| |
| |
| |
Karim Traïdia
Moha
‘Hoe praat je vandaag de dag over de Noord-Afrikaanse samenlevingen? Hoe kun je de complexiteit, de halfslachtigheid, het geweld en de vrijgevigheid die er heersen weergeven? Alleen het woord van een volkomen vrije man kan deze tegenstrijdige aspecten van het bestaan overbrengen, een man die naakt is en verliefd op de waarheid.
Dat is Moha, geboren uit uitsluiting en eenzaamheid, tussen de steen en het stof van de krottenwijk. Hij spreekt. Hij dwaalt over land en tijd, ongedwongen en met spot en humor. Hij hoort en vangt de stemmen die men onderdrukt en smoort: de jonge militant, gevangengenomen en veroordeeld om zijn mening; de donkere slavin en de jonge werkster die niet eens recht tot spreken heeft.
Moha sprak altijd de menigte toe als een rasverteller, geboren uit de traditie van de Maghreb. Hij vertelde van het land en zijn dwalingen en misvattingen, zijn dromen en hoop. De woorden van een gek waren deel van de samenleving van de Maghreb van toen. Vandaag zijn het verdachte woorden, de gek wordt verdreven naar de krankzinnigheid.
Moha is de stem van de uitgeslotenen. Hij is een bezielde dichter, gek op woorden, gek op liefde voor het leven, gek op vriendschap voor de kinderen, gek op broederschap voor de Indiaan, ook hij is uitgesloten, en voor Moché, de gek van de joden. Moha, de dichter die de hele maatschappij ontmaskert.’
Dit waren de eerste woorden die ik van Tahar Ben Jelloun heb gelezen. Woorden uit het boek Moha de Gek, Moha de Wijze. Ik kon me meteen met hem identificeren, of misschien was het wel met zijn personage Moha, die ook mijn stilte stem had gegeven. Ik las mijn eigen woorden terug, woorden die ik nooit op een vel papier heb gezet, woorden die ik al lang als gevangenen had bewaard, bang in de vergetelheid te belanden, net als de jonge militant, de zwarte slavin of de jonge werkster.
Ik herkende de woorden die Tahar Ben Jelloun gebruikte om ‘mij’ te vertellen, mijn geschiedenis en die van mijn land. Het is de manier waarop hij ‘mijn nooit uitgesproken woorden’ naast elkaar zet, om zijn verhaal zin te geven en soms om de waanzin en onzin zichtbaar en
| |
| |
voelbaar te maken. Dingen van het leven, dingen uit het dagelijkse leven van onze cultuur, dingen die niet uit te leggen zijn, die je accepteert als een lot, als een fataliteit. Ik las zijn woorden maar hoorde een stem mij andere woorden influisteren die een betekenis gaven aan de zinnen, ik las in het Frans maar ik beleefde in het Algerijns, ik las in het Frans en ik hoorde een stem in het Algerijns, ik las in het Frans en ik voelde in het Algerijns. Hij was dicht bij mij.
Later heb ik La plus haute des Solitudes en ook La réclusion solitaire gelezen. Toen woonde ik nog in Parijs. Veel later heb ik een film gemaakt die gebaseerd is op deze twee boeken: De onmacht, mijn eindexamenfilm waarin een Noordafrikaanse gastarbeider strijdt tegen de innerlijke en uiterlijke eenzaamheid waarin hij belandt doordat hij impotent is geworden.
‘Het is verboden in de kamer te koken, verboden na 9 uur radio te luisteren in de kamer, verboden te zingen, vooral in het Arabisch, verboden vrouwen te ontvangen en verboden te masturberen.
Het is verboden yoga te beoefenen in de gang, verboden de muren te verven, de ruiten te breken, lampen te vervangen, het is verboden ziek te worden, verboden te vergeten naar je werk te gaan, verboden je gezin over te laten komen. Het is verboden in de kamer te sterven, ga eens ergens anders sterven, in je eigen land bijvoorbeeld. Het is verboden zelfmoord te plegen, je verbiedt het, wij ook. Het is verboden in de bomen te klimmen, het is verboden je te beschilderen in het groen, blauw of paars, verboden in de kamer te fietsen, verboden kaart te spelen en wijn te drinken.’
Deze reeks verboden uit het boek La réclusion solitaire vond ik een prachtig voorbeeld van het toen nog latente racisme in Frankrijk. Een racisme dat je van de gezichten van vele Fransen af kon lezen, in de metro en op straat. Toen ik nog in Frankrijk woonde, zag ik veel van mijn landgenoten-Noordafrikanen zo dicht mogelijk langs de muren op straat lopen. Alsof ze niet wilden storen, alsof ze zichzelf klein wilden maken of misschien zelfs onzichtbaar. En deze mensen, vooral in Barbes, een enorme migrantenwoonwijk in Parijs, werden erg goed beschreven en ‘verteld’ door Tahar Ben Jelloun.
Ook uit het boek De hoogste eenzaamheid (een studie in Sociale Psychiatrie) krijg ik de indruk en het gevoel dat Tahar Ben Jelloun erg goed en aandachtig heeft kunnen luisteren naar deze mensen.
‘Er zijn mensen die noodgedwongen hun land verlaten om hun werk-
| |
| |
kracht te verkopen. Ze moeten hun thuis, hun familiale, culturele, affectieve en seksuele omgeving verlaten. Deze mensen die men wegrukt van hun grond, van hun gezin, van hun cultuur, zijn alleen maar gezien als werkkracht. De rest wil men niet weten. De rest, dat is te veel. Probeer het verlangen om geliefd te worden te meten bij de mens, het verlangen om geaccepteerd en erkend te worden, de noodzaak om met waardigheid te leven, de noodzaak om bij zijn familie, om bij de zijnen te zijn, in de liefde van het land en in de vriendschap van de zon. Men wil niet weten of deze “lichamen” ook verlangens hebben. Men wil niet weten, maar men gebruikt ze en geeft ze de schuld van alles...’
Voordat ik voor het eerst naar Marokko ging had ik het gevoel dat ik Marokko kende, een Marokko dat niet alleen bestemd is voor oppervlakkig toerisme maar voor mensen die kijken, luisteren en de tijd nemen om het leven van de stad te leven en het mengsel van trots en nederigheid dat haar bewoners op hun gezicht dragen te beleven.
‘De meisjes van Tetouan hebben een blanke, zachte huid. Zwarte ogen. Een discrete blik. Afgemeten gebaren. Spaarzame woorden. In Tetouan leven betekent een bondgenootschap aanvaarden, een bondgenootschap aanvaarden met de rust van de nabije zee; respect voor wat duurt en duren moet; instemmen met de illusie van het geschrevene; terughoudendheid, spaarzaamheid in woord en daad.
Het leven stroomt door de bewoners van deze stad met het zachte gemurmel van een riviertje. Gebeurtenissen zijn omwegen. De witte tengere lichamen trekken door de gebeurtenissen heen als rookslierten die voorbijtrekken. Een blauw wolkje blijft nog in de bomen hangen. Dit is alles. Er zal wind opsteken. Die zal het blauwe wolkje meenemen. Lawaai valt uiteen op de drempel van de stad. Het wordt opgeheven. Luister en luxe worden naar andere plaatsen verbannen. Ook is er een verordening dat ieder geweld vreemd is aan de topografie van deze stad.
De straten zijn zo ontworpen dat ze ieder teken van geweld verijdelen of op zijn minst in de hand houden. De witgekalkte muren houden in hun licht iets vast van het blauw van de hemel. Dat blauw dringt door in hun witheid, zoals het gefluister van de golven van Martil zachtjes binnendringt in de dromen van de kinderen die op de zomer wachten. Men zegt het overal: de bergen bevatten de vezels van het Lot; wat gebeuren zal staat geschreven op hun kale flanken. Degenen die ze beklimmen kunnen niet tussen de stenen door lezen. Hartstocht is zeldzaam, evenals waanzin. Niemand noemt ze bij hun naam. De lichamen ontlopen elkaar, glijden weg tussen verdrongen geweld en verbor-
| |
| |
gen begeerte. Er zal wind opsteken, bij voorkeur 's nachts. De stad gezuiverd. De straten weer witgekalkt. De stenen van de bergen luisteren naar de rust. De wolken laten hun blauw varen en vallen verderop neer. In zee.
Ik zag Tetouan, Fes en vooral Tanger. Ik had het gevoel dat ik in de straten van deze steden had gewandeld. Toen ik zelf voor het eerst naar Marrakech ging ben ik, onbewust misschien maar zeker onder de invloed van de woorden van Tahar Ben Jelloun, op zoek gegaan naar een andere manier van kijken, luisteren en leven. Ik wilde andere ogen, andere oren en een ander ritme dan de mijne.
Wat mij dan meteen is opgevallen na een paar dagen in de stad Marrakech, ‘de rode stad’, is dat ze in tweeën verdeeld is. Een deel voor de ‘armen’, het volk had ik ook kunnen zeggen, en een deel voor de rijken. Met Jamaâ el Fna ertussen in het midden.
Jamaâ el Fna, een enorm openluchttheater, met waarzegsters, acrobaten en jongleurs, charlatans, traditionele genezers en rasvertellers, dat zich na zonsondergang in een enorm openluchtrestaurant verandert en eten biedt aan een paar honderd mensen.
Het Medina, oude stad, de stad van het volk, waarvan bijna alle straten uitmonden op het Jamaâ el Fna-plein, en Guiliz, een rijke woonwijk waar de ‘moderniteit’ zich heeft gevestigd. Ik heb, natuurlijk, de meeste tijd in het Medina en op Jamaâ el Fna doorgebracht, waarschijnlijk om de betekenissen van de woorden van Tahar Ben Jelloun te voelen.
Ik zie dat de deuren van de meeste huizen openstaan, alsof iedereen hier wil laten zien dat er niets te verbergen of te stelen valt. Door de vriendelijke blik die ze op je werpen en door de begeleidende glimlach, krijg ik het gevoel dat ik op ieder moment aan mag kloppen en binnenlopen. Iedereen die ik tegenkom lijkt een verhaal te hebben, door de manier waarop hij beweegt, de manier waarop hij naar je kijkt en de blik in zijn ogen. Alsof hij je uitnodigt om naar zijn verhaal te komen luisteren. Sommigen zitten de hele dag op dezelfde plek. Ze proberen je iets te verkopen, en ook al weten ze dat het ze niet zal lukken, ze zullen morgen toch weer op dezelfde plek komen zitten en je aankijken.
In stilte. Om hun bestaan te bewijzen. Ook al is hun verhaal onbekend voor ons.
De straten van het Medina zijn smal, het lijkt wel met opzet gedaan om elkaars blikken niet te kunnen vermijden, om elkaars gedachten te kunnen lezen, om het gevoel te krijgen dat ze samen zijn wat er ook gebeurt. Lopend door die straten heb ik ook gemerkt dat er territoria zijn ontstaan, zonder opzet waarschijnlijk; iedereen respecteert ze, net als
| |
| |
de arena's van de entertainers, charlatans, vertellers, charmeurs en waarzegsters; waarzegsters, omdat het allemaal vrouwen zijn die in je hand kunnen lezen, alsof dat het voorrecht of het lot is van vrouwen. Een oude man vertelde me dat het voortkomt uit het feit dat vrouwen alle hopen, dromen en verlangens van de mannen kennen. Alle goeie dingen die ze voorspellen zijn de dingen die zij graag hadden willen delen met de mannen, en de rest is niets anders dan hun eigen pijn en verdriet.
Zij verkopen hoop en wanhoop, bij gebrek aan macht. ‘Ga naar de straat van de klachten,’ riep de oude man, ‘ga daarheen en kijk, vraag niks en zeg ook niks. De joden hebben een klaagmuur,’ voegde hij eraan toe, ‘woorden die botsen tegen de steen en die de lucht ingaan, op zoek naar de poorten van de hemel. Marrakech heeft de straat van de klachten, ga maar kijken,’ en hij wees de richting met een armgebaar.
Ik liep naar de straat van de publieke schrijvers en zag hokjes links en rechts van de straat. In ieder hokje zaten twee personen, een voor en een achter een schrijfmachine. Ik stond even stil en keek naar een jonge vrouw die aan het typen was. De wat oudere man tegenover haar zag er heel rustig uit. Zijn lichaam bewoog nauwelijks en zijn handen lagen stil op zijn benen. Ik ging wat dichterbij staan en keek naar zijn gezicht. Ik merkte dat hij de blik van de jonge vrouw steeds ontweek. In zijn blik kon ik een groot verdriet raden. Verderop zat een vrouw tegenover een man. Zij praatte opgewonden en met veel gebaren. Hij knikte steeds en probeerde zo snel mogelijk te typen om geen enkel woord van haar verhaal te missen. Overal waar ik kon kijken in die straat voelde ik dat er een drama onthuld werd. Ik bleef kijken en probeerde steeds maar te raden wat de klagende mensen aan het vertellen waren en was benieuwd naar de woorden die de schrijvers en schrijfsters zouden gebruiken om vorm te geven aan al deze drama's.
Ik hoorde het verhaal van de jongste publieke schrijver van de stad die gek was geworden en zich uit het leven had teruggetrokken. Sommigen zeggen dat hij zelfmoord heeft gepleegd in de schrijversstraat zodat zijn geest voor altijd een plaaggeest blijft voor de mens, maar hij zelf wandelt nu ergens in de bergen omdat hij geen mens meer wil zien. Hij wil niemand meer zien omdat hij te veel nare verhalen heeft gehoord. Men zegt zelfs dat als je midden in de nacht in die straat loopt, je hem een van de verhalen hoort vertellen. Hij heeft in de tijd dat hij publieke schrijver was, zoveel verhalen gehoord over leed, gebroken harten, over geheime liefdes die nooit naar buiten mochten, over onmogelijke liefdes die gestorven zijn met de dragers ervan, over mensen van wie de ziel, de geest en de emoties al lang vermoord zijn of die zelfmoord hebben gepleegd en die alleen maar doelloos als lichamen rond-
| |
| |
lopen en wachten op het moment van hun bevrijding. Die arme jongeman was nog maar zeventien toen hij begon als publieke schrijver, hij wist nog niets van de liefde en de passie, hij wist niet dat het hart heer en meester is van ons bestaan, hij kende nog niet het verhaal van de moeder van elf meisjes en een jongen, allemaal zonder vader en zonder toekomst maar wel met een ‘mektoub’, een noodlot. Hij wist ook niet dat niet Allah de mektoub van de mens bepaalt, maar de mens zelf.
Hij had nooit van Houria de hoer gehoord, het meisje dat haar lichaam van haar geest had gescheiden om geen hoer te zijn en toch te blijven bestaan. Zoveel verhalen die plaats hadden genomen in zijn hoofd en aan zijn ziel begonnen te vreten. Hij, die in een klein dorp was opgegroeid waar de ‘rahma’ (generositeit) nog steeds een religie is, waar de woorden van de profeet (zorg voor de medemens) nog steeds een betekenis hebben, waar de ongerechtigheid door iedereen wordt bestreden, waar de liefde nog onbekend is want te geheimzinnig, hij die zijn vader onvoorwaardelijk gehoorzaamde en zijn moeder verplicht respecteerde, hij is gek geworden. Door al deze verhalen. Waar hij nu is, doet er niet toe, zijn geest is nog steeds hoorbaar als je 's nachts in de straat van de schrijvers loopt. Denk aan alle gezichten die je overdag ziet op weg naar je hotel of naar Jemaâ el Fna, denk aan alle blikken die de mensen je tonen, op je werpen of juist verbergen. Luister naar al deze momenten, naar al deze korte stiltes, ze zijn niet leeg, er huizen de meest fascinerende verhalen in. Neem er de tijd voor, vergeet je haast, vergeet waar je vandaan komt, vergeet de verschillen, open je geest, luister met je hart, en wees gereed om lief te hebben.
Kijk alsjeblieft naar al die vrouwen die iedere dag zitten te wachten in een straat van Guiliz, het rijke deel van Marrakech. Als je er langs loopt hoor je ze zich aanbieden, nee niet voor seks maar als schoonmaakster of bediende of om je kleren te wassen en te strijken, om eten voor je te maken; ze zijn op zoek naar werk. Aan hun houding, aan hun stem, aan de woorden, de blikken en de gebaren die ze gebruiken om je aandacht te trekken, zie je gelijk een mengsel van trots en wanhoop, trots omdat ze bang zijn voor onze gedachten en snelle associaties en conclusies, trots omdat ze van zichzelf houden net als wij, trots omdat de trots het enige wapen is waarover ze beschikken om zichzelf gelijk aan ons te voelen, om zichzelf te beschermen tegen de macht waarover wij beschikken omdat we een mooi pak dragen en vanzelfsprekend over veel geld beschikken, om zich te wapenen tegen de macht die we hebben om over hun lot te beslissen. Wanhoop omdat ze weten dat ze niet zullen slagen zolang ze zich vastklampen aan die trots. Daarom zijn ze hier, iedere dag, op zoek naar de juiste houding, de juiste stem, de juiste woorden, de juiste gebaren, de juiste trots en wanhoop.
| |
| |
Na de succesvolle boeken La nuit sacrée en L'enfant de sable begon Tahar Ben Jelloun wat afstand te nemen van ‘Moha de Gek, Moha de Wijze’ en van ‘L'enfant de sable’ en van allen die gevangen waren in ‘La réclusion solitaire’; de dromen lijken de wereld van het onrecht niet meer te kunnen bedreigen, de woorden van Tahar Ben Jelloun hebben zich ontdaan van hun macht en de magie. Alsof schrijven geen noodzaak meer was maar een zaak zonder nood. Ik lees, op zoek naar de stem die de woorden die ik lees een betekenis zou geven. Ik lees, en hoop de beelden te zien die ik in mijn hoofd heb begraven, ik lees, op zoek naar de weg van de inspiratie waar ik alles wat vergeten dreigt te worden terug kan voelen en horen, de poëzie, de verbeelding, de taal die ontstaat uit de vereniging tussen de woorden van Tahar Ben Jelloun en alles wat in mij schuilt. Ik ben uit de droom gehaald en in de werkelijkheid gezet, voel ik.
‘Mijn leven is niet van groot belang. Omdat ik alles door elkaar haal, wat ik leef en beleef en wat ik schrijf, wat me overkomt en wat ik verzin.
Ik geloof dat ik veel meer tijd besteed aan verzinnen en bedenken dan aan leven en beleven. Ik weet niet of dat luiheid is of prestatie. Ik bedenk. Ik doe mijn ogen dicht wanneer ik een voorstelling niet goed vind en ik droom. Soms bedenk ik een personage, ik geef het een naam en ik laat hem leven in mijn plaats...’ schreef Tahar Ben Jelloun in L'auberge des Pauvres.
Ik weet nog dat ik een keer in Amsterdam aan Tahar Ben Jelloun heb gevraagd of ik een portret van hem mocht maken, maar dan door middel de personages van zijn boeken. Ik had bedacht dat al zijn personages, waar ze ook leven, in ballingschap of in het thuisland, elkaar zouden ontmoeten, ergens in een havenstad in Spanje en hem zouden vragen waarom hij ze zo had gecreëerd en niet anders. Tahar Ben Jelloun ondervraagd door zijn personages, ze willen praten over het lot dat hij ze heeft gegeven, ze willen weten hoe ze nu verder moeten, zonder hem. Moha wil weten waarom hij de stemmen die men smoort en onderdrukt niet meer kan horen, waarom hij niet meer verliefd is op de naakte waarheid. Ahmed, l'Enfant de Sable, zou willen weten wat zijn toekomst is, hij die als vrouw is geboren maar als man het leven is ingegaan.
‘Weten jullie nog! Ik was een kind met een vage en wankelende identiteit. Ik was een meisje vermomd door de wil van haar vader, die zich verminkt en vernederd voelde omdat hij geen zoon heeft kunnen krij-
| |
| |
gen. En zoals u weet ik ben de zoon van zijn droom geworden. De rest is aan enkelen onder u bekend; de anderen hebben er iets van vernomen. Degenen die het verhaal hebben durven vertellen van dit kind van het zand en de wind hebben problemen gekregen: sommigen zijn hun geheugen kwijt en anderen zijn bijna hun ziel kwijt geraakt. Aan u werden verhalen verteld. Het zijn mijn verhalen niet. Ook opgesloten en in eenzaamheid krijg ik nog nieuws binnen. Ik was noch verbaasd noch verward. Ik wist dat ik, als ik zou verdwijnen, genoeg achter zou laten om de meest extravagante sprookjes te voeden. Maar aangezien mijn leven geen sprookje is, besloot ik alles recht te zetten en u het geheim te onthullen dat onder de zwarte steen ligt in een huis met hoge muren aan het einde van een straat dat afgesloten is met zeven deuren.’
Ik zou heel graag nog eens een ‘Jour de silence à Tanger’ willen beleven, de stem van Moha willen horen, Ahmed willen horen vertellen...
|
|