Alex Mol
Kleine hotelarcheologie
Af en toe overnacht ik in Plombières-les-Bains, een badplaatsje in de Zuidelijke Vogezen, waar sinds de Romeinen iedereen gekuurd heeft die iets betekende in Europa, tot Joséphine, echtgenote van Napoleon, toe.
In Plombières vind je veel hotels, een stuk of acht, die in de laatste halve eeuw niet of nauwelijks veranderd zijn, geen andere. Eigentijds Ibis, Mercure, Jolly of Novotel-comfort ontbreekt, het is er nog steeds 1975.
Op een hotelkamer moesten toentertijd minimaal aanwezig zijn: een bed, verlichting en stromend water. Verwarming en wc werden nog als facultatief beschouwd.
In de hotelkamers van Plombières verwijst ieder détail naar mijn tijden van drank, angst en weinig geld. De jaren dat ik reisde om maar niet thuis te hoeven zijn. Steeds weer dacht ik mijn bestaan te kunnen verlichten door me te verplaatsen, met tweedehands auto's waar altijd iets mee was. Het werden lukrake zwerftochten langs garages, autosloperijen en goedkope hotels.
Frankrijk is van alle Europese landen het rijkst aan sporen uit die tijd. Sporen zijn tekenen in landschap, stadsbeeld of woninginrichting die verwijzen naar wat eens was of gebeurde.
Een land waar een gebouwd huis eenmaal geschilderd en gepleisterd wordt, en daarna nooit meer, zodat opschriften en reclames van generaties blijven staan, zo'n land is een rijk land. Alles is immers archeologie. Zo goed als je door een tekst heen kunt lezen is het mogelijk door een landschap of een huis heen te zien, of de geschiedenis af te lezen aan een deurbel uit zekere periode, restanten van ingenieuze zeepdistributeurs of toiletrol-ophangsystemen, in vroeger tijden bedacht voor café-wc's.
De geur die in deze hotels hangt zou bij moleculaire analyse blijken sporen te bevatten van decennia lang opgehoopte menselijke afscheiding, sperma, huidschilfers, teennagels en schaamhaar, vermengd met deeltjes verkoolde vloerbedekking, boenwas, versleten beddengoed, verkorrelde zeepresten, dode kakkerlakken, huismijt en heel veel ‘onbenoembaar’.