zou stukken beter geweest zijn, maar zoiets komt eigenlijk nooit voor.
Toen een granaat een gat in de muur van het huis sloeg, zat hij met zijn broer onder de tafel. Dat moest. De moeder had matrassen om de tafel heen gezet, zodat het een gezellig huisje leek, maar door de klap vielen een paar matrassen om en er klonk gerinkel van glas. Stukken steen en stof en gruis vlogen door de kamer en kleine stukjes ijzer lagen te roken, begonnen gaatjes in de planken vloer te branden en maakten donkerbruine schroeiplekjes in de matrassen en op de deken van het bed. Zijn moeder liep jammerend en grienend rond. Met een steelpannetje goot ze dan eens hier dan eens daar een plensje water over de gloeiendhete granaatscherven. Hij vond het gesis en de dampwolkjes die dat maakte leuk om te zien. Hij had dat soort dingen natuurlijk niet leuk moeten vinden.
In de schuilkelder was het donker en warm. Over de kuil waren palen en takkenbossen en graszoden gelegd. Buiten hoorde je een voortdurend zwaar gebrom van vliegtuigen en er klonken harde dreunen. In de kuil klonk bidden. Wees gegroet Maria, vol van genade, de Heer is met U, Gij zijt de Gezegende onder de vrouwen. Zand viel af en toe tussen de takken uit. Op zulke momenten moet je niet kijken, ook niet als je schrikt, want dan krijg je onherroepelijk zand en stof in je ogen. Bij het bidden moet je trouwens ook je ogen dicht houden. Hij had moeten bidden en niet moeten huilen omdat hij moest plassen en omdat hij zo moe was en om al dat zand in zijn ogen. Dat had hij moeten doen, bidden. Als hij harder had gebeden was het zand vast niet uit de takkenbossen in zijn ogen gekomen. Ja, hij had harder moeten bidden, met zijn ogen stevig dicht: bid voor ons, zondaars, nu en in het uur van onze dood. Amen. Wees gegroet Maria, vol van genade en zo maar door.
Het was moeilijk om met een deken in je armen het hol uit te kruipen en rennen was ook lastig. Zijn beentjes waren dik en hij was nog maar drie. De anderen liepen veel harder: donkere figuren langs de huizen van de Kerkhofstraat. Zijn moeder droeg baby Adje van de buren. Hij zag de schoorsteen van de lijmfabriek. Er kwamen nu geen rookwolken uit, maar een grote sliert van oranjegeel vuur. In de fabriek zaten reuzen die vuur door de pijp bliezen! Zijn moeder riep hem, hij moest niet blijven staan, maar lopen, lopen! Hij trapte op de tippen van de deken en hij viel. Hij had harder moeten rennen. Nu zag hij hoe dakpannen van de daken kletterden en huizen in brand stonden. Miljoenen vonken vlogen omhoog tot bij de lichtbanen in de lucht en tot in de ogen van de sterren en misschien nog hoger. Hij had harder moeten rennen met die dikke beentjes, dat had hij moeten doen.