hebben de stilering en openheid van stripfiguren, waarin de lezer zijn eigen kennis van de wereld projecteren kan.
Stripachtig zijn ook de middelen die Darien inzet om zijn verhaal te vertellen. Afwisselend is het Bildungsroman, schelmenroman en romanfeuilleton, waarbij Darien van dit laatste genre de schrille effecten steelt, met inbegrip van cliffhangers, prikkelende hoofdstuktitels en vaste nummers als ‘de toevallige ontmoeting’, ‘het onverwachte weerzien’, ‘de penibele ontsnapping’ en ‘de onvoorziene ontknoping’. Er is melodrama: Randal die op kerstavond (!) door Londen doolt, op zoek naar contant geld voor een dokter, terwijl zijn dochtertje met meningitis thuis ligt. Er is vaudeville: Randal die in een provinciehotel waar hij een kraak wil zetten van onder een bed een collega-dief te voorschijn ziet kruipen. Er is farce: terwijl Randal met de maîtresse van een aanstaande minister in bed ligt, komen diens getrouwen hem door de slaapkamerdeur herinneren aan gedane beloftes. Met dat al - of juist daardoor - is het boek ook zeer meeslepend. Op een paar rustpunten na, waar Randal met zijn kornuiten filosofeert over de kwalijke inrichting van de wereld, is alles met grote vaart opgeschreven. Beschrijvingen ontbreken nagenoeg, alles is handeling. Daarbij gebruikt Darien bijna doorlopend het praesens historicum en betoont hij zich een meester van de abrupte overgang. Het geeft zijn verhaal een bijna filmisch karakter.
Echte literatuur hoort natuurlijk niet spannend te zijn, en toch is Le Voleur ontegenzeglijk een literaire roman en geen colportage. Waarom? Ten eerste hanteert Darien weliswaar allerlei genre-effecten, maar hij doet dat met ironie, of beter, sarcasme. Het is nooit, om zo te zeggen, één op één, zoals bij Eugène Sue of de oude Dumas. Hij verleidt de lezer wel-