Ik begon mijn schrijfsel met de klacht dat mijn plotselinge rijkdom te groot was om aan iets begeerlijks uit te geven (dat maakt de meeste rijke mensen zo chagrijnig, denk ik). Zo veel zat ik toch ook wel onder de plak van mijn degelijke omstanders (onder de plak zitten van omstanders = sociaal leven). Tot mijn grote verbazing kwam er applaus van deze kring toen ik voorstelde om mijn geld te besteden aan de vervulling van mijn hartewens: de aankoop van een stuk land met boerderijtje. Wel voegden ze daar vreemde opmerkingen aan toe ‘je kan het altijd weer verkopen’, ‘goed voor de oude dag’ etc.
Het stukje land ligt in Zuidwest-Drenthe, in een gebied met grote afwisseling van oude landbouwgrond, kleine bossen, hei, vennen. Je rijdt eerst op een fantasieloze drukke snelweg, langs een dood kanaal. Dan wijk je af over een smalle ophaalbrug, een zandpad, kronkelend. Dan ligt daar, zonder buren in zicht, mijn boerderijtje. Het is mogelijk dat in vroeger tijd een weiland iets moois was, wel veel groen, maar met tientallen bloeiende planten, fluitekruid, koekoeksbloem, boterbloem, koolsoorten, dovenetel, paardebloem, distels, zuring, noem maar op. Ik heb in de oorlog nog wel weilanden gezien bij Nieuwkoop, waarin vier of vijf verschillende orchideeën bloeiden. Dankzij overvloedige bemesting en regelmatige bespuiting met groeistoffen, blijft daar tegenwoordig alleen maar gras van over. Door de beweiding en het regelmatig maaien blijft dat gras - totdat de vorst invalt - eeuwig groen. Het is dat Mondriaan geen groen gebruikte, anders zouden zijn schilderijen variaties kunnen zijn op de strakke vakken eenkleurigheid die de moderne weilanden vertonen, omringd door de zwarte lijnen van vergiftigde sloten.
Zodra ik het maaien stopzette kwam er een eind aan de doodse monochromie. Er bleek niet één gras te zijn, maar vele soorten. Rode, grijze, wittige, blauwige. Grote pollen, kleinere sluipers. Rietachtig, breedbladig, smal als haren. Het gras, of liever de grassen, gingen nu ook bloeien, vertoonden daarmee leeftijd i.p.v. het altijd groene tapijt bij de boeren. Allerlei bloeiaren, lang en ijl, kort en dicht, donzig, plat als uit een herbarium.
Opeens bleek tussen het gras ook veel niet-gras tot ontwikkeling te komen. Hondsdraf duwde met ronde handjes het gras weg, veel boterbloemen, akkerdistel. Soms voelde ik wel eens de opwelling om er wat aan te doen. De hatelijkste plant die ik ken is de brandnetel. Ik heb ze wel gemaaid of met de handschoen uitgerukt. Maar ten eerste komen ze toch weer terug zolang er nog zoveel salpeter in de grond zit en ten tweede voelde ik me geremd door de gedachte aan allerlei vogels en vlinders die van brandnetel houden. Ik houd nog wel een paar plaatsen en paadjes vrij, maar verder moeten ze hun gang maar gaan. Dit jaar waren er al veel atalanta's en dagpauwogen.
Ook akkerdistel heb ik wel uitgetrokken, totdat ik op een fazantennest