| |
| |
| |
Carol Houlihan Flynn
Vlees en bloed: Swifts seksuele strategieën
Want mooie ideeën verdwijnen snel, Maar vuil en grofheid duren wel.
(‘Strephon and Chloe’, ii. 233-34)
Anders dan Defoe, die droomt van Molls ontsnapping uit de nachtmerrie van Roxana,
kan Swift zich niet de flauwste voorstelling maken van ervaringen van vrouwen,
uit haar eigen standpunt gezien. Terwijl hij zijn ironische afstand bewaart,
kastijdt en vilt hij ‘de sekse’ om achter de waarheid omtrent haar
afschuwwekkende conditie te komen. De kennis die hij aan het licht brengt is
altijd uiterlijk en veroordelend. Om zowel culturele als psychologische redenen
beschrijft Swift vrouwen in termen van een lichamelijkheid die grof, vuil en
onontkoombaar is. Vrouwen zijn een bedreiging omdat ze de rede kapotmaken,
energie verspillen en de kans op beschaving vernietigen. De chaotische vormen
van energie die Swift opzoekt en oproept in zijn fictionele ontdekkingstochten
van het vrouwelijke, moeten onderdrukt of ontkend worden om draaglijk te zijn.
Uiteindelijk kan hij alleen maar weglopen van de fascinerende vrouwelijke
verleiding tot redeloosheid, die hij zowel heeft blootgelegd als zelf bedacht.
Het feit dat Swift zich bewust was van de absurditeit van zijn stellingname
levert een ironische afstandelijkheid op, die de functie heeft hem te beschermen
tegen de hysterische implicaties van zijn vrouwenhaat. Strephon, de malle
Strephon, is degene die getikt is, verzekert hij de geachte lezer doodbedaard,
niet ik. Ik stop wijnruit in mijn neus. (Strephon is de naam
van de voorbeeldige renaissance-minnaar, die Swift bijvoorbeeld met schrik laat
reageren op de geliefde Diana als ze uit bed komt, in ‘The Progress of Beauty’;
zie ook het stuk van Atte Jongstra in dit nummer)
Indirect legt hij zo de last van het seksuele speurwerk op de schouders van de
lezer, die zo vaak de schuld krijgt van de smerige voorstellingen die Swift
zowel zelf bedenkt als met afkeer aan de orde stelt. Zijn vlucht voor vrouwen
wordt nog ingewikkelder doordat hij ze zo nodig heeft. Herhaaldelijk geeft hij
er blijk van op een vreesachtige manier te zijn aangetrokken tot de figuur van
de ver- | |
| |
zorgster of het kindermeisje, de surrogaatmoeder die zowel
koestert als straft. Bang voor het verlies van zijn eigen onafhankelijkheid,
maar tegelijkertijd snakkend naar de attenties van een overheersende en toch
serviele vrouwenfiguur, bedient Swift zich in zijn fictie van een systeem van
seksuele stragieën dat het hem mogelijk maakt onderdrukte kinderfantasieën zowel
te onderzoeken als binnen de perken te houden.
De onderzoeker loopt altijd risico's. Een veel voorkomende situatie in Swifts
fictie is die, waarin hij de lezer confronteert met de verlammende ontdekking
van het lichaam. Kenmerkend voor Swifts onderzoekers is, dat ze het lichaam
zowel tevoorschijn brengen, als weglopen voor hun opgedane kennis. Gulliver
toont zijn ‘yahoo-wezen’, dat hij koste wat het kost wil onderdrukken, als hij
zijn ‘mede’-yahoos uitdaagt met zijn eigen lichamelijkheid. ‘Ik heb reden om aan
te nemen,’ schrijft hij preuts in zijn verslag, ‘dat zij een soort Voorstelling
hadden dat ik tot hun eigen Soort behoorde, waar ik zelf vaak toe bijdroeg, door
mijn Mouwen op te rollen en voor hun Aangezicht mijn naakte Armen en Borst te
tonen, als mijn Beschermer mij vergezelde.’ Bij zekere gelegenheid kleedt
Gulliver zich zelfs spiernaakt uit onder de begerige blikken van een jonge
vrouwtjes-yahoo, die hem ‘op uiterst aanstootgevende Wijze’ omhelst en hem
‘slechts met de grootste Tegenzin’ wenst los te laten. Diep geschokt door haar
‘natuurlijk Geneigdheid tot mij als tot een Wezen van haar eigen Soort’, brengt
Gulliver de rest van zijn tijd op het eiland van de Houyhnhnms door met pogingen
het feit te ontkennen waarop hij zelf de aandacht heeft gevestigd: dat hij het
lichaam heeft van een wezen dat hij te weerzinwekkend vindt om zelfs maar te
aanschouwen. Maar zelfs zijn weerzin heeft iets verdachts. Als hij een jong
mannetje van drie jaar heeft gevangen, levert hij er koket een ‘Circumstance’,
een detail, bij om te lezer van zijn stuk te brengen: ‘dat het afstotelijke Stuk
Ongedierte terwijl ik het in mijn Handen hield zijn smerige Excrementen, geel en
vloeibaar van Substantie, liet lopen zodat mijn Kleding helemaal onder zat.’
Gullivers schok der herkenning is op zijn best een standaardreactie op een
lichamelijk drama dat speciaal ontworpen is om zijn voorspelbare ergste
verwachtingen te bevestigen.
Swifts gefascineerde weerzin tegen het lichamelijke wordt nog clichématiger als
hij zich uitspreekt over ‘de Sekse’. Er is maar één vrouwelijke yahoo voor
nodig, ‘niet ouder dan elf Jaar’, om het Gulliver onmogelijk te maken zijn eigen
yahoo-wezen te ontkennen. De afschuw van de lijfelijk ervaren ‘Soort’, die
categorie van schepsels die zo op de eigen persoon lijkt maar er absoluut niet
op mag lijken, wordt gelijk aan de afschuw van de lijfelijk ervaren vrouw,
onvermijdelijkerwijs betrapt op walgelijk gedrag. Op dezelfde manier verliezen
Strep- | |
| |
hon en Cassinus hun rede en trots als ze ontdekken dat
‘Celia, Celia, Celia schijt’ - gedwongen als ze zijn om niet aflatend op zoek te
zijn naar de goed verborgen geheimen van de oerdiepten. Terwijl ze de natuur
bespieden, en in de allereerste plaats de vrouwelijke natuur, worden ze met
verbijstering geslagen door hun eigen ontdekkingen van natuurlijke
gebeurtenissen.
Lichamelijke intimiteit wordt wel erg hinderlijk in het huwelijk, die gevreesde
toestand van ‘Spijt, Onenigheid, Armoede, Jaloezie, Ziekte, Verveling, Afkeer
&c’. Een intiem gekende Chloë die winden laat en onbekrompen stinkt is
evenmin aanvaardbaar als de onbereikbare Godin die geurt naar ambrosia. Het
anale mag dan in de plaats komen van het sublieme, maar het lichaam blijft in de
weg zitten. ‘De liefde eist minnaars fijn en puur,’ leren Strephon en Chloë:
‘Een harde wind dooft al het vuur.’ Swift heeft een oplossing voor de problemen:
geen bonen eten.
Het advies is tegelijkertijd serieus en lachwekkend, en daarmee kenmerkend voor
Swifts tot het uiterste gesimplificeerde gedachten over seksualiteit.
Geef ze alleen gezond te eten, geen hap van iets wat leidt tot
scheten; (‘Van Samos’ Wijze weten wij dat hij zijn leerlingen bonen
ontzei.)
Deze Wijze, legt Swift zijn lezers in een noot uit, is Pythagoras, berucht om
zijn eigen persoonlijke en filosofische pogingen het lichaam te zuiveren. Het
ligt voor de hand dat een door zo'n befaamd denker beleden ascetisme Swift wel
moest bevallen en zijn weg zou vinden naar de sobere, gezonde levenswijze van de
Houyhnhnms, die van nature met zo weinig tevreden zijn. Maar simpele oplossingen
krijgen al gauw iets belachelijks in de echte wereld, waar ook juffrouw Moll, de
archetypische deerne, als ze het kunstje eenmaal door heeft, haar ware aard niet
kan verloochenen en ‘ze laat vliegen’. ‘Ze kan er waarlijk niets aan doen/ daar
vliegt ie al’. Hier stelt Swift de ‘ware aard’ voor als grof en niet in te
tomen. Hij keert de regels uit het handboek voor dames om en suggereert dat
jongedames de ‘kunst’van ‘hem’ te laten vliegen moeten ‘leren’, of beter gezegd
dat ze de onechte ingetogenheid die als een vernisje over hun ware aard ligt
moeten afleren; maar dat impliceert bij hem niet dat de zich natuurlijk
gedragende jongedame minder weerzinwekkend is. Als Strephon maar slim genoeg was
geweest om Chloë vóór die ‘fatale dag’ eens te bespionneren in haar ‘gemak’, dan
zou hij de ware vrouw wel ontdekt hebben:
| |
| |
Al de grimassen van haar gezicht Die de natuur daarbij aanricht;
Gekke bekken, kreunen, benauwde blikken; Beter kon je haar stoel oplikken.
Hoeveel bonen beginnende godinnen ook niet tot zich nemen,
uiteindelijk komt toch aan het daglicht hoe smerig ze in wezen zijn. Terwijl hij
Chloë minzaam aanraadt: ‘Verberg elk smetje voor je man/Ook al weet heel de
wereld ervan’- stuurt Swift zijn seksuele verkenningstroepen erop uit om haar
lichamelijkheid te ontdekken. Met een omkering van het Platonisch idealisme
stelt Swift dat het werkelijk ‘echte’, de stoffelijke realiteit die Chloë is,
het zal winnen van het ideaal, ‘Want mooie ideeën verdwijnen snel/Maar vuil en
grofheid duren wel.’ Om harmonie tot stand te brengen tussen de verlangens van
het vlees en die van de geest, kan Strephon maar het best ver van het lichaam
blijven en zijn hartstocht laten gedijen op redelijkheid en verstand. Liefde zal
vriendschap worden, aardsheid zal worden verfijnd tot aardigheid en seksualiteit
zal zichzelf veranderen in intellectueel discours.
De ironie die Swifts betoog inhoudt schept een noodzakelijke afstand, want het
lichaam van de vrouw dreigt niet alleen af te stoten, maar ook de rede te
vernietigen en elke zekerheid te verslinden. Vrouwen zelf hebben de neiging hun
zelfbeheersing te verliezen en daarbij ten prooi te vallen aan een verwarring
die angst oproept en soms - voorbijgaand - medelijden. Swift breekt zijn ‘Schone
Jonge Nimf bij het naar Bed gaan’ op beeldende wijze af voordat hij tot een
oordeel komt dat de nood van het slachoffer van zijn satire zowel adequaat
beschrijft als ontkent:
Maar hoe zal ik haar kunst verklaren De verspreide delen te vergaren?
De angst, de pijn en het gezwoeg Waarmee zij ze weer samenvoegt?
Ondanks de schijn van sympathie trekt de verteller van het gedicht zich
uiteindelijk terug en laat hij Corinna ‘in de ochtend opgetuigd’, met de
waarschuwing dat ‘Hij braakt die 't ziet, vergiftigd is die ruikt.’ Op
vergelijkbare wijze komt de Celia uit ‘The Progress of Beauty’ elke nacht
reddeloos tot ontbinding, om wakker te worden als een verzameling uiteengevallen
materie die schrikwekkend is van instabiliteit. Dat uiteenvallen geschiedt zowel
moreel als lichamelijk. Als materie al weerzinwekkend is, maakt tot ontbinding
gekomen materie de weerzin alleen maar erger. De wanorde die er het resultaat
van is tast het onder- | |
| |
scheidingsvermogen aan en maakt het voor
Swift moeilijk zo precies te zijn in zijn aanmerkingen als hij wel zou willen.
Want hoe kan hij chaos catalogiseren? Kletsend boven hun speelkaarten, luider
krijsend en brullend dan tuig van de straat, grover dan een horde viswijven aan
de jenever, vallen ‘Moderne Dames’, stuk voor stuk te vies om aan te pakken,
uiteen in ‘Krioelende deeltjes materiaal/De oerchaos maakte niet zo'n kabaal’
(The Journal of a Modern Lady). De uiteenvallende materie die de vrouwen
vertegenwoordigen, ‘Mopsa die haar man het graf in stinkt’, ‘Hircina geurend
naar zweet’, vormen een bedreiging met hun lichamelijkheid die zelfs de
mogelijkheid van ordening vernietigt.
Als Swift tekeer gaat tegen de wanordelijke natuur van de vrouw, geeft hij niet
alleen blijk van een persoonlijke angst voor desintegratie, maar verwoordt hij
een vrees die bijvoorbeeld ook bij Defoe en Montesquieu te vinden is. Als ze
niet op de een of andere manier ingetoomd of nuttig beziggehouden worden,
dreigen vrouwen de levensenergie teniet te doen die Freud later weer in ere zou
herstellen als bouwmateriaal voor de beschaving en het bijbehorende onbehagen.
De geslachtsdaad, waarbij wel zeer persoonlijke materialen worden verspild, en
de ‘onvermijdelijke hartstocht’ vereisen, zoals Mandeville klagend opmerkte, een
deelgenoot die maar moeilijk in toom te houden is. Hoewel een ‘gezond’ gebruik
van het lichaam werd aangemoedigd, wordt in veel betogen toch de nadruk gelegd
op wat er allemaal mis kan gaan, op verspilling of onmatigheid.
Onmatig als hij zelf van nature is, roept Swift dramatische visioenen van chaos
op die dreigen te sterk te zijn voor zijn eigen plannen om de zinnen te
kastijden. In zijn preek over ‘De Moeilijkheid Zich Zelf te Kennen’ heeft Swift
het over alle problemen die erbij komen kijken ‘al zijn verwarde en ongeordende
Gedachten bijeen te brengen in enige Vorm van doelgerichte Ordening, opdat hij
er een helder en overzichtelijke Beeld van kan krijgen’. Het enige antwoord is
afstand nemen van de wereld van de zinnen en de zinnelijkheid, ‘en wat moet het
niet onvermijdelijk een zware en pijnlijke opgave zijn voor een zwakke Man van
Hartstochten, temidden van zo'n veelheid van Objecten die voortdurend een Beroep
doen op de Zinnen en Gemoedsbewegingen, niet door het ene of andere te worden
aangesproken of afgeleid’. De kenmerkend radicale oplossing die hij biedt roept
een worsteling op die hij met ironie aangaat, want om zijn kwetsbaarheid te
beschermen komt hij met uiterst bedreigende visioenen die weer worden afgezwakt
door een levensmoeheid die grenst aan de parodie.
Het is typerend dat hij het afgrijzen dat zijn figuren ondergaan laat zien binnen
de omlijsting van zijn eigen ironie. In ‘The Lady's Dressing Room’ wordt
Strephon gek als hij zich realiseert dat Celia, Celia, | |
| |
Celia schijt, maar zijn verteller brengt deze
hysterie tot bedaren door de lezer te verzekeren dat Strephon de sekse waar hij
nu voor vlucht wel zal gaan waarderen als hij maar wijnruit in zijn neus stopt.
Door de spot te drijven met Strephons hysterie suggereert Swift dat hij wel
degelijk in staat is de opzichtige tulpen die hij zegt te bewonderen met
hoffelijkheid tegemoet te treden. Maar in twee kille regels openbaart Swift de
oorzaak van de vrees die hij maar nauwelijks kan onderdrukken door de gekte van
Strephon te verwerpen. ‘Moet de koningin der liefde afgewezen,’ vraagt de
verteller, ‘Omdat ze uit stinkende drek is verrezen?’ Swift verwijst hier naar
een mythe van ontmanning, van verval, van lichamelijk verslonden worden die
alles vertegenwoordigt wat hem uit echtelijke spondes houdt. Want in deze regels
laat de verteller Celia ontstaan uit een stinkende drek, die niet alleen
weerzinwekkend is maar zich ook voortplant ten koste van de mannelijke
seksualiteit. Een van de variaties van de mythe van de geboorte van Venus houdt
verband met de castratie van Uranus. Als straf voor zijn opstand tegen de goden
werden Uranus' testikels van zijn lichaam gerukt en in zee gegooid. Venus
verrees uit uit het slijk en het schuim dat door zijn verminking ontstond. (Het
is goed in herinnering te roepen dat ook van de Yahoos werd geloofd dat ze waren
ontstaan uit slijk en zeeschuim.) De manier waarop Swift zulk explosief
materiaal achteloos uit zijn mouw schudt maakt het element van de castratieangst
ingewikkelder, maar het beeld blijft: Venus die symbolisch Uranus verslindt als
ze uit zee verrijst.
Op veel plaatsen in Gullivers Reizen gebruikt Swift even
verontrustende beelden van het verslinden van dingen. Op Lilliput kan Gulliver,
doordat hij wel twintig of dertig stuks klein gevogelte aan de punt van zijn mes
kan spietsen, de Lilliputanen plagen met zijn vraatzucht als hij op zeker
ogenblik, met zijn pennemes in zijn hand, doet alsof hij de brutalere leden van
de menigte levend wil verslinden. Op Brobdingnag ontkomt Gulliver, die daar
natuurlijk kwetsbaarder is, er maar nauwelijks aan levend te worden verslonden
door een enorme baby, die alleen tot bedaren gebracht kan worden door ‘het
laatste Redmiddel’, een ‘monstrueuze Borst’ die Gulliver met diepe afkeer
vervult. Later dreigt een zelfs nog ‘afgrijselijker Schouwspel’, een borst als
een kwaadaardig gezwel, ‘gezwollen tot een monsterlijke Omvang, vol Gaten, in
enkele waarvan ik gemakkelijk had kunnen wegkruipen en mijn hele Lichaam laten
verdwijnen’, een borst die hem in zijn gezwollen reusachtigheid dreigt te
verslinden. Maar Brobdingnag biedt dan ook gelegenheid voor vele
‘misselijkmakende aanblikken’. De Koningin zelve kon, hoewel ze zich beriep op
haar zwakke maag, ‘de Vleugel van een Leeuwerik, met Botten en al, knarsend
tussen haar Tanden vermorzelen’, | |
| |
terwijl de kwaadaardige dwerg
Gulliver bijna verdrinkt in een kom room en kans ziet hem in een mergpijp te
proppen die klaar ligt om te worden opgegeten. De gemene streken van de dwerg
komen erop neer dat hij zijn vijand veranderd in consumeerbare materie, in
voedsel dat geschikt is voor een koningin. Zelfs op Laputa verhindert de lust
het nastreven van een ideaal. Terwijl de echtgenoten één oog op de hemel gericht
houden, houden hun onverbeterlijke vrouwen één oog gericht op Lagado, en dreigen
ze uit te breken en omlaag te glippen om aan hun trekken te komen bij minder
idealistisch aangelegde manspersonen. Zelfs de koningin blijkt verdacht genoeg
om opgesloten te worden gehouden op het eiland tot ze te oud is om kinderen te
krijgen. Het lot van de vrouw van de eerste minister doet dienst als
waarschuwing. ‘Zogenaamd om Gezondheidsredenen,’ zag ze kans om stiekem omlaag
te glippen naar Lagado, waar ze zich schuilhield in een ‘obscuur Eethuis’ waar
ze genoot van de diensten van ‘een oude mismaakte Lakei, die haar elke Dag
sloeg’.
In zijn verbijstering over zoveel verslindende monsters zou Gulliver maar al te
goed de beschrijving van John Maubray, in zijn Female
Physician, van de ‘aantrekkende Vermogens’ van de uitgehongerde baarmoeder
hebben begrepen. Zoals Nicholas Venette waarschuwde: ‘De Baarmoeder van een
Vrouw behoort tot de onverzadigbare Dingen waar de Heilige Schrift van spreekt
... en ik zou niet kunnen zeggen of er ook maar iets in de Wereld bestaat dat er
in Gulzigheid mee vergeleken zou kunnen worden; Hellevuur en Aarde zijn niet zo
verslindend als de Geheime Delen van een Wellustige Vrouw.’ Voor een man die zo
(ironisch) wanhopig hunkert naar ordening als Swift (want ‘Ordening regeert de
wereld. De Duivel is de aanstichter van de chaos’), dreigt de geslachtsdaad zelf
de rede net zo onafwendbaar in gevaar te brengen als Venus dreigt de
mannelijkheid van Uranus te verslinden. Door zijn hele werk heen gebruikt Swift
krachtige metaforen om te beheersen wat bedreigend is, maar tegelijkertijd lijkt
hij zijns ondanks de stinkende drek te moeten onderzoeken. Want zoals Defoe
toont in zijn fictie, en Swift niet alleen in zijn literaire werken maar ook
door de scherpe observatie van zijn eigen leven laat zien, is het uiterst
moeilijk verlangens, zelfs als die de dood ten gevolge hebben, te onderdrukken.
Swift mag ons dan aanraden geen bonen te eten - ondanks alle strenge diëten komt
onze eigen eetlust de boel in de war sturen.
VERTALING: WILLEM VAN TOORN
|
|