Jonathan Swift
Addendum: God
In de nagelaten geschriften van Swift bevindt zich het volgende
fragment dat hij waarschijnlijk om zich tegen aantijgingen van blasfemie te
beschermen niet heeft opgenomen in de beschrijving van Gullivers bezoek aan
het land van de paarden. (vert.)
Toen ik tijdens een ochtendwandeling over een boomwortel struikelde hield mijn
meester halt en keek enigzins geamuseerd toe hoe ik overeind krabbelde. Maar in
plaats van een opmerking te maken over de verkieselijkheid van vier boven twee
benen vroeg hij mij wie toch die God was die ik telkens aanriep wanneer ik mij
stootte of bezeerde.
Gefascineerd luisterde hij naar mijn uiteenzetting over het geloof in Onze Lieve
Heer, de menswording van Jezus Christus, het bestaan van het Hiernamaals. Niet
één keer onderbrak hij mijn woordenstroom om een vraag te stellen of een
opmerking te maken. Toen ik mijn exposé had beëindigd bleef het geruime tijd
stil. Buiten klonk het geluid van hoeven, getrappel dat naderde, passeerde en
wegstierf. Ik telde dit wel acht keer voor mijn meester te spreken begon.
‘Om wat U zojuist vertelde te begrijpen, heb ik uw gedachten vertaald naar onze
Houyhnhnmwereld, maar - en hij keek mij ernstig aan - daarbij openbaren zich
vreemde ongerijmdheden. Wij zouden geschapen zijn naar Zijn gelijkenis? Het idee
van een hemel geregeerd door een Opperwezen met een paardengedaante lijkt mij in
strijd met de meest elementaire logica. Het lijkt mij duidelijk dat als wij in
staat zouden zijn - en waarom niet - om ons een God te verbeelden dat wij dat
zouden doen in de vorm van een ruiter.’
Ik wist daarop niets te zeggen en ik voelde mij net zo dom als ik behaard was.
‘Maar waarom zouden wij,’ voer mijn meester voort. ‘Als de tijd van lhnuwnh gekomen is, het moment waarop wij ons terugtrekken bij de
eerste moeder, waartoe zouden wij dan een ruiter behoeven, zo vraag ik U. Wij
weten toch zelf de weg wel.’
VERTALING: K. MICHEL