waarschijnlijk ernstige zorgen maken over kinderen met zulke oude gezichtjes.
Het is de laatste jaren mode geworden wat lacherig te doen over Van den Berg en zijn metabletische geschriften (waartoe bijv. ook het in twee delen verschenen Het menselijk lichaam behoort); ik las onlangs dat ook Harry Mulisch, van wie ik mij bewonderende uitspraken over Metabletica herinner, zich neerbuigend uitliet over de voormalige Leidse hooggeleerde. Toch zou men zich naar mijn mening meer moeten realiseren dat Van den Berg zijn in veel opzichten springerige (zelf zegt hij ‘niet evenwichtige’) boek schreef in de jaren vijftig, minstens twee decennia voordat we definitief op onze hurken gingen zitten voor onze kinderen - een heel onderwijssysteem voor ze aanpasten, ze het grootste deel van de televisiezendtijd afstonden, zo nederig bogen voor hun modebeeld dat we zelf kinderkleren gingen dragen en hele stadscentra uitleverden aan hun grenzeloze amusementsbehoefte. Wat Van den Berg in de jaren vijftig deed, was aan de hand van voortekenen en van historisch onderzoek een veranderend wereldbeeld aankondigen dat zelfs nu, vijftig jaar later, nog niet eens in alle opzichten voltooid is. In Van den Bergs studie is het kind nog geïsoleerd van de volwassen samenleving en dient de wereld met eindeloos geduld te worden uitgelegd. Nu krijg je vaak de indruk dat volwassenen nog maar aarzelend hun mond durven open te doen in een wereld die wordt beheerst door het gekakel van kinderen. Een andere Staatssecretaris, die van Cultuur, een man van middelbare leeftijd die er alles aan doet om op een jongetje te lijken, probeert er ons regelmatig van te doordringen dat in ons cultuur-aanbod het gehalte aan kinderlijkheid sterk verhoogd moet worden.
Voor zover ik weet ontbreekt de lacherigheid die sommigen aan de dag leggen als het om Van den Berg gaat, volkomen tegenover de Franse historicus Ph. Ariès, die in zijn beroemde studie l'Enfant sous l'Ancien Régime toch tot dezelfde conclusies komt. Het tweede hoofdstuk van Ariès' boek heet ‘De ontdekking van het kind’, en in de eerste zin van dat hoofdstuk zegt hij dat de middeleeuwse kunst tot de twaalfde eeuw het kind niet als aparte categorie kende of trachtte af te beelden. Net als Van den Berg gebruikt Ariès behalve geschreven bronnen beeldmateriaal als onderzoeksobject, en probeert hij daarin, zoals hij het zelf formuleert, ‘de harteklop van het leven te ontdekken zoals hij die voelt in zijn eigen bestaan’. Het centrum van Ariès' aandacht is het gezin, van het middeleeuwse gezin tot het moderne, en vervolgens de positie van het kind daarin, terwijl het Van den Berg, op een veel essayistischer manier dan die van de beroepshistoricus Ariès, gaat om het teloorgaan van zekerheden in de wereld van de volwassenen, en de uitwerking