| |
| |
| |
Anneke Brassinga
53 dagen
Schrijven is het volgen van vingerwijzingen. Zodra je begint, komen ze van alle kanten aanzwermen, eindelijk de kans schoon ziend, nu het ontvankelijkheidscentrum in de hersens geactiveerd is; dat ligt naar men mag veronderstellen dicht naast de reli-kwab zoals beschreven in een artikel in nrc-Handelsblad van 1 september 2001 (hoewel ik dat slechts kan vermoeden aangezien mijn rk onmiddellijk na de geboorte, toen de schedel nog wrikbaar was, verwijderd is op last van mijn strikt atheïstische ouders) - hoe het ook zij, het kan niet anders zijn dan evenzeer een bron van emotioneel doorleefd besef van samenhang en percipiërende verruiming die zich niet bekommert om andere dan interne logica en zelfs wonderen niet uitsluit.
Is het lezen van een tekst in statu nascendi, het reconstruerend volgen van andermans omzwervingen en invallen, zoals het zich afspeelt in het ontvankelijkheidscentrum en het in de kelders daarvan gelegen associatiemagazijn, iets nog mooiers dan het lezen van een voltooid werk? Neen. Wat een schaamteloos idee; het is daar in principe streng verboden toegang behalve voor vertalers en stropers. De mooiste boeken zijn bovendien door geen mens ooit in het klad of in de ontstaansfase gezien; van Dante's Goddelijke Komedie zijn als ik Mandelstam geloven mag geen resten voorwerk bekend; van de Ilias ook niet, en al helemaal niet van Stendhal's La Chartreuse de Parme. Dat boek is in 53 dagen gedicteerd, tussen 4 november 1838 en 26 december van dat jaar. Het tempo lag op twintig tot vijfentwintig bladzijden per dag. Ervoor en erna ontstond ook nog - uit hetzelfde historische materiaal dat Stendhal had opgediept uit Italiaanse archieven, omdat hij zich als consul in Civitavecchia zo verveelde - in vijf dagen een novelle, L'abbesse de Castro, alles bij elkaar meer dan achthonderd bladzijden in livre de poche uitgave. De Chartreuse, hoezeer ook onbekookt ontstaan, heeft zelfs een thema: passie, en de trouw daaraan. Ook te omschrijven als: geluk, bij alle mogelijke ongelukken. De meest briljante vorm van trouw wordt in dit boek verwezenlijkt door de uiterst vrome Clélia, die de Madonna geluk en vrijheid heeft afgesmeekt voor haar aanbedene, en heeft gezworen, als prijs daarvoor, hem nooit meer te zullen zien.
| |
| |
Zij doet die eed gestand en zwicht tegelijk voor haar passie - door hem als minnaar 's nachts, in het donker, te ontvangen en hem op die wijze nooit meer te zien. Van voorbedachten rade is geen sprake: het gaat in het leven, in dit boek, om het overwinnen van de zelfgeschapen obstakels en natuurlijk ook van de door andere machten opgeworpen beletsels, het gaat om de intelligentie in dienst van het hart.
In het leven, maar nog meer in de kunst. De meester van het obstakel en de zelfbeperking, de zelfgeschapen regels waaraan het kunstwerk, zich in bochten wringend, heeft te houden, is Georges Perec. Hij schreef La disparition, met het funeste, door geen der personages van deze bloedstollende thriller opgemerkte ontbreken van de letter e, en tevens het tegendeel, geheten Les revenentes, de wederkerenden, met enkel de letter e. Als klinker, wel te verstaan. Evenzo vatte hij het plan, een spiegelbeeld te maken van Stendhals improviserende staat van genade in de 53 dagen dat hij de Chartreuse dicteerde, door zichzelf de eis te stellen in 53 dagen een roman te schrijven die dan ook ‘53 dagen’ zou heten. Er deed zich een obstakel voor dat geen schrijver, geen levende ziel kan overwinnen: de dood. De termijn die hij zich gesteld had was toen trouwens al overschreden, die besloeg precies het aantal dagen, tussen 28 augustus en 19 oktober 1981, met inbegrip van vliegen en tijdsverschil, van Perec's Australische reis. Ademnood en een zeer been - het bleek kanker - werden hem een half jaar later fataal. Wat rest is een voltooid typoscript van bijna twaalf van de geplande achtentwintig hoofdstukken, en een dossier met fragmenten, sporen, vingerwijzingen. Het wonderlijke is dat het boek precies daarover gaat: sporen, vingerwijzingen.
Op het omslag staat een foto van een okergele, verbrokkelde muur met erachter, en ook door de gaten kierend, een tropisch donkerblauwe hemel; aan die muur hangt een groot paneel met daarop een voorstelling die in het boek, in hoofdstuk 3, als volgt wordt beschreven: ‘Een paneel met een schildering - nogal naïef, maar met een zekere bekoring - ergens in het zuiden van Marokko. De voorstelling is die van een semi-aride landschap, met sporen van vegetatie, een groepje bomen in de verte, een horizon van zandduinen en heuvels. Links op de voorgrond een glimlachende inlander, en face gezien, ten halven lijve afgesneden door de lijst van het paneel; hij houdt, aan de halster, een kameel vast waarvan alleen het profiel van de kop en de hals te zien zijn. Op het middenplan bewegen zich vier kameelruiters, op hun rijdier gezeten, naar rechts. In de lucht wijst een lange pijl naar links. Erboven, in sjabloonletters, een fors opschrift: timboektoe 52 dagen, en daar weer boven een opschrift in het Arabisch, dat naar ik aanneem hetzelfde zegt (maar in omgekeerde richting).’
| |
| |
Daarmee, met het omslag, is de toon gezet. Richting en tegenrichting, ofwel spiegeling - en hoezo 52 dagen in plaats van de 53 in de titel? Er zijn bronnen die beweren dat Stendhal de Chartreuse in 52 dagen dicteerde, een ervan is de biografie door Michel Crouzet: ‘Hij had het lot van het winnende boek getrokken, en dat voelde hij aan de schrijfvreugde die hem 52 dagen lang op vleugels droeg.’ Spiegeling: Perec's biograaf David Bellos merkt heel verhelderend op dat Perec zijn boek begon terwijl hij in Australië verbleef, bij onze tegenvoeters dus, in de gespiegelde wereld waar links rechts is en zomer winter. Sporen van toekomst: aan de Universiteit van Brisbane richtte Perec een tentoonstelling in van en over zijn werk, en op het kaartje bij Un cabinet d'amateur schreef hij in het Engels: ‘his last novel’ in plaats van ‘his latest novel’. Perec vond het grappig toen hij erop gewezen werd, en zei: ‘It's too late now, anyway.’
53 dagen gaat over ‘disparition’, het mooie Franse woord dat verdwijning maar ook gestorven zijn aanduidt - mooi omdat het niet verwijst naar het stoffelijk overschot maar naar de levensgeest die spoorloos is gevloden. Maar in dit boek dienen de personages op hun hoede te zijn als er sprake is van een verdwijning, een op het eerste gezicht evidente moord of zelfmoord. Het is dan ook een misdaadroman. Het is een doos vol misdaadromans, vijf in totaal, de personages daarin hebben elk op hun beurt de opdracht: lees en vind de oplossing van een ‘verdwijning’. Als het te laat is, komen ze tot de ontdekking dat zij het doelwit zijn geweest van een zorgvuldig uitgekiende strategie om hun de schuld in de schoenen te schuiven. Het boek bestaat, voor zover het bestaat, uit twee delen, ‘waarvan in het tweede nauwgezet alles wordt weggevaagd wat in het eerste met de grootste zorg was vastgesteld’, zoals de eerste verteller tijdens zijn spoorzoekende lezing van het eerste manuscript opmerkt, ‘in het genre van de speurdersroman een klassiek procédé dat hier tot een bijna karikaturaal paroxisme is doorgevoerd.’
Het begint allemaal in Grianta, de hoofdstad van een Noordafrikaans politiestaatje, een vroegere Franse kolonie, waar een President-voor-het-leven aan het bewind is. De verteller is docent aan het Lycée Français. De noodtoestand is afgekondigd. Robert Serval, misdaadschrijver wiens ware naam Stéphane Réal is, heeft de Franse consul een manuscript gebracht en gezegd dat hij in gevaar is. Dat zegt de consul althans, en op verzoek van Serval - die inmiddels verdwenen is - verzoekt hij de verteller Serval's tekst te lezen om daarin te ontdekken wat er loos is. In die tekst, de roman La Crypte, (wat zowel geheimschrift als crypte betekent), leest de hoofdpersoon, de speurder Serval die een verdwijning moet ophelderen, een misdaadroman die bij de mogelijk vermoorde achter de w.c. was gevallen: Le juge est l'assassin, geschre- | |
| |
ven door Lawrence Wargrave (de achternaam betekent ‘oorlogsgraf’, maar de naam behoort tevens toe aan degeen die in Agatha Christie 's Ten little niggers als een van de aanstaande ‘slachtoffers’ poseert maar nu juist de moordenaar en de verrader zal blijken te zijn). Hetzelfde stramien bespeurt de hoofdpersoon van La crypte in Le juge est l'assassin. Het boek van Serval, waarin de verteller al deze kijkdooseffecten ontdekt en bemerkt hoe de schrijver via talloze naamkundige vervormingen (à la manière de Perec) een alluderende samenhang creëert tussen de diverse teksten binnen zijn verhaal en tevens tussen de tekst en de werkelijke wereld van Grianta, heeft hem al lezend verplaatst van dat smoorhete Grianta naar het ijzig koude Gotterdam (denk aan Göteborg, Götterdämmerung, denk ik), de hoofdstad van het Scandinavisch aandoende Fernland. Toch is op de map waarin Serval zijn manuscript bij de consul heeft gebracht, een in heel andere richting wijzende
foto geplakt, die de verteller beschrijft zoals hierboven al aangehaald: het beeld van de hete woestijn. Noord versus Zuid. Het verhaal van Serval eindigt onbeslist: ‘“Tenzij...” zei hij. Ieders blik richtte zich op hem.’ Of ontbreekt er een of een aantal bladzijden, die met de ontknoping?...
De verteller gaat zelf als detective naspeuringen verrichten, in de echte wereld en in nog meer boeken die Serval als voorbeelden heeft gebruikt. Zowel in de echte wereld als in de boeken blijken alle sporen die hij met veel moeite volgt en interpreteert, tevoren voor hem te zijn uitgezet; zijn eigen speuren naar de waarheid blijkt de val waarin hij wordt gelokt. Dat, ondanks het aforisme van Lichtenberg dat in Perec's notities staat geciteerd: ‘Die Fliege, die nicht geklappt sein will, setzt sich am sichersten auf die Klappe selbst.’ De vlieg van Lichtenberg wéét dat hij altijd in gevaar is. Hoort een mens dat ook altijd te weten? Maar de val is nu eenmaal verdekt opgesteld, daar is het een valstrik voor, je ziet hem pas als het te laat is. Dat geldt ook voor het goede vertrouwen. Iedereen kan een verrader zijn. De verteller zelf trouwens ook, waarom zouden we hem op zijn woord geloven? Zijn tekst eindigt even onbeslist, hij wacht op de politie die hem zal komen arresteren wegens moord.
Het wemelt in dit eerste deel, getiteld ‘53 dagen’, van de verwijzingen naar Stendhal: Serval heeft zijn roman La Crypte gedicteerd, zoals Stendhal zijn Chartreuse dicteerde; stakende mijnwerkers komen uit Cularo (de oude naam van zijn geboortestad Grenoble); Grianta is de naam van het kasteel waar Fabrice, de held uit La Chartreuse, opgroeit; Chékina, naam van een kamermeisje in dat boek, wordt de naam van een strand; in een van de door de verteller bestudeerde ‘bronnen’, The Koala Case, worden er vier doden gevonden in een flatgebouw aan Na- | |
| |
sturtium Street ofwel de rue des Capucines (Oost-Indische-Kersstraat), ter nagedachtenis van Henri Beyle alias Stendhal alias Henry Brulard alias ‘De Egotist’ die op de hoek van de rue en de boulevard des Capucines op 22 maart 1842 aan een beroerte overleed - honderdveertig jaar eerder en twee weken later dan Perec zelf. Er zijn natuurlijk flarden van zinnen: ‘Serval trouva bientôt la Marktendörin.’ Bij Stendhal staat er: ‘Fabrice trouva bientôt des vivandières.’ Marktendörin en vivandières - het zijn marketentsters bij de Slag van Waterloo, Fabrice is een heldenvereerder die als jong Italiaans knaapje van huis is weggelopen om in Napoleons leger mee te vechten, pas veel later wordt hij een echte held, van de passie, in de dubbele zin van het woord.
Wat kun je verzinnen als band tussen Perec en Stendhal? Tederheid, ironie, een liefde voor codes - denk aan Stendhal's devies s.f.c.d.t., Se Foutre Carrément De Tout, Lap Alles Vierkant Aan Faars, l.a.v.a.l. zou ik zeggen. En denk aan de algebraïsche formules die hij voor zijn leeftijd verzon toen hij eenmaal boven de gevreesde vijftig was: 26 × 2 + √ negen, of 5 kwadraat × 2 + √ negen.
Naast de evidente liefde voor Stendhal die Perec toont in zijn allusies is er een spiegeling of tegenhangerschap waar het hem om gaat: die van heldendom en verraad. In Perec's boek blijkt de held ofwel het slachtoffer geen Fabrice, maar keer op keer de verrader. Uit de opzet van deel twee blijkt dat alle verwijzingen naar Stendhal en zijn Chartreuse eigenlijk verwijzen naar een andere Chartreuse, het bergmassief in de Franse Vercors, niet ver van Grenoble, waar Perec als Joods jongetje met een valse identiteit de oorlogsjaren doorbracht, en waar in juli 1944, vlak voor de bevrijding van Grenoble, op 22 augustus, een leger van de Résistance door nooit opgehelderd verraad kon worden uitgemoord door de Wehrmacht. Dat is de nucleus waaromheen de verhalen, spiegelingen en verstrikkingen een kluwen spinnen vol personages die voor een tweeledig raadsel worden gesteld, dat van een zogenaamd reële verdwijning en van een zogenaamd fictionele uitwerking, een sleutel tot ‘de’ oplossing.
Maar dat alles is zoals gezegd onvoltooid gebleven. Na het verhaal ‘53 dagen’ van de verteller volgt een witte bladzij met daarop de redactionele mededeling: ‘Hier onderbreekt zich de getypte tekst.’ Nee, zo'n wederkerende werkwoordsvorm laat zich niet gebruiken in de Nederlandse taal, die vereist de lijdende vorm, maar het ruimdenkender Frans biedt de mogelijkheid tot de dramatisch geladen bedrijvende vorm. Wat volgt, hoe het verder gaat, het leven van het boek in wording na de dood van de schrijver - daar verdubbelt zich de onontwarbaarheid van de lectuur, het volgen van sporen en het signaleren van aanwijzingen die in de voltooide vorm vermoedelijk merendeels onzichtbaar zouden zijn geworden.
| |
| |
Het tweede deel van Perec's roman heeft als titel: ‘Un R est un M qui se P le L de la R.’ Het is een citaat, lichtelijk veranderd, van het motto boven hoofdstuk 13 van Stendhal's Le rouge et le noir: ‘Un roman: c'est un miroir qu'on promène le long d'un chemin.’ Weer een citaat, van Saint-Réal, een Savoyaardse geschiedschrijver (1639-1692). Réal, dat was ook de eigenlijke naam van de schrijver Serval, in het voorafgaande. Bij Perec wandelt de spiegel op eigen benen: ‘un miroir qui se promène’ is het bij hem geworden. Opnieuw is er iemand verdwenen: een zekere Serval. In zijn auto is het manuscript ‘53 dagen’ gevonden. Er wordt een detective bijgehaald, hij heet Salini en krijgt als onderzoeksmateriaal die tekst te lezen. We kennen Salini uit Perec's meesterwerk La vie mode d'emploi, waarin hij (in hoofdstuk 31) vergelijkbaar ingewikkelde naspeuringen deed naar een vergelijkbaar ingewikkelde naspeuringen vergende moord, een wraakoefening die door het slachtoffer met angst en beven mitsgaders even ingewikkelde ontsnappingsmanoeuvres is beantwoord, in een jaren en jaren durende ondraaglijkheid, wederzijds, van explosieve emotie die alleen door uiterste beheersing een goede afhandeling kan vinden - het lijkt wel, als deze gestapelde volzin nog te volgen is, of dit een karakteristiek zou kunnen zijn van Perec's schrijverschap.
Het geluk wil dat het heel lang duurt voordat Salini de code begrijpt die op een strookje genoteerd los in het manuscript ligt: Un R est un M qui se P le L de la R; doordat hij aanvankelijk in het wilde weg aan het verzinnen slaat heeft Perec in zijn aantekeningen bladzijden kunnen vullen met hilarische en mooie mogelijkheden, zoals ‘Un ruisseau est un minable qui se paie le luxe de la rivière’, ‘Un rupin est un mondain qui se pavane le long de la rue’, ‘Un roman est un miracle qui se prophétise le leitmotiv de la résonance’, ‘Un rhume est un mal qui se propage le lendemain de la Rédemption’, ‘Un récidiviste est un maladroit qui se pète le ligament de la rotule’, enzovoorts.
Salini kan zich op zijn beurt niet onttrekken aan de dreiging die de verteller van ‘53 dagen’ heeft bekropen, en ook hij gaat zich het middelpunt en doelwit voelen van een griezelig warnet van sporen dat hem in een dodelijke valstrik zal lokken, want ook zijn verdwenen Serval, dat voelt hij op zijn klompen aan, is natuurlijk een verrader, en is in ieder geval in het Franse verzet een verrader geweest, die nu na al deze voorbereidende manoeuvres misschien als vergelding is omgebracht - of doet alsof. Hij weet zich al lezend te overtuigen van de juistheid van zijn interpretatie: ‘Vanaf de eerste regels staat het er allemaal: de stad in sectoren opgedeeld, de noodtoestand, de treffende beschrijving van de banale triestigheid van een politiestaat; het is tegelijk Frankrijk onder de bezetting, de gemotoriseerde politie, het verzet (lijdzaam, van de
| |
| |
kellners), en zelfs die wonderlijke toespeling op “de patriottische keuze van goede Fransen”, Franse wijn; nog net geen al te evidente termen als “maquis”, maar kan men door die “Appellation Hermitage” heen niet al lezen “Chartreuse”?’
Het motto bij dit tweede deel luidt: De sneeuw als een bladzij drukproef. Later in de notities is daar een citaat bij te vinden: ‘Dit onbestemde terrein, bedekt met sneeuw, lijkt op een reusachtige witte bladzij waar de mensen naar wie wij op zoek zijn niet alleen hun bewegingen en schreden hebben achtergelaten maar ook hun geheimste gedachten...’ Het is een visionair beeld, van de negentiende-eeuwse misdaadschrijver Emile Gaboriau.
De allerlaatste aantekening in Perec's notities voor ‘53 dagen’ luidt: ‘De waarheid, amper aangeroerd, verwijdert zich; men moet haar verder weg gaan zoeken dan in enige directe verwijzing.’ Er is wel een ontknoping bedacht: Patricia, de veertig jaar jongere Amerikaanse vrouw van Serval, heeft met haar minnaar de moord op haar man beraamd voordat die van haar kon scheiden, zodat zij de erfenis kon incasseren. Zij hebben in de Noordafrikaanse woestijn een schrijver ontmoet, een zekere G.P., ‘hij schijnt verzot te zijn op dit soort problemen; we hebben hem een aantal sleutelwoorden verschaft, thema's, eigennamen. Aan hem was het om ervan te maken wat hij wilde.’
Alles wat fascinerend is aan Perec's laatste boek, aan de nagelaten fragmenten en notities, is in geen beschrijving te vangen. De rekensommen, de lijstjes, de invallen, de valse sporen. Sequenties als ‘lettre d'Urfé - bergère albinos (Ignaciette) Embellie - Rovilius - zones d'humour du tertre à pêcher dans l'île Avenelle (Flurian) - caricature de Varlet - lys d'or du drapeau violet turrilo-séliridien’, etcetera. Het doet denken aan Mandelstam's beeld van poëzie schrijven als het zo resoluut en snel mogelijk oversteken van een rivier waarop in allerlei richtingen koersende Chinese jonken varen, door van de ene jonk op de andere te springen. ‘Hellige Louise’ - ook zo'n mooi bootje, de heilige Lucia stak zich de ogen, de Helligkeit uit - een bootje bovendien dat een zeil voert: ‘Allégorie de la Vérité’. Ergens anders staat de titel genoteerd van een roman van Nabokov, Het ware leven van Sebastian Knight. Ook in die roman verstrikt zich een speurder in zijn reconstructie van een personage dat dood en verdwenen is; hij is aan het slot die ander geworden. Ook hij is een verteller van wie je niet weet of je hem moet geloven, en dat geldt natuurlijk nog veel sterker voor Nabokov's paranoïde spiegelroman Bleek vuur.
Zelfgeschapen raadsels die een literaire tekst van binnenuit ontwrichten en met levensgevaarlijk leven bezielen, geven die tekst een
| |
| |
emotionele lading: als van verliefdheid, die immers ook, met gescherpte zinnen en een koortsachtig actief ontvankelijkheidscentrum, overal tekenen, sporen, verbanden signaleert. Maar evenzeer als van doodsbange betrekkingswaan. Dat Perec onder het schrijven van ‘53 dagen’ stierf, dat hij zichzelf een termijn had gesteld, alsof je daarmee het noodlot te zeer tart - het klopt al te goed met zijn werk. Denk aan Bartlebooth, die aan het slot van La vie mode d'emploi aan tafel zit met het laatste stukje van de vierhonderdnegenendertigste puzzel dat hij niet weet in te passen - ook hij is nog lang niet klaar, hij zou er vijfhonderd leggen. Hij sterft, voordat hij heeft kunnen ontdekken dat de W die hij in de hand heeft, gesplitst en gespiegeld had moeten worden om de laatste leemte in de puzzel te vullen, om de X te vormen, het teken van het ontbrekende, het verdwenene, de disparition.
|
|