Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2003 (nrs. 101-104)
(2003)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Leipzig - Hauptbahnhof
De leegstaande seinposten onderweg, de ingeslagen
ruiten en de onontcijferbare runentekens
van de nachtelijke graffitispuiters, het heidense
wondkruid, de guldenroede, bloeiend, overal langs de rails -
kafkleurig en hoger dan de bouwkranen nog
rijzen de silo's op, bij haltes waar geen trein meer stopt
en een stel uitgerangeerde locomotieven en wagons
roestend uitrusten mag, naast sommige hangt wat wasgoed
te drogen en gaan kinderen hinkelend over de bielzen -
afgewogen mooi is de draai vlak voordat de reis
onder een van de koepels van het kopstation eindigt
of straks wordt voortgezet - gietijzeren spanten
buigen zich naar elkaar toe om paarsgewijs
gebinte en glas te dragen en het ongedurige, wisselvallige licht
een vrouw die zo zwoel en vooroorlogs angehaucht
vertrektijden en bestemmingen omroept
dat het lijkt of ze elk rijtuig, elke slaapcoupé graag met je
zou willen delen, omdat alle doorgaande treinen
de stad achterwaarts, via hetzelfde baanvak, weer verlaten -
het heimwee van voorbije jaren tegemoet
| |
[pagina 170]
| |
Leipzig - Karl-Tauchnitz-strasse
Scheuren trekken door de verschoven granieten
trottoirplaten en wind strijkt door het lover van de platanen
vroeg gevallen blad, stukgevroren, kapotgereden, slecht
opgelapt asfalt, ouwelijke kinderhoofdjes -
met wijd gespreide armen leunt een haast doorschijnende efebe
tegen de balustrade van het halfronde terras
dat bovenop het souterrain gelegen is, donkerblond
de in elkaar verstrikte krullen die zijn voorhoofd bedekken
en de piercing in zijn onderlip iets pruilends, iets diep
ontevredens geven, het boek dat hij las
is langzaamaan van zijn schoot gegleden en zal naar drukinkt
geuren, naar hoogzomer en papier -
de villa zelf, neo-classicistisch en uit zandsteen
opgetrokken, schittert pas gezandstraald in het middaglicht
tatoeages van schaduwen, van vervlogen liefdesdromen
op de paden door het stoffige park, de uitpuilende
afvalbakken en de rotzooi eromheen, de banken
met de ondanks al het geroezemoes
en gestoei onverstoorbaar verder breiende oma's, stomdronken
zwervers, de voor altijd verdwaalden, de alcoholici -
een plotselinge open ruimte daarna, een plek
die een dansvloer voor kraaien is en andere begenadigden
| |
[pagina 171]
| |
namen en jaartallen zijn in de loodkleurige bast
van de beuken gekerfd, gekrast, terwijl tussen merg en spint
andere herinneringen liggen opgeslagen
tot op zekere dag de pijn vanuit de wortelstronken
naar de weidse kruinen optrekt en sleepkettingen
zich wikkelen om de daverend neergekomen stammen -
onder rododendronstruiken, achter onbehaaglijke bosschages
de geheime, bijna onvindbare ontmoetingsplaatsen
waaromheen het wild opgeschoten gras is platgetrapt
alsof er net nog een razzia was -
| |
[pagina 172]
| |
Leipzig - Galopprennbahn
Waar de paarden ten slotte niet meer terugkeerden
naar hun stallen, maar naar slachthuis
of front werden afgevoerd, naar de cavalerie in de bossen
van Voor-Pommeren, van de Harz misschien
om er de handzaamste, minst hardbittige verder
te beteugelen, in te tomen - daar, daaromheen, wankelen
de tribunes, rond wat de verbeelding eens tartte
maar instortte voor er iets van beklijven kon -
aan de dravers en hen die de sulky's menden
vertrouwde men de zware Zündapps met zijspan toe
terwijl onder een zomerse lucht het massaturnen
zich op het middenterrein met hoepels, spreidzit en linten
dankzij een soort hogere regie ontvouwde
en synchroner dan synchroon liep
met het misvormde geschetter uit de luidsprekers -
dan stuitert, in een oud weekoverzicht, een bal
het beeld uit en zie je nog enkele meisjes
op de rug, hun frêle schouderbladen, het licht dat donzig
hun vlechten omzweeft, als in een wereld ongerept
| |
[pagina 173]
| |
Berlijn - Alexanderplatz
De grond moet altijd nog dezelfde zijn
maar de oude café-restaurants, de wereldvermaarde
warenhuizen, de hoerenhuizen en half en half
clandestiene nerinkjes, de uitdragerijen, de overbevolkte
etagewoningen hier om de hoek- dat alles
werd ermee gelijk gemaakt
een zandvlakte was het, veemarkt en dorpshart
later en daarna een niet meer te ontwarren kluwen
van trams, rijwielen, handkarren, paard
en wagens, voetgangers en automobielen-
in zo'n steriele, hygiënische, door weinig anders
dan indroevige naoorlogse nieuwbouw omgeven kaalslag
waait geen krant je tegemoet, zou geen een
Biberkopf zijn Völkischer Beobachter
meer durven uitventen, met in zilveren letters
die naam trots op zijn pet
op de gevel van een van de kantoorflats
prijkt dan ook precies een slecht gekozen passage
uit Döblin' s werk-iets over weerzien
en hondse kou, waar eigenlijk
bijvoorbeeld dit had moeten staan:
Kijk nog eenmaal om u heen, u allen, die hier
nu gedachteloos krioelend over de Alex gaat, kijk nog
even om, voor alles voorgoed verdwenen is -
in de schaduw van een bouwschutting scholen
allerlei punks samen, sommige in aan elkaar geketende
winkelwagentjes gezeten, en drinken er
misnoegd, verveeld uit blik hun halve liters
| |
[pagina 174]
| |
het is het zwart weer en het leer, het zijn
de aan iedereen trouw te maken honden weer
en de soldatenkisten en de matglanzende
doodssymbolen, de deinende, wiegende, gekleurspoelde
hanenkammen als vederbossen
op verder kaalgeschoren schedels -
bulldozers schoven traag het puin, die eindmorene
van vergeten leven, naar de uiterste
randen weg en lieten in alle leegte het plein
met zijn pleinvrees alleen
| |
[pagina 175]
| |
Berlijn - Ansbacher strasse
Dit is de sleutel in je hand, dit is de vleugeldeur
van de entree, de brede trapopgang
die zijn pluchen loper voor je uitlegt en je naar statige
verdiepingen omhoogvoert
geen roede ligt er scheef, het duister
kruipt uit de lambrisering op en in de kille aderen
van het marmer stremt, vermoeid, het bloed
de lichte scheuren dateren van die keren
dat de luchters vervaarlijk zwaaiden en zich leegschudden
boven tafelkleden en parket, toen het alarm
afging en het laatste kristal versplinterde -
kom, sluit de deur achter je, denk om indringers
en najaarsblad, snuif de verschaalde, bijna vervlogen
geuren van zijde en serge, van dat ene, alles
zo vaak verpestende parfum op, van varkensleren
of goedkope kartonnen koffers en hoor
hoe de sneeuw van toen, dooiend, andermaal
van een kraag van sabelbont druipt
en hoe op de slechts spaarzaam verlichte overlopen
het gekrulspelde wantrouwen en zulke ochtendjasklamme
ongepoederde opvliegers, roddels
en al of niet bedekte toespelingen konden gedijen -
buitenom vergrijpen de tengels van de bosandoorn zich
aan lofwerk, loggia's en balkons, omstrengelen
tot wurgens toe de jaren
hier was het toch?
| |
[pagina 176]
| |
Berlijn - Schlesisches tor
De onvermijdelijke treinen, de roetkleurige
avondschemering boven Landwehrkanal en Spree -
jarenlang stond de poort naar het oosten
wijd open voor Silezisch varkensvlees, voor koper
en steenkool, voor afgeladen beestenwagens
in omgekeerde richting, de vettige walm van de locomotieven
als ze onder de Warschauer Brücke vandaan kwamen
waar langs de rails, 's winters, 's nachts
tussen bevroren wissels en verlamde seinarmen
soms wat gemorste antraciet te vinden was
die gauw mee naar huis werd genomen, naar een stinkende
schoorsteen, het gekleurde cellofaanpapier
dat de ruitjes van de keukendeur als glas-in-lood
zo mooi sierde maar nu opbolt door het vocht -
nog dringt vanaf de spoorbaan het gehijg en gesis, het gegil
van doodsangst en genot tot hier door en flarden stoom
slaan neer in jachtige, mistige dromen, kristallen
als nachtwitte landschappen en tuilen op de ramen
spiegels van verlangen en ersatz
|
|