| |
| |
| |
Patricia de Groot
De specimens
Want ‘nnen houp luuj kwame mit bewièze taegen um, die waal leke te douge, maar toch neet stumde.’
(Marcus 14:56 in het Venloos)
Sinds kort herinnerde zij zich haar eigen gezicht al bij de eerste oogopslag. Voorheen was dat nooit het geval geweest en raakte ze bovendien altijd eerst in opperste verwarring wanneer iemand haar herkende. Soms zelfs woorden van haar aanhaalde. Niet dat ze de ander van onverschilligheid verdacht, maar het bleef haar verbazen dat zij haar voor dezelfde hielden. De vorige keer had ze toch een heel ander gezicht opgezet?
Maar nu, zoals gezegd sinds kort - een nutteloze herhaling want hoe weinig toegevoegde waarde bezit die tijdsaanduiding, toch moet wie daarmee begint voort op de ingeslagen weg, al met al sinds kort herinnerde zij zichzelf net zo snel als anderen dat konden. En zij, voorheen worstelend met het gebrek aan herkenning, leek van de weeromstuit opeens alles en iedereen te herkennen.
Het gekke was: dat stuivertje-wisselen was een jaar of wat geleden ingeluid met de aanschaf van een nieuwe portemonnee, omdat de kleinste muntjes in de oude verdwenen. Ze had gekozen voor een stevige, haast ouderwetse knip, die een hele tijd mee kon gaan, op de groei gekocht, zeg maar. In de vakjes binnenin zaten een paar nep bankpasjes en achter een plastic venstertje een fotootje, dat ze voor de grap liet zitten.
| |
‘O, heb ik je nog nooit over hem verteld?’
Wat ze niet had voorzien, alhoewel ze het wel had kunnen vermoeden, was dat ze niet meer van het plaatje los kon komen. Ze raakte eraan gehecht.
Ze had het altijd een belachelijke gewoonte gevonden van mensen om een fotootje van een dierbaar iemand in hun portemonnee te schuiven. Zoiets zou zij zelf nooit doen. Waarom stoppen ze het eigenlijk bij
| |
| |
hun geld? Houdt zijn scherpe blik soms haar uitgaven binnen de perken? Leert hij beter op school als zij bij de kassa een vertederde blik op hem werpt? Bedenkt hij zich wel drie keer eer hij iets jat, omdat hij weet dat zij hem met priemende ogen bezweert? Nee, als er niet al een fotootje als voorbeeld in had gezeten, was zij in elk geval nooit op het idee gekomen. Dat wist ze zeker.
Hoe langer ze het plaatje met zich meedroeg, hoe moeilijker het werd om het weg te gooien. Niet alleen bij het afrekenen, maar ook op zomaar een willekeurig moment midden op de dag in huis of op straat maakte ze de portemonnee eventjes open en keek ze naar haar favoriet, een jongen, zwart haar, grote ogen, ongeveer tien jaar, nog net kind. Ze zag zichzelf erin terug, verbeeldde zich een zoon, herinnerde zich haar eerste vriendje, haar geliefde toen hij klein was, het kon elke man zijn die ze kende, of die ze niet kende maar die ze verzon.
| |
‘Nee hoor, dat is mijn man niet. Dat is mijn broer. Op zijn tiende. Vorig jaar overleden.’
Was het daar maar bij gebleven! Had ze haar fantasie maar beperkt tot dat ene gezicht. Maar ze werd nieuwsgierig naar wie er verder allemaal in de portemonnees schuilgingen. In warenhuizen moest en zou ze steeds naar de afdeling lederwaren, en dat terwijl ze net als iedereen makkelijk had kunnen volstaan met één beurs en eventueel nog één voor de reserve, want wie heeft er nou meer nodig?
Ze opende de ene na de andere portemonnee, alle vakken ging ze langs, alles haalde ze overhoop. Ze rukte kleppen open, bekeek de plaatjes stuk voor stuk, geen geduld om de portemonnees te sluiten en op hun plaats terug te leggen, zo gretig graaide ze door de bakken - alsof ze op zoek was naar dat ene gezicht. Toch is dat niet wat ze zocht. Wat verwachtte ze aan te treffen? Iemand terug te zien? Was dat het?
Ze kon niet meer stoppen. Alles moest open, alle gezichten moest ze zien. Gulzig slurpte ze de prachtige modellen op, elk weer met een ander voordeel - niet de portemonnee, die deed er niet meer toe, ze had het over de aldoor stralende gezichten achter de venstertjes.
| |
‘Ja, die met dat korte haar is mijn zoon. Hij is nu tien.’
Het deerde haar niet dat de foto's langgeleden waren gemaakt, zoals duidelijk te zien was aan de fletse kleur van een coltruitje, aan de kraag van een overhemd, aan de kapsels, aan de blik in de ogen. Het moet een hele industrie geweest zijn, waarbij hordes fotografen en modellen in de jaren zeventig vast kapitalen hebben verdiend aan het maken van de
| |
| |
verkoop bevorderende (‘Neem mij! Neem mij!’) fotootjes: zelfs dertig jaar later trof ze ze nog overal aan. Niet ingehaald door de tijd, nooit vervangen door hipper ogende archetypen. Maar was dat een nadeel? De zichtbaar lange geschiedenis maakte haar verhalen doorleefd.
| |
‘Mijn eerste vriendje, van de lagere school. Ja, grappig inderdaad, dat ik hem nog steeds bij me draag.’
Het duurde niet lang of het begon danig uit de hand te lopen. Voor ze het wist verzamelde ze portemonnees, raakte ze eraan verslingerd, en niets of niemand hield haar tegen.
Ze kocht zelfs hele partijen oude portemonnees op en die massale inkoop, veroorzaakt door de ongekende variatie aan specimens die de fabrikant erin had verwerkt, leidde ertoe dat zij binnen de kortste keren een beurs had voor elke bui. Waarom zou ze zuinig moeten doen als het ging om iets dat haar zoveel genoegen schonk? Hoe meer ze naar buiten ging, hoe meer portemonnees ze zichzelf aanmat. En hoe meer portemonnees ze tot haar beschikking had, hoe makkelijker en dus ook vaker ze de deur uit ging, de straat op.
Ze had exemplaren in haar bezit met kiekje van man en kind, van het hele gezin, van de vrienden, van de ouders, van de grote familie, en verkneukelde zich tegenwoordig alleen al bij de gedachte aan een lange rij voor de kassa in de supermarkt. Op dagen van eenzaamheid hoefde ze alleen maar de forse gezinsportefeuille bij zich te steken, naar de winkel te gaan, niet vergeten gróót in te slaan en dan een beetje opzichtig pronken met die knusse foto. Kijk eens wat een rijkdom, die kinderschare van haar! Want wat was er verkeerd aan je verhaal te verluchtigen met een plaatje? Deed ze daar iemand kwaad mee?
| |
‘Ja, leuke man, hè. Maar ja, hij slaat soms, hè.’
Ze kreeg er schik in. Dagelijks zwaaide ze bedreven de knip zogenaamd achteloos en onopzettelijk voor ieders ogen heen en weer, om hem vervolgens open en bloot op de toonbank te leggen en van wal te steken.
Tot dan wist ze feilloos welke personen op te voeren, welke verhalen daarover los te laten, welke toon aan te slaan. Had ze behoefte aan ontzag, dan was het in de lunchpauze van het werk zwaaien met acht kindertjes. Had ze behoefte aan medelijden, dan hield ze het verhaal over de overreden hond paraat, dat kwam altijd het hardste aan, honden die iets hebben. Zelf bleef ze daar volslagen onaangedaan onder, des te beter kon de ontroering opgewekt worden.
| |
| |
Het was altijd interessant om mensen aan wie je iets vertelde nauwlettend te blijven observeren. Ongewild stuurde hun reactie jou de kant van het gewenste antwoord op. Sommigen boden zelfs twee mouwen aan om er iets op te spelden: zó erg vroegen ze er om, ze waren gewoon uit op een droevig en melancholiek verhaal. Een beetje lef om dat zelf te bedenken hadden ze natuurlijk niet, laat staan wat fantasie. Dus kom haar achteraf niet aanzetten met termen als bedrog en leugen, dat is stank voor dank na de moeite die zij heeft genomen om aan hun wensen tegemoet te komen!
| |
‘Hm, grappig dat u daarnaar vraagt. Mijn oma. Mooie vrouw, niet? Vergast in '44’.
Maar wat een tijdje geleden redelijk onschuldig begonnen was met een noodzakelijke aanschaf, een brave burger moet toch ergens zijn geld in bewaren, en op een dag uitmondde in een moedwillige en niet-aflatende kooplust, breidde zich onverhoopt nog verder uit. De portemonnees, hoe talrijk in aantal en variatie ook, waren niet toereikend meer.
Ze was langs een etalage van een fotowinkel gelopen en haar oog was blijven hangen aan een prachtig portret. Ha! Dat ze daar niet eerder aan gedacht had. Ze kocht het, ingelijst en al, en toen ze betaalde schonk ze het portemonneefotootje voor het eerst in lange tijd totaal geen aandacht meer. Grotere mogelijkheden dienden zich nu aan.
Het bleef, zoals te verwachten viel, niet bij één aanschaf voor haar huis. Ze struinde alle fotozaken in de stad af, sloeg een enorme voorraad wissellijsten in. Op formaat en vorm lette ze niet, het gaf niet of het staande lijstjes waren of lijsten met een ophanghaakje. Het enige criterium betrof de afbeelding: er moesten personen op staan, geen honden of landschappen. Daar had ze niets aan.
Haar eerder zo lege en ongezellige woning raakte in rap tempo bezaaid met portretten. De eerste aanwinsten hing ze aan de muur, en toen de muren vol raakten, zette ze de volgende op het dressoir. De boeken in de kast duwde ze naar achteren, en toen ook elk plekje van de planken benut was, de vensterbanken uitpuilden en zelfs de eetkamertafel op den duur nog slechts plaats bood aan één persoon, begon het bezoek haar vreemd aan te kijken.
Ze had altijd op alles een antwoord klaar gehad. Hoe ze aan maar liefst vier bruidsreportages kwam? Ze vertelde dat ze vier zussen had bijvoorbeeld, of dat ze zelf een van die bruiden was (ze wees naar de grote foto met een man en vrouw die haar niet bekend voorkwamen). Ze zei dat haar eerste man ervandoor was gegaan, met een jongere vrouw uiteraard, dat zij daarna opnieuw getrouwd was (twee foto's uit- | |
| |
kiezen met lijkende bruiden!). Of ze zei dat het vier van haar vrienden waren, en dat zij op hun huwelijk getuige was geweest. Ja, ze heeft zoveel mensen om haar heen!
Of had ze bij die ene foto gezegd: dat is mijn zus, met haar eerste man? En tegen wie had ze van de week met evenveel overtuiging verklaard, wijzend op dezelfde lijst: dat was mijn beste vriendin, helaas veel te vroeg overleden, en met haar man is het ook niet goed afgelopen?
Enkele kennissen hadden al eens een misselijke, onderhuidse opmerking geplaatst bij haar verzameling, die zij in tamelijk korte tijd flink uit de kluiten hadden zien groeien. Ze geloofden niet dat zij zoveel familie en vrienden had en begrepen niet waarom zij die zogenaamde verwanten dan door het hele huis heen uit moest stallen. Wat wilde ze daarmee laten zien? Op familiebezoek hadden ze haar nooit kunnen betrappen. Maar zij had volhard in haar verhaal en eiste dat de kennissen, zoals zij zich noemden, hun verdachtmakingen omtrent haar vermeende wisseltrucjes in zouden trekken.
Vooral bij deze lasteraars lette ze er speciaal op dat ze telkens dezelfde biografie aan hetzelfde portret koppelde, althans, ze deed haar best. Bij haar eerste verspreking wist ze nog sluw verwarring bij die ander te zaaien, dat niet zij maar die ander zich vergiste en het vast verkeerd onthouden had. Zij zal toch verdorie zelf wel weten wie daar op de foto staat! Alsof al die levens van haar familie en vrienden inwisselbaar zouden zijn, kom nou toch. Maar al snel stapelden de schijnbare versprekingen zich op.
Ondertussen had ze het voelen aankomen, zonder het te kunnen keren. Ze stond op het punt het overzicht te verliezen. Het was te laat om in te grijpen, als ze al had geweten hoe ze dat nog zou kunnen doen. Gedachteloos had ze zich verloren in verzonnen geschiedenissen, er een potje van gemaakt en ze meende duidelijk te zien dat het bezoek beleefdheidshalve zichzelf een slecht geheugen toeschreef en alle verhalen voor zoete koek slikte. En nu kon ze zich de haren wel uit de kop trekken: waarom had ze nooit ergens een aantekening van gemaakt? Achterop de foto een naam geschreven, met een jaartal? Het was zo simpel, als ze maar wat minder in haar eigen woorden had geloofd.
Soms, als er al een tijdje niemand was geweest en zij al dagenlang op dezelfde stoel in haar kamer zat en ze om zich heen keek, kon ze zich opeens afvragen hoe het met de wisselmensen wérkelijk ging. Dan keek ze iemand aan en zei zachtjes: ‘Hoe gaat het met je? Gaat het goed?’
|
|