| |
| |
| |
Alison Fell
De vrouw van Lilliput
Fragment
Mevrouw Gulliver
Gulliver reist maar, en slechts af en toe komt hij even thuis. Steeds weer laat
hij zijn vrouw en kinderen in de steek om opnieuw op avontuur te gaan. Hoe het
hen gaat en wat zij wensen, dromen en willen, daarover komen we bij Swift
buitengewoon weinig te weten. Die lacune is opgevuld door de Schotse schrijfster
Alison Fell. Zij schreef De vrouw van Lilliput met als
ondertitel ‘Een omreis, behelzende de omzwervingen van Mary Gulliver in
Lilliput, Batavia en de Spechy-Archipel, waarbij zij haar geluk najaagt en
vindt’. Uit die ondertitel wordt al wel iets duidelijk over wat voor soort boek
dit is: quasi 18de-eeuws en gericht op de reizen van de bij Swift in de schaduw
gebleven Mary Gulliver.
Nadat de heer Gulliver is teruggekeerd van zijn avonturen bij de Houynhnms kan
hij, zoals bekend, de aanblik noch de geur van zijn vrouw en kinderen verdragen.
Anders dan wij weten verdween hij na enige tijd spoorloos. Uit een achtergelaten
aantekeningenvel valt echter min of meer op te maken waarheen zijn nieuwe reis
gaat, en Mary besluit hem achterna te reizen. We krijgen delen uit haar
reisjournaal te lezen waaruit de lezer, dankzij haar inspanningen om de wereld
om zich heen te begrijpen ook het een en ander kan leren over de toenmalige
officiële handelsvaart, waarbij, zoals de kapitein haar verzekert, enige kaperij
oogluikend wordt toegelaten: ‘Uit ons onderhoud leidde ik af - zij het niet
zonder de nodige inspanning - dat de kaapvaart even ver afstaat van zeeroverij
als een geschil voor het Hooggerechtshof van gemeen straatkrakeel, aangezien zij
binnen de wet wordt bedreven en de schatting welke aan opgebrachte of
aangehouden schepen wordt opgelegd als rechtmatige oorlogsbuit wordt beschouwd.’
Dit verslag rechtstreeks van Mary zelf is overigens in het boek een uitzondering,
het overgrote deel van haar geschiedenis wordt verteld door de pop die Mary al
als klein meisje tot gezelschap dient en die haar ook in haar volwassen leven
vergezelt.
Omdat Fell er zo goed in geslaagd is de toon te treffen heeft ook haar boek, net
als dat van Swift, een satirisch karakter, bijvoorbeeld waar ze beschrijft hoe
blij de inboorlingen zijn als een Engelse kapitein een deel van hun kust bezet
en er een Britse vlag op plant. Verder gaat dit boek natuurlijk ook over de
verhouding tussen de seksen, en wel meer in het bijzonder over de onderdrukking
van de vrouwelijke lusten die hier geleidelijk aan bevrijd worden.
Mary Gulliver doet niet alle plaatsen aan waar haar echtgenoot geweest is, maar
wel komt zij na een schipbreuk terecht in het land Lilliput. Omdat men daar de
herinnering bewaart aan haar onbetamelijke echtgenoot, die immers een
paleisbrand heeft geblust door over het brandende bouwwerk te urineren, wordt
zij niet bepaald hartelijk verwelkomd door het kleine volk. Net als eerder haar
man wordt ze vast- | |
| |
gesnoerd, maar anders dan hij wordt ze niet meer
losgemaakt. Haar vreselijke lot is om als vermaak te dienen voor de bevolking.
Ze wordt in een hal tentoongesteld en zowel alpinisten als dagjesmensen kunnen
van haar profiteren.
Vanzelfsprekend is dit allemaal erg vernederend maar Mary draagt het als een
heldin. Minder blij is ze aanvankelijk met de activiteiten van het
Bijenkoninginnen Genootschap, een bijzonder geil herenclubje dat de tijd
doorbrengt met dames bespieden, perverse verhalen vertellen en zich afrukken en
natuurlijk ook met de daad zelf. Aanvankelijk beperken ze zich in Mary's
gezelschap tot verhalen vertellen en onaneren, maar op een dag waagt de
voorzitter zich in de enorme kloof tussen de machtige dijen van Mrs. Gulliver.
Nadat hij met grote inspanning de knopen van haar onderbroek heeft weggehakt
betreedt hij de kloof, maar de toestand daar - dichte begroeiing, glibberige
afgronden - valt hem niet mee. Ook de andere leden van het genootschap wagen
zich in die contreien, allemaal plengen zij er hun zaad maar allemaal weten ze
dat ze gefaald hebben. Nu zet het genootschap alles op alles om ook Mary genot
te laten voelen - wat op zichzelf wel een loffelijk streven is. Met ingenieuze
werktuigen en constructies gaan zij haar gevoelige plekjes te lijf en slagen
uiteindelijk in hun opzet - een voor Mary, die in haar huwelijksleven wel iets
te kort is gekomen, in alle opzichten bevrijdende ervaring.
Na dit kortstondige hoogtepunt zet zij haar reizen voort, vindt de heer Gulliver
terug en verlaat hem vervolgens definitief om uiteindelijk in andermans armen
het ware geluk te vinden, en passant een bijdrage leverend aan de wetenschap en
de aardbeikunde.
MdV
Alison Fell: De vrouw van Lilliput. Vert. Harm Damsma en Niek
Miedema. Uitg. Van Gennep, 1999
| |
Het elfde hoofdstuk
De jeukende Plek waaraan niet kan worden gekrabd - Over de
Viriliteit - Verscheidene Aanslagen op Mary's Eerbaarheid - Enige
Bemerkingen omtrent de Engelsen in den Vreemde - De Lof der
Taxidermie
Wat leerde Mary zoal terwijl de nijvere darren in haar korf huishielden? Het
merendeel van de tijd wist zij gelukkig van niets, aangezien de kleine
kereltjes uit haar gezichtsveld waren verdwenen; desalniettemin werd zij
door hun aanwezigheid beïnvloed, al was het maar door een nauw merkbare
verstoring harer dromen. Op een ochtend werd zij in ontzetting wakker, daar
zij had gezien hoe een piepkleine Gulliver als een porseleinen kopje in de
lucht werd gesmeten om in gruzelementen uiteen te vallen op de marmeren
vloer. Hij is voorzeker dood, dacht zij, en er biggelden grote tranen van
spijt over haar wangen, daar zij, evenals het arme, overstuur geraakte
schaap, voelde dat zij de schuld op zich moest nemen. Het was alsof haar
enorme afmetingen zijn duistere | |
| |
beul vormden en hem in het
ongeluk hadden gestort. Ik heb hem gedood, sprak haar verwarde hart. Doch
neen, neen. Hij heeft mij verlaten en ik haat hem daarom.
Lezeres, ge moet begrijpen dat Mary het gewicht van haar eigen woede niet kon
dragen, daar geest en wil erop gericht waren de man te behouden. Zodoende
stelde zij zichzelf bloot aan een ondraaglijke spanning, want hoe vuriger
zij ten aanval toog, des te heftiger zij zich diende te verweren. Indien het
haar mogelijk was geweest, was zij duizend mijlen weggerend om te ontkomen
aan de toorn welke zijn doelwit zo bros en breekbaar maakt, doch zij was
eraan vastgeklonken gelijk een os aan een tredmolen. Het was de jeukende
plek waaraan niet kon worden gekrabd, de brug die niet kon worden
overgestoken, het smakelijke hapje dat niet kon worden verorberd. Zij
kookte, zonder dat zij stoom afgaf. Zij smeekte de Hemelen haar een visioen
te zenden van een Lemuel die er zo fris, florissant en fier uitzag dat zij
hem niet zou kunnen deren. Zij beet haar lip aan flarden, doch bloedde niet.
Lezeres, gij en ik weten dat een haatdragende gedachte geenszins gelijk staat
aan een moord, doch voor mijn zachtmoedige meesteres gold dat onderscheid
niet. Dientengevolge was voor haar het eerste even verfoeilijk als het
tweede, en kweekte zij een afschuwelijk surplus aan woede. Indien zij de man
van wie zij wenste dat hij haar kwam redden, zou uitschakelen, kon zij geen
hoop meer voor zichzelf koesteren, noch meedogen hebben met haar eigen
benauwenis, daar men niet kan varen in een schip waarvan de planken door het
eigen kanon zijn stukgeschoten en versplinterd, zo min als men kan wonen in
een huis dat door eigen adem is omgeblazen. Om nog even op dit dilemma voort
te borduren: indien iets kleins eenzaam is, kan het vriendschap sluiten met
zijn verlangen, en een grote, weelderige wijkplaats bedenken, waarbinnen het
zich veilig geborgen zal voelen. Iets groots zal zich daarentegen geen
schoot voorstellen welke groot genoeg is om in te rusten, tenzij deze aan de
goden zelf toebehoort, en zodoende, in vlagen van vertwijfeling belandend,
iedere vertoornde gedachte duizendmaal vrezen!
In welk een verwarde staat zou ik mijn meesteres derhalve aantreffen, zo ik
haar al zou vinden, in aanmerking nemende dat Tempel en Vermaakspaviljoen
zich aan tegengestelde zij den van de hoofdstad bevonden, en dat daartussen
kronkelwegen en kruispunten waren, ketellapperskramen en koopmansluifels, en
menige ruwe kwant die mij de doorgang versperde, een muntstuk voor mij
neerwierp en ‘Voorspel mij de Toekomst’ riep. Niettemin reed ik op mijn
Dolly door de overvolle straten, in het Akkadiaans - zijnde de gebedstaal
van de tempel - naar mijn meesteres vragend, zonder meer begrip te ontmoeten
dan waarop | |
| |
gij zoudt stuiten, lezeres, indien gij in de
beenhouwerswinkel in klassiek Latijn om Uw ossenstaarten zoudt vragen.
Na lange dagen van vruchteloos zoeken raakte ik op zekere avond aan de
westelijke rand van de stad verzeild, waar ik in de verte, indien mijn ogen
mij niet bedrogen, Godlof de kooi van hoepels van de onderrok mijner
meesteres ontwaarde, rustend op een paal en majestueus rondwentelend in de
laatste rode stralen van de ondergaande zon.
Er hingen piepkleine strijdwagentjes aan het geval, en toen ik naderbij kwam
zag ik dat er een merkwaardige draaimolen van was gemaakt, waar de
Lilliputters met honderden tegelijk uitgelaten in rondzwierden, gillend en
krijsend van angst. Aangezien een dame zich in het algemeen niet al te ver
van haar ondergoed begeeft, moest mijn meesteres, naar ik vermoedde in de
buurt zijn, weshalve ik mijn aandacht richtte op het aanpalende gebouw, dat
door souvenirstalletjes en schiettenten was omgeven. Doch gij zijt reeds
bekend met de ongebruikelijke bezienswaardigheden welke daarin zijn
ondergebracht, zodat ik mij zal beperken tot een beschrijving van hetgeen
waarmee de leden van het Bijenkoninginnen Genootschap zich in de tussentijd
onledig hadden gehouden.
***
Ondanks Edesads bange voorgevoelens waren zij op één na voor de
levensgevaarlijke proef geslaagd en dienovereenkomstig als dar ingewijd.
Doch waar een ieder zijn triomf had beleefd, had hij evenzeer de
verschrikkingen van de ingeslotenheid gevoeld en, zich niet verder wagend
dan de eer vereiste, zijn zaad jammerlijk ver voor zijn doel zien belanden.
Nochtans maakten zij niemand deelgenoot van hun tekort schieten, doch
twijfelden veeleer in stilte aan zichzelf, ieder met pijn terugdenkend aan
zijn povere boogje en er stellig van overtuigd dat zijn kornuiten meer
hadden klaargespeeld. Door zulke zorgen gekweld vertoonden de losbollen een
opvallend gebrek aan goede zin, en maakten zij zich verschrikkelijk druk uit
angst dat hun potentie nog verder in verval zou geraken. Des avonds kon men
hen in een troosteloze kring aantreffen, ieder met de blik op zijn buurman
en de hand aan het lid, dat altegader werd beklopt en bepoteld, gekneed en
geranseld, bemept en bebeukt, afgetoffeld en van katoen gegeven, totdat het
ten lange leste, onbeduidend in de enorme slagschaduw van de reuzin, zwakjes
spoot en de geest gaf.
Hun Bijenkoningin mocht dan een vat zijn, voor deze kleine kereltjes was zij
nochtans veel te ruim. Noch vergunde zij hun dat andere bewijs hunner
mannelijkheid, want zelfs indien zij gemene zaak zouden ma- | |
| |
ken
met elkander en gezamenlijk het beleg zouden slaan, zou een broederschap van
stormrammen nóg niet voldoende zijn om haar zinnen te strelen. De Voorzitter
was zich terdege bewust van de crisis, doch om deze op te lossen diende hij
bergen te verzetten, daar slechts de volledige overgave van de matriarch de
wonden zijner strijdmakkers zou zalven en hun zelfvertrouwen zou herstellen.
‘Wentel U niet in wanhoop,’ drukte hij hun op het hart. ‘Volgens mij kan geen
man ter wereld haar bewegen. Doch niet alles is nog verloren, vrienden, want
wellicht kan ons monster met mechanische kunstgrepen worden gewonnen.’
Enigszins gerustgesteld door zijn opmerkingen luisterden zijn kornuiten
gretig naar de voorstellen welke hij hun voorlegde. Waarom zouden zij,
aangezien zij allen eigen vermogen bezaten, geen prijs uitloven welke
aantrekkelijk genoeg zou zijn om de bekwaamste uitvinders te lokken, wier
vaardigheden, door wedijver aangescherpt, zonder twijfel de vereiste
oplossing zouden verschaffen?
Het plan werd met algemene stemmen aangenomen en terstond in werking gezet.
Alras begonnen de blauwdrukken binnen te stromen; daaruit werd een
voorkeurslijst gekozen van zes ontwerpen, welke binnen een week moesten
worden uitgevoerd en op doelmatigheid beproefd, daar het genot van de reuzin
het uiteindelijke oordeel zou vellen.
(Vergeef mij, lezeres, indien ik in de navolgende tekstgedeelten zondig tegen
de Zedigheid, doch ik heb mij aan een strengere meesteres verplicht en ben
gehouden de Waarheid te vertellen.)
Het eerste voorstel dat werd uitgeprobeerd, behelsde een enorme ploeg
gansknuppelaars voorzien van struisvogelveren bij wijze van dorsvlegels, die
een gelijktijdige stormloop uitvoerden op de lagere delen van de reuzin.
Mary bemerkte dat er iets gaande was, en zou wellicht hebben toegegeven dat
zij een vage kieteling voelde, indien haar grimmige stemming niet alles wat
naar genot zweemde had ontkend en de deur naar elke prikkeling van buitenaf
had dichtgeslagen.
De tweede aanslag op haar eerbaarheid was nog vernuftiger, daar hij de kracht
van de wind inschakelde om haar te winnen. Op het dak van de tempel werden
door het Eerwaardig Gilde der Timmerlieden nette zeilen opgesteld, welke een
houten mallemolen aandreven die op een duim afstand van haar rondwentelde,
een aangename bries veroorzakend. Aan zijn stangen waren echter geen
beschilderde zwanen of buigende knollen bevestigd, doch een honderdtal
bassende honden, wier tongen haar wellustig belikten en nimmer een beurt
oversloegen.
Nochtans smolt of smeekte de Kolos niet, doch bezag het geval belangstellend,
zich afvragende welke bevrediging de leden van het Bij- | |
| |
enkoninginnen Genootschap hieruit konden putten. ‘Hoe ezelachtig,’ zuchtte
zij. ‘Neemt hun dwaasheid dan nimmer een einde?’ En nochtans... en wederom
nochtans. Het kon toch niet zijn dat... of wel? Waren het haar zinnen die
men beoogde te prikkelen, liever dan hun eigen? In 's Hemelsnaam, dacht zij,
die mikpunt, speelbal, pion en prooi was geweest. Ik geloof zowaar dat zij
een deerne van mij willen maken!
De gedachte was even verfoeilijk als nieuw - sterker nog, dames, volstrekt
ongehoord, daar niets in het verleden haar hierop had voorbereid, en zij
slechts kon besluiten dat de tegennatuurlijke schelmen vastbesloten waren
haar te vernederen. Hebben zij zich dan nog niet voldoende vrijheden
veroorloofd, vroeg zij zich gramstorig af, dat zij mij dwingen mij tot hun
niveau te verlagen? En zij slaakte een kreet van verontwaardiging, welke de
nekharen van de honden overeind deed staan en de toeschouwers ijlings
dekking deed zoeken.
Met de schok kwamen evenwel ook de gevoelens, daar energie welke te lang
geketend was geweest een uitweg had gevonden en haar nu her en der
prikkelde, haar nieuwe kleur verlenend, haar poriën openend en een nauw
merkbare klimaatsverandering in haar zuidelijke streken veroorzakend - een
zekere toename van warmte als het ware, alsof een parasol schuin was gezet
om het de zonnestralen mogelijk te maken op Engelse huid te schijnen; een
merkelijke tropicaliteit in feite, even vreemd als het land waarop zij
neerlag. Nog altijd toonde zij zich schichtig en verzette zij zich, totdat
een heftige stoot van haar bekken de palraderen van de mallemolen brak,
aldus de hoopvolle verwachtingen der Timmerlieden de grond in borend, daar
zij gedwongen waren zich terug te trekken uit de wedstrijd. Dit maakte de
weg vrij voor de Wapensmeden, die nadat zij een soort overhuiving aan het
plafond hadden bevestigd, deze vulden met een miljoen loden kogeltjes, welke
na een ruk aan een touw door een stortkoker zouden neerregenen en op de
intieme delen van de reuzin rikketikken. Eilaas was het even rap voorbij als
een zomerse onweersbui, daar de Wapensmeden eerlijk gezegd een te lage
schatting hadden gemaakt en schoorvoetend moesten erkennen dat zelfs vijftig
miljoen kogeltjes nauwelijks afdoende zouden zijn geweest!
Vervolgens werd een tredmolen uitgeprobeerd, welke door verscheidene spannen
ossen werd rondgedraaid, waardoor water over een molenrad omhoog werd
gepompt om in een krachtige straal uit een sponne te spuiten, waarna het
onder de reuzin in een goot werd verzameld en vandaar door een houten
waterloop werd geleid, daarmee de machine van een constante waterstroom
verzekerend. Wat deze methode aan verfijning ontbeerde werd goedgemaakt door
het beginsel van de continuïteit, want aangezien er nu geen sprake was van
luwtes of leemtes, | |
| |
werden haar gevoelens niet gehinderd,
verflauwde haar tegenstand en slaakte zij wellustige zuchten. Zij bevond
zich tenslotte niet in Engeland, waar het naar zon hongerende vlees van de
appel altoos koel is en weerstand biedt, doch tussen vreemde vruchten welke
in de niet aflatende hitte niet anders konden doen dan sappig zwellen: de
papaja die zich gretig opende om haar glanzende pitten te tonen, de
druipende kanteloep, en de alledaagse guave welke als een regenton
overstroomt. En zoet, ja lezeres, allemaal waren zij doordrenkt van een
honingachtige zoetheid welke zij half kende en waarvan zij zelden had
geproefd.
Zodoende drong het ganse land zich met zijn vreemde tongen met schandalige en
oneindige traagheid in haar wezen binnen: de merkwaardige, omgekeerde maan,
de gevederde afschaduwing der palmbladeren aan de kust, de turkooizen
rimpelloosheid der ondiepe wateren, en de indigo diepten achter het rif. Ge
zult zeggen dat zij zich te gemakkelijk liet verleiden, en dat een ware
Engelse uit harder hout gesneden is; dan moet ik U ten antwoord geven dat
van alle rassen het Engelse het meest beïnvloedbare is, want zodra vreemd
zonlicht hun huid dunner maakt en hun mergbeen doet smelten, voelen de
Engelsen zich weldra duizelig van geluk, en staan zij open voor iedere vorm
van vervoering!
Mijn meesteres verloor er evenwel het Noorden niet meteen geheel en al bij,
doch hield haar meridiaan nog even vast en trachtte met de moed der wanhoop
de vervagende herinnering aan de torenspitsen van Londen en aan haar eigen
groene tuin met zijn witgeschilderde hek vast te houden. Doch wat kon haar
remmen, nu er geen wolk voor de zon langs kroop en er geen oorvijg als een
Atlantische windvlaag haar genot de kop kwam indrukken? Zo zij niet volledig
voor de waterval zwichtte, raakte zij er in ieder geval opgewonden van,
hetgeen de oplettende Edesad geenszins ontging, waarop hij terstond de
gereed staande Vissers naar binnen commandeerde.
Stel U voor, lezeres, al was het maar omwille van de Wetenschap, hoe hun
schaaldierenvracht haar hunkeren zou kunnen verhevigen - want zij hadden een
net gevuld met talloze piepkleine krabbetjes, naast rivierkreeftjes, grote
en kleine garnaaltjes, en brachten dit levendige compres nu aan op het
geëigende lichaamsdeel. Hoe aangenaam kietelden de schaartjes, welk een
verleidelijke zeelucht steeg op uit hun blauwachtige schalen en hoe
opwindend scharrelden zij heen en weer op de stranden van Mary's eiland!
Haar adem is ongecontroleerd... haar hart bonkt... haar huid wordt vochtig
en gloeiend. (Op deze wijze, waarde lezeres, door met een ander land
vertrouwd te raken, kan een vrouw ertoe komen haar eigen land af te zweren
indien het haar niet voedt, en het te gaan beschouwen als een ver oord
hetwelk zij niet langer kan peilen, of | |
| |
zelfs als een
onherbergzaam uitsteeksel aan een noordelijke zeekust waar poppen en
kinderen het gewoon zijn te worden gekastijd.)
Van alle beroepen wordt de Taxidermie geacht het saaiste te zijn, doch
naarmate wij het kernpunt naderen, geef ik U in overweging hoeveel talent er
dagelijks verspild wordt aan wijlen de betreurde schoothond en de bedwongen
kalkoense haan. De boude vindingrijkheid der leergezellen liet zich als
volgt kennen: enkele dagen voordien, toen zij bericht ontvingen van de
wedstrijd, hadden zij een Lamantijn, die vriendelijke koe welke op het
zeewier van de zuidelijke oceaan graast, van het strand geborgen. Nadat zij
een inkeping hadden gemaakt in de snuit van het beest, reten zij zijn buik
tot aan de staart open, verwijderden de ingewanden, en nadat zij het met
zout hadden uitgespoeld en de holte met stro hadden opgevuld, naaiden zij
het dier weer netjes dicht en behandelden de taaie huid met olie en
bijenwas, totdat deze zacht en soepel was. Dit substituut werd aan een
stevig raamwerk opgehangen, zodat het gelijk een schommelbootje aan de
achterzijde kon worden aangeduwd en even plezierig heen en weer zou kunnen
bewegen.
Het vereiste twintig man om het geval aan te duwen, waarbij verscheidene
ploegen van twintig achter de hand werden gehouden. De Voorzitter, merkelijk
in zijn nopjes met deze vinding, drukte hun op het hart een regelmatige
schommelbeweging gaande te houden, waarbij hij in zijn handen klapte onder
het uitroepen van: ‘Trekt maar voort, mannen, want ik durf er wat om te
verwedden dat de Lamantijn zal slagen waar de Mens heeft gefaald!’
(O zeker, het is belachelijk - doch ik waag te betwijfelen of het veel zotter
is dan Uw dagelijks handwerk, dames, aangezien ik niet geloof dat gij
staande zoudt willen houden dat het louter de liefde is welke U in
vervoering brengt, en het zou weinig stijlvol zijn de tong van de
ambachtsgezel de eer te onthouden welke hem toekomt, of de rol die wordt
vervuld door de nijver zwoegende vingers te miskennen. O, ik betwijfel niet
dat het buitengemeen aangenaam is wanneer de ziel haar zegen aan het
gebeuren verleent, doch ofschoon niet ieder gebouw door een Aartsbisschop
zal worden ingewijd, eist elk bouwwerk wel hetzelfde eerlijke zwoegen van
zijn metselaars!)
Mary's hoofd kwam omhoog om te zien waardoor dit gevoel van opwinding
veroorzaakt werd, doch de touwen trokken zo hinderlijk aan haar hoofdhuid
dat het merkelijk minder ongerieflijk was om achterover te blijven liggen en
het vreemde beest te laten begaan. Hadden de invallen van het
Bijenkoninginnen Genootschap een te verwaarlozen uitwerking gehad, de zeekoe
bleek in alle opzichten precies te passen, groot en glad als hij was, en het
gevaarte had zich nog maar nauwelijks voorwaarts bewogen of het trok zich
alweer terug, om vervolgens, op- | |
| |
nieuw losgelaten, weer te keren
en luisterrijk te worden ontvangen, totdat Lamantijn en matrone heen en weer
wiegden, niet roekeloos, doch met de ritmische regelmaat van een door een
machine aangedreven zuiger, heen en weer, met zulk een geklepper en
gekletter dat zij zichzelf wellicht weer kind waande, omgeven door het
drukke geratel van machines.
Dit was waarlijk een inspanning van nijverheidsformaat, ofschoon zij geen
daadwerkelijke rijkdommen opleverde! Met een dergelijke hoeveelheid energie
hadden stellig verre Koloniën kunnen worden gegrondvest en fortuinen kunnen
worden vergaard, doch in dit geval werd er louter haar eigen schatkist mee
gevuld; ja, zij was de enige die ervan profiteerde! Dit, bedacht Mary, was
nu juist de reden dat het met afkeuring werd bezien, voor zover zij de
tegenwoordigheid van geest had om na te denken, daar haar ledematen beefden
van de inspanning en het zweet van haar onbetamelijk ontblote buik gutste.
Zij hijgde en zwoegde vol overgave en haar boezems, welke machtig zwollen,
deden hun zijden banden knappen en stuwden hun beide zusterplaneten omhoog
als wilden zij de Hemelen zogen met hun overvloedige melk. Doch terwijl haar
lichaam reusachtig uitdijde, verijlden en verminderden haar gedachten,
totdat zij zo klein waren als Lilliputters.
Ik ben een vormeloze klont, dacht zij, zonder
model of mal, doch het hinderde niet, en deed het nieuwgeslagen
muntgeld van haar genot niet in waarde dalen. ‘0 ja, mijn Heer’, ‘ga door’
en ‘ik smeek U’ vormden de enige gedachten welke overschoten voor iemand die
inzag dat uit haar eigen ruwe grondstoffen wonderen konden worden gewerkt,
en zodoende geschiedde het dat Mary, aangespoord door en hogelijk verwonderd
over een duistere, beslissende beving, haar ondergang in vliegende vaart
tegemoet raasde. En betreurde zij het ook maar één ogenblik, trachtte zij
zichzelf te vermannen? Men kan even goed van de kalkoense haan verlangen dat
hij zijn bronst inperkt, of van de vogels vragen dat zij zich zouden
verkniezen en hun blijde bijslaap staken! Neen, lezeres, zij bezweek, wist
niet meer wat er gebeurde, zuchtte, zwijmde, zinderde, zwom op zijden zeeën,
werd als in een draaikolk naar binnen gezogen, verdween als haar
verrukkelijke eiland uit het zicht, loste, in feite, geheel en al op.
De tempel trilde, het molenrad wankelde en de mannen zochten in aller ijl een
veilig heenkomen toen de Lamantijn losbrak van zijn trossen. Doch terwijl de
wanorde rondom haar alles op zijn grondvesten deed schudden, hervond Mary
zichzelf, opnieuw geweven, zogezegd, door de vaardige hand van Cupido,
geheel geboord, gezoomd en modieus gemodelleerd. Geen acht slaande op de
betamelijkheid rustte zij | |
| |
schaamteloos uit, losgeslagen,
onzedig, doch voldaan, want ofschoon de inspanning aanzienlijk was geweest,
vervulde het wapenfeit haar tevens met grote trots. O goedbewaard geheim!
dacht zij, terwijl zij met een subliem schouderophalen een tiental boeien
brak. O zalig streven, dat voert tot wonderen zoals dit! Haar aangezicht
glansde vreedzaam, haar ogen straalden, haar boezem bloosde van welbehagen.
Wat zoek ik nog dat ik niet heb gevonden? vroeg zij zich af, terwijl zij
tranen van overdadig geluk stortte.
VERTALING: HARM DAMSMA EN NIEK MIEDEMA
|
|