| |
| |
| |
Tom Petsinis
Het laatste priemgetal
Het is niet ondenkbaar dat de roerige puberteit, waarin je zo plotseling beland
was, je zou hebben meegesleurd en vermorzeld als je niet het lijvige
wiskundeboek had gehad, dat bescherming bood tegen de bullebakken op het
schoolplein en houvast gaf in de chaos die jou omringde. Al een paar dagen na
deze duizelingwekkende verandering was het zo duidelijk als de roerloze schaduw
van gespreide vingers op een wit vel papier dat je de emotionele noch de
intellectuele kracht had om deze nieuwe situatie het hoofd te bieden. Tot dan
toe was je onopvallend meegedreven op de kalme stroming van de kindertijd:
verlegen, stiller dan de meeste anderen, met een afwerende glimlach die
verkrampte zodra iemand je aansprak en donkere wimpers die fladderden als mussen
wanneer je neergeslagen ogen het waagden om contact te maken met die van een
volwassene.
Schoolrapporten uit die tijd vermeldden dat je meer vragen moest stellen en meer
betrokken moest zijn bij de klassikale activiteiten, maar dat je naar
tevredenheid presteerde, al waren lezen en schrijven wellicht voor verbetering
vatbaar. Rekenen ging goed: de tafels beheerste je als eerste van de klas en de
vier bewerkingen had je met verbazingwekkend gemak onder de knie gekregen. (In
feite, en niemand wist dat omdat niemand er ooit naar vroeg, kende je alle
tafels tot en met negenentwintig maal negenentwintig uit je hoofd en dreunde die
graag voor jezelf op.) Je ouders kregen het advies minder tijd aan rekenen en
meer tijd aan andere vakken te besteden. Over de rapporten maakten zij zich
overigens niet erg ongerust en wat hun hulp bij het rekenen betreft: ze hadden
het te druk met hun werk en de planning van hun carrière om toezicht te houden
op je schoolwerk. Hoe dan ook, ze schreven je matige presteren toe aan
onrijpheid en dachten zeker te weten dat je te zijner tijd tot wasdom zou komen,
en zo niet dan zou het probleem worden opgelost met de aanstelling van een
privédocent.
Tegen het einde van het eerste jaar op de middelbare school waren je cijfers voor
alle vakken behalve wiskunde zo slecht geworden, dat je ouders werd verzocht de
situatie op school te komen bespreken. De klassenleraar schreef het gebrek aan
vooruitgang toe aan je wereld- | |
| |
vreemdheid en buitengewone
zwijgzaamheid en suggereerde dat een gesprek met een kinderpsycholoog enig licht
op de zaak zou kunnen werpen. Toen de wiskundeleraar uitweidde over je aanleg
voor dit vak, vertelde hij dat je hem verscheidene malen had verrast door lange
vermenigvuldigingen en delingen op te lossen zonder pen en papier. Eerst had hij
je een uitbrander gegeven, omdat hij dacht dat je stiekem een rekenmachine
gebruikte, maar toen je ook staande naast zijn tafel enkele sommen foutloos
oploste, drong het vrij snel tot hem door dat je een speciale gave had.
Een volslagen verrassing was jouw wereldvreemdheid voor je ouders overigens niet.
Ze hadden zich al zorgen gemaakt over het feit dat je zo weinig met hen praatte,
nauwelijks zin had om met vrienden op te trekken en veel tijd in je kamer
doorbracht, ogenschijnlijk zonder iets te doen. Telkens wanneer zij dit ter
sprake brachten had je eenvoudigweg je schouders opgehaald en, kijkend naar de
mozaïekvloer in de woonkamer, gestameld dat je een nieuwe wereld had ontdekt,
een oord bevolkt door getallen.
Diezelfde middag nog riepen ze je naar beneden en moest je tussen hen in aan
tafel gaan zitten. In het granieten tafelblad, dat onder je platte, naar buiten
staande palmen koud aanvoelde, zag jij de reflectie van je gezicht in de
driehoek waarvan je duimen en wijsvingers de zijden vormden. Ze vroegen wat je
die morgen in je kamer had zitten doen. Je spiegelbeeld antwoordde dat je 153
had ontmoet en gesproken, en dat je vernomen had dat het de som van 1 tot de
derdemacht, 5 tot de derdemacht en 3 tot de derdemacht was. Je moeder schrok, al
begreep je niet waarom, sprong op van haar stoel, rommelde in haar handtas en
haalde ritselend een papiertje tevoorschijn met het telefoonnummer van de
psycholoog die de school had aangeraden.
Een week later, na een aantal sessies en een hele rits tests, onder andere een
paar om je bedrevenheid in wiskunde te meten, werd geconstateerd dat je de
klassieke symptomen vertoonde van een milde vorm van high-functioning autisme. Je ouders kregen te horen dat je aanleg voor
wiskunde volledig in het beeld paste van een afwijking die kenmerkend was voor
de idiot savant - een type autist met een opmerkelijke
begaafdheid op het terrein van bijvoorbeeld de muziek of de wiskunde.
Bij je ouders sloeg deze diagnose natuurlijk in als een bom. Ze hadden al hun
hoop gevestigd op jou, hun enig kind, en nu werden ze plotseling geconfronteerd
met het feit dat je nooit hersenchirurg zou worden en dat zelfs de middelbare
school misschien te hoog gegrepen zou zijn. De psycholoog stelde hen gerust, er
waren immers speciale methoden om je ontwikkeling te stimuleren en uiteindelijk
zou het je zelfs | |
| |
kunnen lukken van nut te zijn voor de samenleving
en je daarin thuis te voelen, en ondertussen telde jij in een oogwenk de letters
op de ruggen van de boeken op zijn bureau terwijl het door je heen ging dat je
al een thuishaven gevonden had: de getallen.
Toen je na de evaluatie thuiskwam zag je de donkere wolk die zich boven je ouders
genesteld had, hoorde je hoe ze elkaar fluisterend beschuldigingen toebeten en
speet het je dat ze zichzelf als mislukkelingen zagen, en je vond het jammer dat
je niet met hen kon praten zoals je met je getallen praatte, want dan zouden ze
direct hebben gezien dat je gelukkig was, terwijl hun verdriet nu voortkwam uit
kortzichtigheid. Maar praten was niet bepaald je sterkste kant, nooit geweest
trouwens, en nu je je ouders de hand wilde reiken en hen in deze zware tijd
wilde troosten, kon je slechts naar je schoenveters staren, gestrikt in een
dubbele knoop die je deed denken aan oneindigheid.
De speciale lesprogramma's en sturing van de leraren ten spijt worstelde jij je
onsystematisch werkend en chagrijnig door de middelbare school, althans tot de
puberteit, toen je op de plotselinge veranderingen reageerde met de weigering
nog langer naar school te gaan. De getallen slokten je op en je zag er geen heil
meer in om voor iets anders de deur uit te gaan. Elke morgen was weer een
gevecht, ouders die je naar de mond praatten, aanspoorden en intimideerden, doch
alles tevergeefs. Uiteindelijk, vermoedelijk omdat ze beseften dat hun
voortdurende pressie je weinig goed deed, accepteerden ze dat je van school
ging, ongetwijfeld in de hoop je het thuis snel saai zou gaan vinden.
Weken, maanden gingen voorbij, maar uit niets bleek dat je het naar vond om
alleen thuis te zijn; je ouders sloeg de angst om het hart en eens te meer
probeerden ze je te bewegen naar school te gaan. De sfeer in huis was zo
gespannen dat het beslist tot heftige scènes was gekomen als je vader niet
opeens had ingezien, eigenlijk min of meer toevallig, hoe goed je in feite in
wiskunde was. Hij was eigenaar van een reclamebureau dat sportmensen promootte
en besefte, toen hij de situatie nog eens overpeinsde, dat jouw gave een product
was waaruit hij een slaatje kon slaan. Hij zou je aanprijzen als een menselijke
rekenmachine, radio- en tv-optredens regelen, tournees door het land organiseren
en op die manier van de nood een deugd maken.
Je wilde hen niet opnieuw teleurstellen en ging, ondanks je verlegenheid, akkoord
met zijn voorstel. Maar wat was eigenlijk de bedoeling? Hoe zou je talent
gebruikt worden? Je was inmiddels al tot de ontdekking gekomen dat je een
bepaalde band had met priemgetallen. Die bezaten een zuiverheid, een gaafheid
die samengestelde getallen ontbeerden en je zag in één oogopslag of een
veelcijferig getal al dan niet priem was. Hoe kon dat? Door je intuïtie? Een
zesde zintuig? Nee. | |
| |
Voor jou waren getallen entiteiten, net als
sterren, en zoals met een spectroscoop de chemische samenstelling van verre
sterren kon worden bepaald, kon jij de wezenlijke aard van getallen doorgronden
en priemgetallen onderscheiden van niet-priemgetallen.
Je eerste optreden was voor de radio: een wetenschapsprogramma, rechtstreeks
uitgezonden. Als opwarmertje legde de presentator je een paar problemen voor
waarvan de oplossingen in een flits tot je kwamen, al antwoordde je stamelend en
struikelend over half ingeslikte woorden. Vervolgens werd er verbinding gemaakt
met luisteraars die vragen mochten stellen, en ook die gaf je steeds het juiste
antwoord, al zaten er een paar sceptici tussen die bewezen wilden zien dat je
niet via een oortelefoontje in contact stond met een computer. Maar toen je op
toneel en tv verscheen en mensen uit het publiek mochten controleren of je
verborgen apparatuur droeg, werd deze sceptici het zwijgen opgelegd. De vraag
naar jou, het rekenwonder, nam evenredig toe aan je reputatie, en niet alleen in
de media maar ook op scholen en universiteiten. Je vader, die optrad als jouw
manager, had voor elk optreden een goede beloning in de wacht kunnen slepen. Hij
opperde zelfs om je tegen een computer te laten spelen, zoals
grootschaakmeesters deden, waarbij de winnaar al het prijzengeld zou mogen
opstrijken.
De televisieproducenten gingen gretig in op het voorstel; een paar weken later
hadden ze goede sponsors gevonden, waren er talloze advertenties verschenen en
werd het programma op een aantrekkelijk tijdstip gepresenteerd. De opzet was
eenvoudig: jij en een wiskundige achter een computer kregen dezelfde
vraagstukken voorgeschoteld en degene die met de meeste juiste antwoorden op de
proppen kwam, werd uitgeroepen tot winnaar. Deze wedstrijd bleek aan te slaan
bij het publiek, vooral bij kinderen tussen de tien en vijftien jaar
(marktonderzoekers hadden geen verklaring voor deze verrassende cijfers), en
deed je reputatie goed. In kranten en tijdschriften werd er veel over je
geschreven en je werd (altijd in gezelschap van je vader, jouw woordvoerder)
geïnterviewd door wiskundeprofessoren die in jou de ene keer het levende bewijs
zagen van een klassieke wiskundige idee, de opvatting dat getallen entiteiten
zijn die onafhankelijk van het menselijk denken bestaan, en de andere keer een
argument voor het intuïtionisme, waarin getallen slechts entiteiten zijn voor
zover hun bestaan in een eindig aantal stappen kan worden bewezen.
Na een ontmoeting met een professor die meer in de klassieke richting dacht, een
man met een eigen leerstoel aan een van de meest prestigieuze universiteiten in
het land, nam je carrière een onverwachte wending. Volgens de professor zou je
talent, dat tot dan toe hoofdzakelijk een bron van vermaak was geweest (en hij
was niet zo puristisch | |
| |
om te ontkennen dat wiskunde vermakelijk kon
zijn), creatiever benut worden als je je bijvoorbeeld zou verdiepen in de
getallenleer en in het bijzonder op de bewijzen van enkele stellingen en
vermoedens aangaande priemgetallen die wiskundigen al eeuwen voor raadsels
stelden. Hij nodigde je uit om lid te worden van zijn vakgroep en stelde je een
functie als zijn onderzoeksassistent in het vooruitzicht. Je vader was hier
natuurlijk tegen. Waarom zou je een lucratieve loopbaan in de showbusiness
opgeven voor een onzekere academische carrière? Maar het aanbod van de
professor, het idee dat je niets anders hoefde te doen dan nadenken over
priemgetallen, begon steeds aantrekkelijker te worden en kreeg jou zodanig in
zijn greep dat je op een morgen in alle rust liet weten niet langer mee te
willen werken aan tv-programma's.
Je vader was verbijsterd, alsof hij zojuist een klap in zijn gezicht had
gekregen; had de grootste moeite om de teleurstelling te onderdrukken die in hem
opwelde en zijn oren rood kleurde, en smeekte je om er nog een nachtje over te
slapen. Het was geen kinderspel: er was een hele organisatie mee gemoeid. De
sponsors hadden er geld in gestoken en er stonden reputaties en banen op het
spel. Bovendien had je wat inkomsten betreft nauwelijks het topje van de ijsberg
getoucheerd. Over een paar jaar zou je genoeg hebben verdiend om de rest van je
leven te rentenieren. En dan, als je financieel onafhankelijk was, zou je je
kunnen wijden aan je academische ambitie.
Je glimlachte naar de strik in je veters, want opeens drong het tot je door dat
die een uitdrukking was van de samenwerking van twee handen, de ultieme
samenwerking misschien, ultiemer dan wanneer ze een instrument bespeelden, hun
samenkomst getuigde van grote intimiteit en de ingewikkelde knoop was een uiting
van hun verbond. Je vader zag dat hij voor dovemansoren sprak en schreeuwde dat
je naar hem moest luisteren, dat hij je niet zou steunen als je zo'n domme zet
zou doen. Je wilde hem uitleggen dat je in feite weinig keus had: je handelde in
opdracht van de priemgetallen, fungeerde als het ware als hun medium, als een
spreekbuis tussen het hemelse rijk der getallen en hun aardse tegenhangers. Maar
ook nu kon je voor deze plotseling bewustwording de woorden niet vinden (en als
je dat wel gelukt was, zou hij ze dan begrepen hebben?), dus ging je kalm van
tafel om je koffer te pakken.
Je moeder droogde met een gerafeld papieren zakdoekje haar tranen, gaf je vader
vanwege zijn harteloosheid een veeg uit de pan en smeekte jou om thuis te
blijven. Op dat moment vroeg je vader zich misschien nog af of je de daad bij
het woord zou voegen, maar toen hij een ogenblik later zijn reiskoffer, waarvan
de diagonaal vallende schaduw net zijn schoenen raakte, gepakt en wel klaar zag
staan, kwam hij op zijn | |
| |
woorden terug. Hij hield van je, ze hielden
allebei van je, en als dat niet altijd duidelijk was geweest kwam dat doordat ze
te veel hun best hadden gedaan om je gelukkig te maken. Terwijl hun diepste
gevoelens heen en weer gingen over de tafel, die al gedekt was voor het
middageten, schikte jij de drie messen in een gelijkzijdige driehoek en pakte
vervolgens de drie vorken erbij om een driezijdige piramide te maken. Je vader
had inmiddels moeders handen gepakt, die nog rood waren van de afwas, en vroeg
je om vergiffenis voor zijn schaamteloze bemoeizucht.
Je hoorde en begreep hun geklaag, werd geraakt door hun verkrampte gezichten
wanneer je zo nu en dan je ogen opsloeg, voelde de ouderlijke liefde, maar bleef
toch onbewogen, en niet uit wrok of omdat je ze, juist nu ze kwetsbaar waren,
pijn wilde doen. (Wat vreemd was, want thuis, op het schoolplein en tegenover de
leraren was je altijd onderdanig geweest en nu had je opeens, voor het eerst in
je leven, de overhand; maar dit gevoel was van korte duur, beklijfde niet, alsof
zulke dingen in jou geen wortel konden schieten.) Nee, je hield van ze, je zou
ze nooit pijn kunnen doen, maar zelfs nu ze tegen je praatten werd je weggezogen
door een grotere liefde, door de onweerstaanbare roep van de priemgetallen. Je
hele leven was je als een vis op het droge geweest: je bewustzijn, dat duidelijk
anders was, wellicht ongeschikt om het in deze wereld uit te houden en niet
afgestemd op de bevrediging van je behoeften, was eindelijk in zijn element. In
de wereld der materie had het trappend, slaand en kronkelend het hoofd boven
water kunnen houden, maar nu bleef het moeiteloos drijven, zonder angst om
uitgelachen te worden, zonder zich druk te maken om zijn voortbestaan, was het
eindelijk vrij in het rijk der priemgetallen.
De professor had je verwacht en begroette je met oprechte hartelijkheid. Het was
hem gelukt een beurs in de wacht te slepen waarmee jouw assistentschap
gefinancierd kon worden en hij zag er dan ook op toe dat je een goede kamer
kreeg in een van de studentenhuizen op de campus en stelde voor om morgen het
onderzoek uitvoerig te bespreken. Toen je even later in de kleine kamer met
uitzicht op de atletiekbaan naar de hardlopers keek die hun rondjes draaiden,
voelde je je plotseling bedreigd door de vreemde omgeving, door deze kamer, die
in de loop der jaren door vele anderen bewoond was geweest. Je kamer thuis was
alleen door jou bewoond geweest, je ouders hadden het huis vlak voor je geboorte
laten bouwen. Daar had je de wereld altijd kunnen laten voor wat ze was, daar
voelde jij je het veiligst en het meest op je gemak; je vingerafdrukken zaten
overal en je adem, die op winterochtenden condenseerde op de ramen, had kleine,
traanvormige vlekken achtergelaten op de muur onder de vensterbank. Maar hier,
op deze | |
| |
vreemde plek, raakte je op drift, voelde je hoe je
onderuitgleed, en de paniek sloeg toe. Je stond op het punt je koffer te grijpen
en er vandoor te gaan toen in de nabijgelegen toren een klok ging luiden. Je
voelde het in lijf en leden beieren, op een beter moment had het niet kunnen
komen: je telde hardop mee, sprak elk getal zwaar en langzaam uit alsof het een
gebed was en je stem versmolt met de echo's, die de lucht deden beven en een
lichte trilling door de kamer stuurden. Je voelde dat je een rimpelende cirkel
werd binnengetrokken, dat je werd gedoopt in de geest van het getal, dat je
veranderde in zijn materie. Elke galm was luider dan de vorige, omvatte alle
voorgaande, en bij de elfde en tevens laatste galm losten de zandstenen blokken
van de omringende gebouwen op in het krachtige crescendo en was je veilig, aan
alle kanten omgeven door de omhelzing van dat priemgetal.
Een dag later zat je in de met boeken bezaaide kamer van de professor. Keer op
keer knoopte en ontwarde je een stuk touw dat vastgezeten had aan een tak en dat
je had meegenomen. Terwijl de professor achterover leunend monotoon over
priemgetallen sprak ging er een schok door je heen, het leek of je dit eerder
gehoord had, in een droom misschien, en al waren het niet exact dezelfde woorden
geweest, ze klonken in elk geval door in de dingen die hij nu zei. Hij had het
over het vermoeden van Goldbach: elk even getal groter dan twee is de som van
twee priemgetallen. Het was vrij eenvoudig om dit voor een gegeven getal te
controleren en op grond van exhaustie leek het resultaat vanzelfsprekend, maar
dat betekende niet dat er sprake was van een wiskundig bewijs, daar was meer
voor nodig dan de intuïtieve aanname van een waarheid, een dergelijk bewijs
diende uit te stijgen boven het afzonderlijke en betrekking te hebben op het
algemene, en pas dan werd het abstract, moest er hersengymnastiek worden
beoefend die niet iedereen beheerste. In meer dan tweehonderdvijftig jaar was
het niet één wiskundige gelukt om het vermoeden te bewijzen. Faam en enig
fortuin (van tijd tot tijd werd er een flinke prijs op het hoofd van het
voortvluchtige bewijs gezet) waren weggelegd voor degene die het bewijs zou
opsporen.
Van alle aspecten van priemgetallen die de professor onder jouw aandacht bracht
(van sommige was jij je al vaag bewust geweest, zodat het nu voelde alsof je een
déjà vu had) waren er twee van bijzonder belang: het feit dat er geen formule
was ontdekt om priemgetallen te berekenen, en de vraag of er een laatste
priemgetal bestond. Zowel in de logica als in het intuïtionisme zou het bestaan
van een laatste priemgetal worden ontkend, al was het een bekend gegeven dat
tussen bijvoorbeeld 2 en 1.000.000 meer priemgetallen voorkomen dan tussen
1.000.000 en 2.000.000. In het verlengde daarvan ligt de bewering dat als de
twee | |
| |
getallen oneindig groot worden de frequentie van priemgetallen
tussen die twee getallen uiteindelijk 1 moet benaderen, wat dan het laatste
priemgetal zou zijn. Wanneer iemand het bestaan van een laatste priemgetal zou
kunnen aantonen, was dat een prestatie om u tegen te zeggen. De professor
vertelde dat dit probleem werd aangepakt door computers: een machine die een
miljard delingen per seconden kon uitvoeren, zou ongeveer een miljoen jaar bezig
zijn om een getal met vijftig cijfers te controleren.
Je dacht hier even over na en kwam tot de slotsom dat het idee van een laatste
priemgetal aantrekkelijker was dan het vermoeden van Goldbach. Misschien omdat
het laatste met even getallen te maken had, waarvoor je nooit zoveel affiniteit
had gevoeld als voor de oneven getallen, want alle priemgetallen behalve twee
waren tenslotte oneven. Ooit had je ergens gelezen:
zijn door mensen gemaakt;
Zijn door Gods hand geraakt.
Dat 2 tot de priemgetallen behoorde, zat je lange tijd dwars. Het was niet alleen
anders in fysieke zin (want zo zag je getallen ook), maar vond zichzelf
bovendien een vreemde eend in de bijt. Je had met dit getal te doen, alsof het
een kind was dat moederziel alleen tussen de andere kinderen op het schoolplein
stond. Wat had het daar te zoeken? Welk doel diende het? Elders zou het veel
gelukkiger zijn. Het was daar tenslotte slechts op grond van een verbale
definitie van priemgetallen: getallen die alleen deelbaar zijn door zichzelf en
door één. Maar je begreep dat het karakter van een priemgetal vooral werd
bepaald door zijn onevenheid, dat dit wezenlijker was dan de menselijke idee van
deelbaarheid. Kon je het leed dat dit getal was aangedaan op de een of andere
manier goedmaken? Misschien zou je de mensen ervan kunnen overtuigen dat het een
pseudo-priemgetal was, dat het wel het uiterlijk maar niet het innerlijk van een
priemgetal had.
Je liet je niet ontmoedigen door de onmetelijkheid van de uitdaging en aanvaardde
de zoektocht naar het laatste priemgetal. Computers berekenden priemgetallen met
behulp van exhaustieve deling, maar jij bracht jezelf in een soort trance, een
toestand waarin priemgetallen net zo echt waren als de mensen en voorwerpen in
de stoffelijke wereld. Je zag in een oogopslag of een veelcijferig getal priem
was, alsof één blik genoeg was om een band te vestigen die zijn priem-zijn
onthulde. Het was, anders bezien, een kortere manier om de deelbaarheid door elf
te | |
| |
testen: trek het laatste cijfer van de voorgaande af en herhaal
dit voor het afgenomen getal tot het resultaat nul of niet-nul is. Als het
resultaat nul is, is het betreffende getal deelbaar door elf. Zo werd met
rekenkundige bewerkingen een band gevestigd tussen het getal en de onderzoeker,
en op vergelijkbare wijze wist jij een band te vestigen die een getal van zijn
cijfers ontdeed en tot zijn essentie terugbracht. Maar wat hield die band
eigenlijk in? Was hij zuiver rekenkundig, of spiritueel? Een verbondenheid in de
geestesmaterie van God misschien?
Maanden verstreken (in het rijk der priemgetallen heerste een zekere
tijdloosheid) en je raakte volledig in de ban van je zoektocht, verzonk in een
geestelijke activiteit die een ander op de gedachte zou kunnen brengen dat je
dagdroomde of in de leegte staarde, waarbij het nauwelijks waarneembare knikken
van je hoofd het enige teken van leven was. Je kwam je kamer haast niet meer uit
en als de professor, die steeds jouw bevindingen kwam bespreken, niet voor wat
voedsel had gezorgd, zou je geen hap meer gegeten hebben. Hij vertrok altijd met
een lange lijst priemgetallen die hij door een computernetwerk liet lopen en
keerde de volgende dag terug met een bevestiging van jouw resultaten. Het
laatste priemgetal bestaat, zei je, al sprak je in die tijd nog zelden. Je
voelde zijn aanwezigheid in de laatste priemgetallen die je gevonden had. Hij
was onder de indruk van zowel de diepgang als de nauwkeurigheid van je werk, al
zei hij nadrukkelijk dat zelfs de snelste computers jouw laatste resultaten niet
meer aankonden en als jij een priemgetal zou vinden dat naar jouw idee de
laatste was, zou dat alleen worden geaccepteerd op grond van een bewijs of een
geloofwaardig argument.
Terwijl de priemgetallen schaarser werden voerde jouw zoektocht je steeds verder
van de wereld. Spoedig zou de taal geen betekenis meer hebben en ontmoette je de
professor in stilte, met als enige vorm van communicatie een roze velletje met
getallen die elke keer als hij kwam in aantal waren afgenomen.
Op een mooie morgen, zes maanden nadat je uit huis was gegaan, kwamen je ouders
langs, en ze smeekten je om met hen mee terug te gaan. Je moeder stortte in en
barstte in tranen uit, niet alleen omdat je zo mager geworden was, maar ook
omdat je nauwelijks reageerde op hun aanwezigheid. Je had met ze te doen, al kon
je niet langer de woorden vinden om je gevoel over te brengen. Het centrum van
jouw zwaartekracht en bestaan was verschoven van woorden naar getallen, de
woorden en jij werden gescheiden door een oneindige afstand, door een stilte
zoals die bestaat tussen twee volkomen verschillende talen.
Er kwam geen woord uit je mond en je vader vloog woedend op en verweet de
professor jou in deze toestand te hebben gebracht. Hij on- | |
| |
dermijnde je gezondheid om er zelf beter van te worden. Hij dreigde met de
politie, zou hem wegens nalatigheid voor de rechter slepen en ervoor zorgen dat
je terugkwam op de plek waar je hoorde, in een liefdevol gezin. Geprikkeld,
misschien door de dreigementen van je vader, misschien door de tranen van je
moeder, die glinsterden in het licht dat schuin de kamer binnenviel, lukte het
je om een angstige kreet uit te slaan: Nee. Gevolgd door: Ik ben er bijna. Ik ben er bijna. Je lichaam schokte, je
gezicht vertrok en het geluid dat uit je mond kwam leek meer op het janken van
een gewond dier dan op een menselijke schreeuw. Ze schrokken, probeerden je te
kalmeren, kusten en streelden je en beloofden dat je je werk mocht afmaken, maar
morgen zouden ze terugkomen, en alle dagen erna, met je favoriete eten, tot je
weer net zo gezond was als eerst.
Kon je ze maar duidelijk maken dat jouw welzijn nauw verbonden was aan de
ontdekking van het laatste priemgetal. Het was inmiddels tot je doorgedrongen
dat het getal je had weggezogen uit de tijd van je geboorte, misschien zelfs uit
de tijd van vóór je geboorte, want wie weet bestond er een verband tussen genen
en gevoel voor priemgetallen. Wanneer je het doorgrond had, ja, dan zou je het
leven in zijn volle glorie ervaren, dan zou je terugkeren naar het emotionele
middelpunt van je familie en naar de taal der mensen. Maar tot dan zou er een
kloof bestaan tussen jou en de anderen, zou je door talloze priemgetallen van
hen gescheiden worden.
Je ouders kwamen met eten en probeerden je zover te krijgen een hap te nemen,
doch zonder resultaat, al nam je zo nu en dan een appel aan, die je in je la
bewaarde tot hij verrotte, beschimmeld raakte en gronderig werd. Deze geur,
subtieler nog dan een gedachte, was je enige band met de stoffelijke wereld, het
smalle pad waarlangs je terug zou keren met het priemgetal.
VERTALING: HENK MOERDIJK
|
|