ter - een scheiding aan tussen Natuur en
Woord en schept een tussengebied waar de vervalsing welig kan tieren. De Tekst
is, als een soort Duivel, ‘de vader van de Leugen’. En in die hoedanigheid stelt
hij zich op zijn beurt als werktuig beschikbaar aan corrupte individuen. Zo kan
de fantasie ontstaan dat schrijven ‘de gevaarlijke toevoeging’ is, de armoedige,
misleidende nabootsing van de oorspronkelijke waarheid. Schrijven ‘krijgt het
karakter van een tragische noodlottigheid die komt parasiteren op de natuurlijke
onschuld’.
Bij Lévi-Strauss zien we de mythe van het schrift conform deze gedachte in
werking: een zuivere (orale) gemeenschap wordt gecorrompeerd door toedoen van
het schrift, een schrift bovendien dat verwijst naar zijn eigen fundamentele
armoede, zijn gebrek aan authenticiteit als betekenisdrager. Mijn opvatting is
dat we bij Swift een vergelijkbare mythe in werking zien. Het Vierde Boek van
Gullivers Reizen kan gelezen worden als een complexe
verbeelding van het problematische karakter van het schrift en de mogelijke
aantasting van de oorspronkelijke zuiverheid door de Tekst. Maar het thema duikt
op veel plaatsen in Swifts werk op. Op zulke momenten wekken zijn obsessieve
bange voorgevoelens van de filosofische en sociologische dilemma's die het
schrift veroorzaakt de indruk dat hij de invloed ondergaat van een mythische
structuur zoals Derrida die beschrijft. Swift richt zich [...] in een aantal van
zijn werken op de Gevallen Tekst, en die tekst wordt dan, meer of minder
expliciet, een satirisch onderwerp par excellence.
Swift gaat, net als Lévi-Strauss in Tristes tropiques, uit van
de ideologische veronderstelling van een radicale breuk tussen spreken en
schrijven. Dit gegeven heeft niet werkelijk een rol gespeeld in de ‘klassieke’
commentaren op het werk van Swift [...] De Swift-kritiek heeft in het algemeen
zowel de kwestie van de opvattingen van de schrijver over zijn eigen medium
terzijde gelaten als het probleem van het geschreven kunstwerk dat zijn teksten
aan de orde stellen. In een bekende beschrijving van de rationalistische utopie
in Boek IV van Gullivers Reizen somt Samuel H. Monk alle
kenmerken van het leven van de Houyhnhnms op, behalve het ene dat een
antropoloog als eerste zou opmerken - dat de paarden een zuiver orale cultuur
hebben. Deze omissie is typerend voor een algemeen gebrek aan aandacht voor de
kwestie van het geschreven woord. Zelfs in recente kritische discussies die
speciaal gericht waren op Swifts opvatting over taal, wordt de mythische breuk -
de zondeval van spraak tot schrift - wel verondersteld, maar niet met zoveel
woorden beschreven. Commentaren op de linguïstische satires van Swift hebben de
neiging zich te beperken tot weinig specifieke opmerkingen - bijvoorbeeld dat
Swifts satire op het mis-