en hun lezers graag wijs dat er wel 20 tot 30 miljoen mensen in Gallië woonden, net zoveel als in het Frankrijk van Lodewijk XIV (ter vergelijking: in 1945 telde Frankrijk ca. 40 miljoen inwoners, in 1968 ca. 50 miljoen, en in 1987 waren dat er 55,8 miljoen). Dit soort hoge getallen voor het inwonertal van vroeger worden nu algemeen met grote scepsis bekeken.
Niet dat nu de maximalisten volledig van het toneel zijn verdwenen. In recente studies wordt de bevolking voor de negende eeuw altijd nog geschat op 16 miljoen en er wordt betoogd dat daarna, als gevolg van klimaatverbetering, economische vooruitgang dankzij de technologie (zwaardere ploegen met wiel, toenemend gebruik van water- en windmolens, de introductie van het hoefwijzer e.d.), en meer politieke stabiliteit (de tijd van de plunderende Noormannen en Hongaren was voorbij), een spectaculaire groei van de bevolking optrad: van 16 miljoen in het jaar 1000 naar 22 miljoen in 1328. Deze groei is weer meer dan ongedaan gemaakt door de terugkeer van de pest: de beruchte Zwarte Dood van 1348 zou, aldus een tijdgenoot, zo'n 7 miljoen slachtoffers hebben geëist.
Een Engelse historicus van de huidige generatie, John Drinkwater (1983), stelt zich in vergelijking met de maximalisten van vroeger voorzichtig op: hij houdt het, helaas zonder veel argumenten, op een groei van 8 miljoen in de tijd van Julius Cesar naar 12 miljoen aan het begin van de vierde eeuw. Uitgedrukt in bevolkingsdichtheid: van 12,5 inwoners per km2 naar 19 per km2. Daarmee neemt hij op zijn beurt stelling tegen een aantal minimalisten. Beloch (1886, 1889) wilde al meer dan honderd jaar niet verder gaan dan 5 à 5,5 miljoen, wat neerkomt op een bevolkingsdichtheid van rond de 8 per km2. Het heeft lang geduurd voordat er serieus naar hem geluisterd werd, maar het is er toch nog van gekomen: J.C. Russell (1958) schat het inwonertal voor de vierde eeuw op 5 miljoen, Georges Duby (1973) stelt de bevolkingsdichtheid van Gallië in de zesde eeuw op 5,5 per km2, hetgeen leidt tot een inwonertal - in de tijd van Gregorius - van ca. 3,5 miljoen. Braudel (zie Les hommes et les choses) vindt dat te laag, hij bevindt zich met zijn schattingen ongeveer op de lijn van Drinkwater. Nog zuiniger dan Duby daarentegen is A.H.M. Jones (1964). Als uitgangspunt voor zijn berekeningen koos hij het enige harde getal dat we voor de vierde eeuw en zelfs voor de gehele periode van de late oudheid en de vroege middeleeuwen hebben: in de civitas van de Aeduërs, het tegenwoordige Autun, zijn bij een volkstelling in de tijd van keizer Constantijn de Grote, begin vierde eeuw, 32.000 capita (= belastingplichtige burgers, vermoedelijk, aldus Jones, inclusief volwassen vrouwen) geteld. Inclusief een stelpost voor het aantal onvolwassen kinderen levert dat vol-