| |
| |
| |
Patricia de Groot
Tweesporenbeleid
(In tien keer tweehonderd woorden, plus een drie-wissel)
Hij was niet het soort man bij wie je al na een uur op wilde stappen. Nee, eigenlijk kwam hij dan pas net op gang, ook al was hij voornamelijk aan het woord geweest in dat uur, zij het voortdurend met de belofte dat ook jij zo meteen aan de beurt kwam, regelmatig hapte je al naar adem in je haast iets te beamen of heldhaftig tegen te spreken desnoods, in de hoop dat dat indruk zou maken en hij van de weeromstuit even vergat te praten en jij je kans greep en met man en macht probeerde geen seconde stilte te laten vallen, want binnen een mum van tijd, om precies te zijn: in die ene seconde wist hij alweer het hoogste woord te voeren en viel jij als vanzelf stil want nu dreigde hij tot de kern te komen of wisselde hij van onderwerp en eer jij je gedachten geordend had of überhaupt had bedacht wát je ervan dacht, was hij gerust al een uur verder, zo lekker praatte hij, als een koude motor die eerst moeizaam sputterend op gang komt, maar eenmaal op dreef zo soepel loopt dat het jammer zou zijn om af te moeten remmen.
Zij was er de persoon niet naar om dingen achter de hand te houden. Nee, ook al kon je haar soms verdenken van boze blikken die zouden wijzen op sluwe doortraptheid gekoppeld aan een ijzeren wil of meende je dat ze niet bij de les was als ze iets luchtig weglachte, en je dus haar blik nooit goed uit de verf vond komen, toch kwam je er maar niet achter of dat lag aan haar uitdrukkingsloze smoeltje of aan je eigen grenzeloze bewijsdrift, waarover je je regelmatig afvroeg wát je dacht te moeten aantonen, aangezien zij staande hield dat als je haar gewoon iets vroeg, zij heus wel toegaf, voorzover er iets viel toe te geven, zij dan heus wel eerlijk zou zeggen dat ze met haar gedachten in andere contreien vertoefde, dat ze misschien wel een list zat te bedenken om jou bij haar thuis te krijgen en dat het een lumineus plannetje was waar ze zelf verlekkerd om moest lachen terwijl jij amper reageerde en maar doorpraatte over dit en dat maar vooral over andere dingen dan waar zij aan dacht en dat zij ondertussen vurig hoopte dat haar lust niet aan haar gezicht af te lezen was.
| |
| |
Het was de situatie die niet om een andere aanpak vroeg. Nee, niet dat zij de macht uit handen gaven, zo waren zij allebei niet ingesteld, ze hielden maar wat graag de touwtjes zelf in handen en wilden niets weten van zaken die een eigen leven gingen leiden en die buiten hen om beslissingen forceerden, maar op den duur viel er haast niet meer aan te ontkomen als geen van tweeën de verantwoordelijkheid wilde of durfde te nemen van het zetten van de eerste stap, de onomkeerbare toenadering, al namen zij zelf zulke termen niet in de mond omdat zij, natuurlijk ieder voor zich, bang waren voor afwijzing door de ander, terwijl ze eigenlijk wel wisten dat die angst tamelijk ongegrond zou blijken want er schemerde in hun ontmoetingen altijd wel iets door van wederzijdse welwillendheid en daarom wisten ze, zonder daaraan woorden vuil te maken, dat het bepaald niet zo was dat hij evengoed tegen willekeurig wie kon gaan zitten praten of dat er sprake van was dat zíj ook bij diverse anderen zulke stiekeme dingen zat te bedenken, toch konden beiden niet van het feit op aan dat wie sprak en dat wie zweeg eigenlijk aan hetzelfde dacht.
Hij was niet iemand die alleen maar zichzelf graag hoorde. Nee, hij stelde ook regelmatig vragen en was werkelijk geïnteresseerd in jouw verhaal, dat kon je duidelijk uit zijn manier van vragen opmaken, uit zijn woordkeuze en hoe hij daarbij ondertussen rondkeek, eerst schuchter met zijn ogen over de tafel vegend terwijl hij bedachtzaam formuleerde en hij, als de vraag in zijn geheel tot stand ging komen en hij ervan overtuigd kon zijn dat hij het tot aan het vraagteken zou gaan redden, je dan opeens bijna triomfantelijk recht aankeek, zij het nooit lang want als hij op datzelfde moment zijn vraag toch te brutaal, niet ter zake doend of te open vond, en jij misschien niet snel genoeg aan een antwoord was begonnen, of hij wellicht al wist wat jij wilde gaan zeggen nog voordat je het zelf wist omdat hij dacht je beter te kennen, en anders wel omdat op bepaalde vragen de antwoorden gewoon voor de hand liggen, dan overspoelde zijn enthousiasme alle beleefdheden en omgangsvormen, en zonder dat het hem kwalijk viel te nemen want het overkwam ook hem nogal onverwachts, terwijl het er al lang aan had zitten komen, hoorde je jezelf uit zijn mond.
Zij was geen vrouw van grote slagen snel thuis. Nee, ook al kon zij soms smakelijk vertellen over nachtelijke jachtpartijen en onverwachte veroveringen, in haar geval zijn zeggen en doen vaak twee, dus bleven haar manhaftige verhalen eerder de uiting van een wens dan een verslag van haar daadkracht, en als je haar tegenover jou zag zitten wist je eigenlijk meteen dat de openingszet niet van haar kant zou komen,
| |
| |
waarbij jij overigens niet alleen de schuld in haar schoenen schoof, omdat zíj niet degene was die er op de achtergrond een andere verbintenis op na hield, eerlijk is eerlijk, maar er was nog iets dat haar scheen te weerhouden en wat kan dat, achteraf gezien in de cumulatie van ontmoetingen, anders zijn geweest dan het verwarrende, want elk ander leven tot een leugen makende, ontmoeten van het onontkoombare, en de daarbij behorende hardnekkige neiging van haar de andere kant op te kijken om er maar voor te zorgen dat, zoals zij kon zeggen: de liefde haar niet zag, of althans niet vandaag al zou zien, zodat zij tijd had om zich voor te bereiden want in niets, in werkelijk niets, mocht de liefde lijken op een eerdere vluchtige versierpoging.
Het waren de omstandigheden die niet rooskleurig waren. Nee, niet dat zij leden aan een gebrek aan decorum, haast in tegendeel, en ze zouden het beiden ook gemakzuchtig hebben gevonden om hun betwist twijfelgedrag op de omstandigheden af te schuiven en hun handen in totale onschuld te wassen, maar hij kon geen stap in haar richting zetten want zou hij daarmee niet een jarenlange verhouding verkwanselen, zo een waarin alles op elkaar bevochten is en nu in voorzichtig maar stabiel evenwicht verkeerde, en zij op haar beurt bleef aan de kant staan in feite om dezelfde reden, ook al dacht ze wel eens overmoedig: een ander, er is altijd wel een ander, zeker naarmate je ouder wordt, de kans dat er anderen zijn is groter, maar tegelijk ook kleiner want zij zag steeds minder anderen waarmee ze wel iets zou willen wat langer dan een nacht duurde, en precies in deze netelige situatie bevonden zij zich en bleven ze het liefst eeuwig ronddraaien, omdat er dan toch nog iets was waarin ze samen zaten en ze ervan konden genieten dat de dagelijkse clichés nergens toegang kregen, de liefde dus moest wijken nog voordat die een verwoestend spoor zou kunnen trekken.
Hij was niet zo'n man die genoegen nam met wat er was. Nee, hij zocht voortdurend naar nieuwe wegen, nieuwe handigheidjes, nieuwe zienswijzen en vaak wierp hij speels een balletje op om te zien hoe het uit zou pakken, maar nooit deed hij dat lukraak, juist altijd doordacht en op het goede moment, en mocht dat eens niet het geval zijn en bleef hij per ongeluk en haast tegen zijn natuur in wentelen in een staat van onmacht zonder iets daaraan te kunnen veranderen, zo verlamd kon hij opeens zijn door een gebrek aan energie, dan wist jij op de een of andere manier de motor weer op gang te krijgen, je ondertussen afvragend of hij stil was gevallen door een wel erg letterlijk gebrek aan woorden, je zag hem koortsig naar een nieuwe zin zoeken, en misschien was dát het inderdaad waarin hij bleef hangen, want je wist dat hij over sommi- | |
| |
ge dingen nooit sprak, zoals dat waarvan ook jij niet weet welke woorden eraan besteed zouden kunnen worden, want iets benoemen wat er niet is, is de dood in de pot en al wilde hij altijd en overal meer dan er was, op zinloze problemen was niemand uit.
Zij zat niet zomaar bij de pakken neer. Nee, om haar zo ver te krijgen moest er altijd flink wat op stapel gezet en omvergegooid worden, maar als ze aan jou dacht - en waarom zou ze niet aan jou denken als ze tegenover je aan tafel zit, een mens hoeft toch niet altijd met zijn gedachten elders te zijn om interessant over te komen, trekt jouw afwezige blik nu opeens haar aandacht en terwijl je je hoofd navlooit op wat je over deze ontmoeting kunt zeggen, omdat je het gevoel hebt dat je iets móét zeggen, zie je haar schijnbaar opgelucht met wat ze bedacht heeft nieuwsgierigheid veinzen, helaas zonder een droeve ondertoon te verbergen die in haar vragen begint door te schemeren, waarschijnlijk omdat het haar in één klap duidelijk was geworden dat jullie niet vooruit konden en niet achteruit wilden, en bijna was ze geneigd er dan toch uiteindelijk het bijltje bij neer te leggen omdat ze vasthield aan het idee dat alles in de keuze van de formulering besloten lag, terwijl ze maar niet kon beslissen of er sprake was van tweeledige koppigheid dan wel van tweekoppige ledigheid, maar wie van beiden dwong haar te kiezen?
Het was niet de situatie an sich die hen in verwarring bracht. Nee, want was dat wel zo dan waren ze er altijd op voorbedacht, terwijl zij worstelden met het feit dat er schijnbaar niets aan de hand was, dat ze elkaar na lange tijd weer konden treffen en dan rustig door konden praten, inhakend op waar ze een vorige keer waren gebleven of, wat hij het liefste deed, nieuwe onderwerpen aankaarten, terwijl in werkelijkheid beiden in eerste instantie verpletterd de ander aankeken, verbaasd dat je kon vergeten hoe die ander eruitzag en meer nog, dat je had kunnen vergeten hoe die ander naar jou keek, zo kon echt geen ander aangekeken worden, dat bestond niet, en als er dan gesproken werd, hij dus als eerste en dat ook nog in een tempo dat zij niet bij kon benen, al probeerde ze de ene keer te schuchter en de andere keer juist misplaatst overmoedig in te breken, dan spraken ze na een onwennig begin al snel vloeiend heen en weer over van alles en nog wat terwijl ze eigenlijk alleen hadden willen zeggen hoe verbijsterd ze waren, ieder voor zich, dat ze telkens opnieuw door die herkenning overvallen konden worden.
Hij hield er geen verborgen agenda op na. Althans, zó zeker was hij daar nu ook weer niet van, want misschien beschouwde hij haar wel als een appeltje achter de hand voor je weet maar nooit, waarschijnlijker
| |
| |
vond hij de zelfdiagnose dat hij juist met volle teugen genoot van de vrijblijvendheid van hun ontmoetingen en zag hij zichzelf in de loop der tijd telkens een klein stukje opschuiven, haar richting op, en nu kuste hij haar zelfs in een onweerstaanbare opwelling, voor even de lippen tegen elkaar, woordeloos, en ook deze keer floot ze hem niet terug maar gaf ze mee, al was zíj degene die nu snel verder praatte omdat ze overdonderd was, terwijl ze ondertussen dacht aan hoe hij weer wat dichterbij was gekomen, het leek wel alsof hij er zelf geen erg in had, of verwarde zij zijn zwijgen met naïviteit, toch was het alsof hij zich langzaam in haar netten liet trekken en dat terwijl zij niet aan het vissen was, zo natuurlijk ging het allemaal, zonder vooropgezet plan, het liep alsof het zo moest lopen, zij het zó tergend traag dat beiden niet wisten hoe onzichtbaar haast hun toenaderingen waren en hoe onvermijdelijk de uitkomst.
Zij en hij knikten niet naar de man aan het tafeltje bij het raam. Nee, toen ze tegen sluitingstijd opstapten en ze druk verwikkeld waren in kwesties van vergankelijkheid, omdat zij de vraag stelde waarom een spoor dat je achterlaat er altijd anders uitziet dan je van tevoren vermoedt (je draait je om en je voetstappen staan slordig door elkaar, je ziet iemand terug en je daden en beweegredenen zijn verdraaid, je slaat een oud theorieboek open en alles wat onderstreept is heb je juist niet onthouden), toen ze het café verlieten was de man aan het raam de enige in wie ze zonder het te weten een afdruk hadden achtergelaten, want hij had hen die hele avond zien zitten, hij had zijn ogen niet van de drukke praters af kunnen houden, al helemaal niet toen hij hen ook nog zag kussen, en nu de twee zo in elkaar opgaand het pand verlieten en hun omgeving geen blik meer waardig leken te gunnen, dacht de man bevestigd te worden in wat hij vanaf de eerste minuut had aan zien komen: die twee gingen ongetwijfeld samen naar huis, het straalde van hen af. - O, wat vergisten ze zich alledrie.
|
|