niem lichaam, in afwachting van een grijze nacht, zonder sterren, zonder licht. Het beeld is uit zichzelf tevoorschijn gekomen, geluidloos, zonder een woord te zeggen. Door de nacht van vragen meegevoerd naar verre kusten waar alleen nog maar angst bestaat.
Zo heeft dit zonderlinge beeld zichzelf bevrijd door eindeloos lang te lopen, met een kostbare eenzaamheid in zijn blik.
Sindsdien ben ik op zoek, of ik nu in de metro ben of in de trein, in de medina van Fes of in die van Marrakech, naar meer beelden van Giacometti die wellicht levende lichamen, brandende geheugens, ver|wilderde gezichten in zich herbergen.
Niet alles is verklaarbaar. Dat is zeker. Maar deze man heeft al heel vroeg in mij de behoefte gewekt om op zoek te gaan, en dan niet meer in musea, maar op straat. Ik ben helemaal geen expert op het gebied van schilder- of beeldhouwkunst. Ik hou ervan naar dingen te kijken, gewoon maar te kijken, zonder de juistheid van een theorie te verifiëren of culturen met elkaar te vergelijken. Giacometti heeft me het compromisloze, messcherpe gezicht van de angst laten zien.
Dat heeft niets te maken met een toevallige bui of stemming, maar met een mes dat vaak in de diepte wroet, tot op het bot. Toen ik las wat Jean Genet over Giacometti schreef, begreep ik dat schoonheid in die afgrond is gelegen omdat ze geen andere oorsprong heeft dan een verwonding, een strikt persoonlijke wonde die voor iedereen verschillend is, verborgen of onzichtbaar, die ieder mens in zich draagt, die hij zorgvuldig intact houdt en waarin hij zijn toevlucht zoekt als hij zich uit deze wereld wil terugtrekken voor een tijdelijke, maar diepe eenzaamheid.
Dat is geen luxe en ook geen voorrecht. Het is een aanwezig-zijn in de wereld, zonder zwartgalligheid, zonder melodrama. Stil als de dood. De dood van je dierbaren. Vervolgens die van jezelf. Nu begrijp ik Jean Genet, die niets wilde bezitten, die in uiterste soberheid leefde, zonder vaste verblijfplaats, zonder bagage, zonder spullen die hem alleen maar tot last waren. De paar telefoonnummers die hij nodig had noteerde hij op een papiertje dat hij in zijn brillenkoker stopte.
Op de dag dat Giacometti de absurditeit van de dood ontdekte, de dood van Van M., besloot hij een ‘voorlopig leven’ te gaan leiden: ‘Die tragische gebeurtenis is er de oorzaak van dat ik altijd een voorlopig leven heb geleid, dat ik steeds een afschuw heb gehad van iedere vorm van bezit, me ergens vestigen, een huis kopen, een leuk bestaan opbouwen, terwijl er altijd die dreiging is, nee! Ik leef liever in hotels, cafés, doorgangsplaatsen...’
In werkelijkheid heeft hij voornamelijk in zijn atelier geleefd, omringd door zijn kunstwerken, of de herinnering daaraan - sporen van