Mijn ogen laten me in de steek. Ik zie en ik zie niet.
Wat ik zie bestaat niet meer.
Ik zie een huis. Daar staat het. Het is overeind blijven staan. De muren zijn muren. In de muren zitten ramen.
Ik zie een boom midden in het huis. Een citroenboom of een olijfboom. Ik kan het moeilijk onderscheiden.
De muren zijn blauw geverfd. De ramen staan open. Ze zijn wit. Het is heet. Ik zie een deur. Ze is niet erg stevig. Ik zie een dak met rode pannen. Nee, daar vergis ik me niet in. Wij kenden geen dakpannen, rode noch groene.
Het huis staat open.
Het ruikt naar eten. Maar er kookt niemand. Iedereen is weg. En ik ben er nog. Wat doe ik hier? Ik weet het niet. Ik zoek. Ik praat onzin. Ik zoek onder de stenen die de regen naar beneden heeft laten komen.
Mijn ogen worden leeg. Ik merk dat er beelden uit mijn ogen vallen en zich met het stof vermengen. Ik laat ze weglopen. Het is beter dat ze verdwijnen. Ik houd ze niet tegen, anders kan ik niet slapen. Maar wie heeft het over slapen? Het bed is een bank van dicht stof. Het stof verslindt onze behoefte aan slaap. Je hoeft je maar te bewegen en het waait hoog op als een wolk en bedekt mij tot de wolk mij blind maakt.
Waarom zijn er zoveel vliegen? Ze zijn vet en opdringerig. Een dode kat? Nee, het is geen kat, het is een oude pop die ze vergeten hebben. Ze bloedt. Ze huilt. Ik ga toch niet met een pop spelen! Daar ben ik te oud voor, maar ik heb helemaal geen leeftijd meer. Die hebben ze me afgepakt. Ze hebben haar opgevouwen en in een jute zak gestopt.
Kijk daar, een hand!
Een mannenhand.
Hij beweegt. De wijsvinger wijst ergens naar. Ik zie niets.
Het is een hand van was. Hij is van een lichaam afgerukt.
Hij zweet.
Maar waarom beweegt hij?
Mijn ogen bedriegen me.
Het stof dringt overal in door. Het zit onder de huid, in de hals, in de aderen, in de dromen.
Ik zit barstensvol stof. Je zou kunnen zeggen dat het as is. Ik kan het niet meer uit elkaar houden.
Een foto. Ze is bijna onbeschadigd. Een oude man omringd door zijn vrouw en zijn drie dochters. Geen jongens. Of ze waren er niet toen de foto gemaakt werd. De man ziet er goed uit, een beetje stijf. Je zou hem voor een standbeeld houden. Dat is normaal, hij poseert voor de tijd, voor de eeuwigheid. Maar waar zijn ze nu? Wie is de vrouw? Hoe heet ze? Ze is nog jong. Waar denkt zij aan? Misschien aan haar afwezige jongens.