Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2001 (nrs. 93-96)
(2000-2001)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Willem de Blécourt
| |
[pagina 69]
| |
die ermee behept zouden zijn. Een latere hemoeming tot ‘volksgeloof’ doet daar niets aan af. Het waren denkbeelden die volgens de onderzoekers zowel buiten de wetenschap als de christelijke godsdienst vielen en mogelijk zelfs teruggingen tot prehistorische tijden. En omdat volkskundigen zo goed wisten wat ze verzamelden, keken ze niet verder en probeerden ze niet te achterhalen wat er werkelijk aan de hand was als gezegd werd dat iemand betoverd werd, of zich in een dier had veranderd. Toch is er het een en ander uit de teksten af te leiden. Laten we dus het witte konijn volgen en uit zien te vinden naar welk wonderland het ons voert. De dieren waarin mensen, en vooral heksen, zich heetten te kunnen veranderen, kunnen makkelijk een hele dierentuin bevolken. Raadpleegt men het telefoonboek van het Duitse ‘bijgeloof’, het rond 1930 uitgegeven Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens dan stuit men op een schier oneindige verzameling. Heksen verschenen in de gedaante van een beer, bij, bok, eend, ekster, gans, geit, gems, hagedis, hermelijn, hoen, hommel, hond, kalf, kat, kever, kip, koe, kraai, leeuw, muis, mot, paard, pad, poedel, rat, slang, snip, spin, spreeuw, uil, varken, vlieg, vlinder, vos, wesp, wezel, wolf, zeehond. Alleen dieren met een christelijke symboolfunctie, zoals het lam, de duif of de zwaluw waren uitgezonderd.Ga naar eind2. Dat levert een probleem op omdat de duif een van de vormen is waarin de ziel werd voorgesteld en het, zoals we zullen zien, met name de ziel van de heks kon zijn die de gedaante van een dier aannam. De verzameling dieren is zo groot, dat het noodzakelijk is een selectie te maken. Voor dit essay heb ik voornamelijk hazen, katten en wolven uitgezocht, alsmede een enkel paard, pad, muis, uil en kip. Deze dieren komen in de door mij gebruikte teksten het meest voor en wanneer op hen wordt ingezoomd, levert dat een heel wat overzichtelijker beeld op dan de zonet vermelde dierentuin. Bovendien is zo'n beeld in regionaal opzicht accurater. Ook de honderden zegslieden bij wie de sagen werden opgetekend lieten zich er nauwelijks over uit hoe iemand zich in een dier kon veranderen, of waarom iemand zich in een speciaal dier zou veranderen. De journalisten en volkskundigen tekenden er althans nauwelijks iets over op en ze zullen er ook niet naar hebben gevraagd. Als men zich vrijwel niet uitliet over het mechanisme van de verandering, werd dan werkelijk gedacht dat het ene lichaam zich in het andere transformeerde? Waarom waren het dan dieren, en nog wel speciale dieren en nooit andere mensen? Of werd het alleen maar gezegd? Was het praten over dieren alleen maar metaforisch, een manier om mensen dierlijke eigenschappen toe te schrijven? Het doel van dit essay is voornamelijk om de opvattingen achter de | |
[pagina 70]
| |
veranderingen te ontdekken en daarmee de veranderingen zelf inzichtelijker te maken. Ik meen dat ik vier, weliswaar overlappende maar toch afzonderlijk herkenbare soorten van redenen heb gevonden waarom mensen zich in dieren zouden kunnen veranderen. We kunnen deze vier soorten aanduiden met de volgende trefwoorden: 1. Plaats; 2. Het tweede lichaam; 3. Metaforen; en 4. Vermomming. Uiteindelijk zal blijken dat, enigszins in tegenstelling tot hun aanduiding, de eerste twee vooral verwijzen naar gedachten en de laatste twee naar lichaamsbelevingen. | |
PlaatsHet witte konijn in Harderwijk was wellicht uit de hoge hoed van een tovenaar ontsnapt. In de Nederlandse sagenverzamelingen komt het slechts sporadisch voor.Ga naar voetnoot3. Het konijn werd met de ongelukkige vrouw geassocieerd omdat beiden dezelfde plaats innamen, zij het op een verschillend tijdstip. Op de plek waar eerst het dier werd gezien, werd later de vrouw waargenomen. Deze verandering is dus tevens afhankelijk van het in elkaar schuiven van tijd. Er is eerder en later, een vóór en een ná, en hoewel we niet weten wat er tussenin gebeurde, zijn deze twee momenten onlosmakelijk met elkaar verbonden. In feite is dit de meest eenvoudige voorstelling van een gedaanteverwisseling. Een man wordt waargenomen op de plaats waar eerder een hond is gezien, of een paard, of andersom. Een vrouw verschijnt waar eerder een konijn, of een haas, of een kat zat. Maar er is nooit sprake van dat men iemand ziet veranderen, zoals men dat tegenwoordig met computergestuurde beelden wel zichtbaar kan maken. In haar artikel over heksendieren in Yorkshire uit 1978 heeft Kathryn Smith verzucht dat het onwaarschijnlijk is dat men ooit zal achterhalen waarom een heks zich in een specifiek dier veranderde. Als voorbeeld noemt ze de haas. Weliswaar werden het dier uitzonderlijke eigenschappen toegeschreven, zoals ‘unusual gynaecological aspects, double pregnancies, males giving birth; its shriek is disturbing in its resemblence to the cry of a child, it displays odd behaviour at certain times’, maar daar blijkt niet direct het verband met heksen uit.Ga naar voetnoot4. Wat ook de oplossing voor dit raadsel mag zijn, in ieder geval komt de verandering vrijwel uitsluitend in een zeer specifieke tekst en context voor. In de Nederlandse teksten gaat het altijd om een jacht- of een strooppartij. Het zijn mannen die elkaar (of jongere mannen?) vertellen dat een bepaalde haas niet te raken is omdat het een heks is, of nog specifieker, de moeder of de grootmoeder van een der jagers. En als ze wel te raken is, is het omdat men het geweer met zilver heeft geladen of van te voren heeft gewijd. De verandering van een vrouw in een haas is dus situatiegebonden, | |
[pagina 71]
| |
en in die zin niet, of slechts zeer beperkt uitwisselbaar met andere dieren. De haas zou met een heks geassocieerd kunnen zijn vanwege haar vruchtbaarheid, we hoeven daarvoor slechts aan paaseieren te denken hoewel een Ierse folkloriste er mijns inziens terecht op gewezen heeft dat de haas ook een solitair dier is dat 's nachts actief is.Ga naar eind5. De associatie van heks met haas zelf treedt evenwel voornamelijk op in een situatie waarin het dier zichtbaar is en mannen van de gelegenheid gebruik maken commentaar te leveren op het vrouwelijke voorgeslacht van een van hen. Smith wijst zelf ook op die contextuele gebondenheid wanneer ze opmerkt dat de zilveren kogel niet voor katten wordt gebruikt, en dat lijkt ook in Nederland het geval te zijn, afgezien van een zeldzame contaminatie. Deze gebondenheid geldt ook voor andere dieren. | |
Het tweede lichaamDe volgende vorm van gedaanteverwisseling is mogelijk nog verbreider. Een dier wordt verwond en de volgende dag ziet men een vrouw of een man met arm, been, of hoofd in het verband. Zo wordt verteld. Volkskundigen hebben dit uitgelegd als onderdeel van een (oorspronkelijk voor-christelijk) zielengeloof. De heks of de tovenaar ligt als in slaap terwijl hun ziel in de gedaante van een dier rondwaart. De wonden die hen in deze toestand toegebracht worden, zijn op hun lichaam zichtbaar als ze weer terug in een mens zijn veranderd.Ga naar eind6. Ik geef er de voorkeur aan dit concept van de andere, somatische kant te benaderen. Het idee van het tweede lichaam maakt begrijpelijk waarom in een aantal gevallen de verwonding van een dier werd geacht op hetzelfde tijdstip te gebeuren als de verwonding van de heks. Zo werd in 1879 in Rotterdam de kop van een kat met olie ingewreven en vervolgens in brand gestoken. Enige mannen uit de buurt, aldus het krantenbericht, hadden deze ‘barbaarsche handeling aanbevolen als een middel om er achter te komen, wie de heks was, die het kind “betooverd” had. Terwijl de kat brandde, ging men zich overtuigen, of er op het aangezigt van de vermeende heks een “brandteeken” zigtbaar was’. In het Drentse Peize had men vijfentwintig jaar eerder katten gevangen en gedorst, waarna men ging kijken of bepaalde buren iets overkomen was.Ga naar eind7. In de sagenteksten is deze gelijktijdigheid eveneens te vinden, bijvoorbeeld in het verhaal waarin een man een uil doodschiet: ‘Toen ik thuiskwam, hoorde ik, dat een vrouw, die bij ons in de buurt woonde, ineens tijdens het aardappelschillen was doodgebleven. Het was gebeurd op de tijd dat ik de uil had doodgeschoten. Die vrouw stond bekend als heks. Dus dachten ze dat de uil en zij dezelfde waren.’Ga naar eind8. Het tweede lichaam is expliciet aanwezig in de teksten over heksen en tovenaars die in hun slaap een muis uit hun mond laten komen en | |
[pagina 72]
| |
pas weer wakker worden als de muis is teruggekeerd. De toestand waarin deze personen verkeren wordt overigens voorgesteld als slaap, nooit als trance. Het betreft wel altijd een middagslaap. Zo werd van Willem Keijer, een Huizense boer, verteld dat hij een dutje in de bedstee deed. ‘Daar lag Willem met de mond wijd open. “Kijk nou is, Jan”, zei ze [zijn vrouw] tegen m'n vader, “dear loopt een muis en die loopt ons nog veurop”. Vader [= Jan] zag dat die muis over de beddeplank voor de bedstee liep, in de bedstee kroop en zo de mond in van Willem Keijer’.Ga naar eind9. Het voorkomen van deze muizen is eveneens sterk tekstueel verankerd. De teksten beperken zich tot de in- of uittreding van het diertje, wat als teken wordt geduid dat de persoon in kwestie kan toveren. Soms is het een ander dier, een bij of een hommel. Als het een geliefde, in dat geval altijd een meisje, betreft, is het raadzaam daar niet mee te trouwen. De muizen zijn niet schadelijk, veroorzaken geen betoveringen. Men moet ze met rust laten en ook het bijbehorende menselijke lichaam mag niet worden aangeraakt en helemaal niet verplaatst. Want als de muis het lichaam niet kan terugvinden, sterft de desbetreffende persoon. De muizenverhalen, waarvan er onder andere in midden Nederland in de jaren zestig van de twintigste eeuw zo'n dertig werden opgetekend, bewijzen duidelijk dat het concept van het tweede lichaam bestond. In andere gevallen en bij andere dieren, is dit slechts te vermoeden. Van heksen, en trouwens ook van nachtmerries, werd verteld dat ze door de kleinste gaatjes, bij voorkeur het sleutelgat konden komen, hetgeen duidt op een enigszins flexibele lichamelijkheid. Bij de zogenaamde henproef dienden dan ook alle kieren en gaten in het huis te worden dichtgestopt, tot de schoorsteen toe. Dit ritueel diende om de heks naar de betoverde te trekken zodat zij die kon onttoveren. De hen, liefst zwart, symboliseert hier niet alleen de heks, zij is zodanig met haar verbonden dat het koken haar dwingt te komen, temeer daar er voor het dier zelf geen enkele uitwijkmogelijkheid is. Kookproeven kunnen zowel diagnosticerend als dwingend zijn en zijn alleen begrijpelijk als een direct lichamelijk verband verondersteld wordt tussen het gekookte, of het nu de kip is of de urine van de betoverde of de kransen die in diens bed waren ontdekt, en de aanstichtster van de betovering. Het is dus voorstelbaar dat het gekookte het ‘dubbel’ van de heks is. Zoals in 1893 naar aanleiding van een betovering in Smilde (Drenthe) werd geschreven: in deze voorwerpen zetelt de geest der heks. ‘En zoo is het gebeurd, dat men de heks, waarvan in dit geval sprake is, op verren afstand erbarmelijk heeft horen jammeren, juist op het oogenblik toen men bezig was haar geest... te martelen.’Ga naar eind10. | |
[pagina 73]
| |
Of het tweede lichaam werkelijk als een soort ziel werd voorgesteld, valt te betwijfelen. Het woord ‘ziel’ werd zelfs bij de teksten over de muizen hoegenaamd niet gebruikt; in slechts twee van de dertig midden-Nederlandse teksten wordt het woord ‘geest’ vermeld en een derde keer wordt van de man in kwestie gezegd dat hij aan ‘spiritisme’ deed. Alleen in één Gronings voorbeeld, opgetekend in 1925, is expliciet vermeld dat de witte muis de ‘ziel’ van de boerin was.Ga naar eind11. In een krantenbericht uit 1874 staat dat mensen over ‘zielsverhuizing’ spraken toen ze een haas op een uitzonderlijke plek, namelijk tussen de kerkgangers, zagen. Dat wijst in ieder geval niet op een duidelijke voorstelling van het dubbel als ziel, tenzij men bedoelde dat deze ziel was verhuisd van een mens naar een haas. Bovendien is de voorstelling van een in de gedaante van een dier uittredende ziel niet geheel verenigbaar met de christelijke voorstelling van zielen. Als de ziel al als dier wordt afgebeeld, is het toch meestal als een duif.Ga naar eind12. Ik wil hier de suggestie naar voren brengen dat het tweede lichaam niet zo zeer als een in diervorm gematerialiseerde heksenziel werd gezien, maar veel meer als haar gedachte of wil, die zij als dier had vormgegeven. Dit is in ieder geval consistent met de opvattingen over haar vrije wil. Uit ettelijke teksten over stervende heksen blijkt dat er een bewuste keuze verondersteld werd bij het overnemen van de krachten, of boeken, van een heks. Of het betoveren werd geleerd van een nog levende heks. Eenmaal met de ‘kunst’ behept moest een tovenares die weliswaar uitoefenen, maar ze kon nog wel zelf het doel bepalen, zodat bijvoorbeeld bomen in plaats van mensen het slachtoffer werden. In de ogen van de betoverden had de heks wel degelijk de intentie tot kwaaddoen en dat laat zich beter rijmen met kwade gedachten dan met een loslopende ziel. Alleen van weerwolven werd keer op keer gezegd dat ze door een onstuitbare dwang gedreven werden tot een metamorfose. Deze weerwolven konden dan ook worden verlost. Heksen hoegenaamd niet. Alleen van een enkel jong heksenkatje werd wel verteld dat haar vrijer haar uit de dans kon halen en met haar kon trouwen. Deze laatste voorbeelden zijn niet zozeer uitzonderingen. Ze horen thuis in een enigszins ander domein, dat van de metafoor. | |
MetaforenDe muis is ook metaforisch te verklaren en zoals bij alle metaforen is kennis van spreekwoorden en zegswijzen hierbij onontbeerlijk. Muizenissen of muizennesten in het hoofd hebben wil zeggen ‘piekeren, peinzen, zich zorgen maken’. De equivalenten van de muizen, zoals de bij of de hommel, kunnen hetzelfde beeld oproepen.Ga naar eind13. Die zorgen traden naar buiten in de gedaante van letterlijke muizen, hetgeen verklaart | |
[pagina 74]
| |
waarom dit soort gedachten niet schadelijk voor anderen was. De meeste metaforische metamorfosen hebben evenwel een seksuele betekenis. De verandering van een vrouw in een paard vindt, net als de metamorfose in een haas of een muis, slechts plaats in de context van één type verhaal. Weliswaar is dit een nachtmerrieverhaal en nachtmerries kunnen in principe in vele gedaanten voorkomen, maar ook hier blijkt dat, als we naar aantallen kijken, de nachtmerrie toch voornamelijk gezien wordt als een vrouw of een geest (zonder dat erbij wordt verteld dat het lichaam van de mare elders in zwijm ligt). De nachtmerrie als paard treedt op in het verhaal over de boerenknecht die iedere nacht door een nachtmerrie geplaagd wordt, zodat hij de volgende morgen onuitgerust op het werk komt. Om dit te verhelpen neemt een meer ervaren knecht de plaats in van zijn jongere maat. Hij overweldigt de nachtelijke berijdster, die in een paard verandert en door de knecht wordt bereden. In de woorden van een man uit Didam: ‘Hij geet nao de stal. Doar hink den helter van 't pead. Die nimte met nao bed. En toe te op bed leit, toe zette den helter nève zich en wacht op de nachmeer. Um een uur of half twalef, twalef uur, toe heurtte dat ze ien zien klompe trèje. Medeen schutte toe en stölp den helter veuruut. En daor steet 't fijnste pead van de ganse weald veur 't bed. Hi'j steet op, krieg 't pead en brink 't nao de stal’.Ga naar eind14. Uiteindelijk wordt de merrie naar de smid gebracht en met hoefijzers beslagen. 's Morgens blijkt dan de vrouw van de boer met hoefijzers aan handen en voeten te liggen. Deze zwerfsage heeft bepaalde overeenkomsten met die over de tocht naar de heksensabbat en soms lopen de twee dan ook in elkaar over. In dit geval kunnen we de gedaanteverwisseling evenwel metaforisch duiden. Het woordspel met ‘mare’ en ‘merrie’ wijst al in die richting. Opmerkingen over berijden hebben natuurlijk een sterke seksuele connotatie. Het verhaal gaat duidelijk over een vrouw die eerst haar eigen seksuele plezier beleeft maar daarna door de tweede knecht op haar plaats wordt gezet. Dit wordt nog eens bevestigd door de metafoor van de hoefijzers. In het Nederlands en Vlaams betekent het spreekwoord ‘een hoefijzer aan handen en voeten hebben’ zoveel als ‘buiten echt zwanger zijn’. Als verhaal, naar alle waarschijnlijkheid verteld onder knechten, ironiseert het de verhouding van opperknechten met enerzijds jongere knechten en anderzijds de boer en zijn vrouw (in de hier aangehaalde versie verkoopt de knecht het nog niet terugveranderde paard aan de boer). Deze verhaalstructuur komt geheel overeen met die van de Parijse kattenslachting dat enige bekendheid heeft gekregen door Robert Darntons analyse en de daaropvolgende discussie. Alleen hebben Darnton noch zijn commentatoren gezien dat de gezellen zich in het verhaal profileren ten opzichte van zowel de leerlingen als van de | |
[pagina 75]
| |
bazen, de eerste voorgesteld als straatkatten en de laatste als huiskat.Ga naar eind15. De kat is een metafoor van de vrouw die seksueel actief is buiten de patriarchale banden. In het Nederlands is ‘kat’ dan ook een scheldwoord en in die zin synoniem met ‘snol’ of ‘hoer’. In een scheldpartij in Dordrecht in 1885 werd dat ook duidelijk verwoord toen een mangelvrouw haar schoonzuster uitschold voor ‘stinkert, afgenaaide kat met je hoerenjong, donderhoer’.Ga naar eind16. Het seksuele karakter van in katten veranderde vrouwen komt ook goed naar voren in het verhaal over de kattendans, een soort heksensabbat waarin een man verzeild raakt. In de uitgebreidere varianten van dit verhaal geeft een van de katten de man een gouden of zilveren beker om uit te drinken. Als hij dan over die dronk een zegen uitspreekt, verdwijnt het hele gezelschap. De volgende dag komt evenwel een voorname dame de beker terugvragen. Deze voorstelling van een rijke vrouw met een drinkbeker komt rechtstreeks uit het bijbelboek Openbaring (17:4), waarin de Hoer van Babylon op deze manier is afgebeeld. Per slot van rekening circuleerden de verhalen in een christelijke samenleving.Ga naar eind17. Ik kan in deze verhalen weinig anders dan metaforische veranderingen zien. Ze zijn verteld over anderen, doorgaans niet geïdentificeerde en als zodanig sprookjesachtige figuren. Zo er sprake is van de verwoording van een lichamelijke ervaring, is die seksueel. Maar in deze anekdoten, wensdromen en waarschuwingen betreft het een verhaalde seksualiteit: een manier waarop mannen onder elkaar een (voor hun) beangstigende, vrouwelijke voorstelling inkaderen en zodoende de baas worden. Dat zegt meer over de lichaamsbeleving van de mannelijke vertellers dan over die van hun vrouwelijke protagonisten. De nachtmerrie, als onderwerp van een menselijke ervaring, waar in het hoefijzerverhaal naar verwezen wordt (in het eerste gedeelte over het lijden van de jonge knecht) is dan ook te interpreteren als een verwoording van een seksuele ervaring: bij mannen een ongewenste nachtelijke ejaculatie. Met uitzondering van de muis hebben de tot nu toe besproken gedaanteveranderingen allemaal vrouwen tot onderwerp. Niet alleen werd een bepaalde dierenvorm als specifiek voor een bepaalde context beschouwd, ook het geslacht van degene die veranderde lag min of meer vast. In een aantal gevallen zullen de mannen waarbij een muis uit hun mond kwam tot een in de vrouwelijke lijn gedefinieerde heksenfamilie hebben behoord. Maar in algemene zin wijst de omstandigheid dat muizen zowel uit vrouwen als mannen konden kruipen eens te meer op het fundamentele karakter van de opvattingen over het tweede lichaam. (Het specifieke voor de muis was, zoals we hebben gezien, de transitie). Er bestaat inderdaad een weerwolfverhaal waarin een overdag slapende | |
[pagina 76]
| |
knecht zijn lichaam verlaat als een muis of een mol en dan een veulen of een kalf gaat verslinden. Dit verhaal is evenwel in Nederland, alsook in Vlaanderen, bijzonder zeldzaam.Ga naar eind18. | |
WeerwolvenTegen de tweede helft van de negentiende eeuw waren er in Nederland nauwelijks meer sporen van weerwolven te vinden die dieren aanvielen. Wolven liepen overigens ook niet meer rond. Men kon er nog wel aan denken, zoals onder andere blijkt uit de Bijbelpassage over de goede herder.Ga naar eind19. Maar waar dacht men bij weerwolven aan? In de teksten worden drie opvallende karakteristieken genoemd: weerwolven zijn bekende mannen; weerwolven is een aktiviteit, vandaar dat men ook het werkwoord ‘weerwolven’ gebruikt; en weerwolven is erger dan toveren. In de teksten over weerwolven zijn niet alleen opvattingen over het tweede lichaam terug te vinden. De weerwolf verschijnt soms op de plaats van een man, zij het dan in de gedaante van een hond. Ook, en vooral, bevatten weerwolfverhalen seksuele metaforen. Dat laatste is goed te zien in de zwerfsage over de weerwolf-vrijer. Een meisje loopt, doorgaans 's avonds, met haar vriend te wandelen en op een gegeven moment verontschuldigt de jongen zich. Hij moet even weg. Maar, zegt hij in sommige versies, als er zometeen een grote hond op je af mocht komen, werp hem dan je schort toe, dan gaat hij wel weg. En inderdaad, zodra de jongen uit het zicht is, komt er een hond op het meisje af. Ze werpt hem haar schort toe, waarop de hond erin bijt en vervolgens verdwijnt. Dan keert de jongen terug en samen lopen ze verder naar het huis waarnaar ze op weg waren. Als ze daar eenmaal zijn, ziet het meisje in het licht van de lamp dat de jongen de draden van haar schort nog tussen zijn tanden heeft. Roodkapje was aangerand door de wolf. In de meeste andere weerwolfteksten is het seksuele aspect niet onmiddellijk evident. Maar dat is nergens zo aangezien seksualiteit, zeker voor de geïnterviewden, tot de taboesfeer behoorde. Het is vaak een zaak van zorgvuldig lezen en alle verschillende teksten bij elkaar maken de conclusie onontkoombaar. Zo was er een boer in Meerkerk die zijn meid zwanger had gemaakt. Samen zouden ze het kind hebben vermoord. Die boer kon ook weerwolven. In Zeist woonde een man van wie werd verteld dat hij kon weerwolven. Hij zou namelijk zijn vrouw hebben veranderd in een konijn.Ga naar eind20. In het eerste geval betreft het een ongeoorloofde heteroseksuele relatie, hoewel het verband tussen het weerwolven en het bezwangeren van de dienstmeid niet in zoveel woorden staat aangegeven. In het tweede geval meen ik dat het om bestialiteit gaat: de man behandelde het konijn als zijn vrouw. Dit is niet de enige | |
[pagina 77]
| |
weerwolftekst die als een seksuele relatie tussen een man en een dier geïnterpreteerd kan worden. Zo was er de man die tussen de schapen werd gevonden. Dat was een weerwolf. (Er staat niet dat hij de dieren zou hebben doodgebeten). Of het verhaal over de boer in Soest die in de stal aan het weerwolven was, waarbij zijn vrouw niet tussenbeide mocht komen.Ga naar eind21. Dit lijkt misschien allemaal vergezocht, hoewel er een Friese tekst is waarin de geinterviewde ronduit verklaart dat weerwolven ‘allemaal flikkers en sodomieters zijn’.Ga naar eind22. Maar we kunnen ook bedenken dat bestialiteit overal voorkomt waar mannen intensief met dieren omgaan, dat van weerwolven werd gezegd dat ze zich in een dier konden veranderen (en niet alleen in een wolf),Ga naar eind23. en dat het eigenlijk voor de hand ligt dat wanneer iemand zich in een dier heeft veranderd, hij zich ook gedraagt als een dier. Weerwolven was erger dan toveren, omdat in Exodus de strafbepaling tegen bestaliteit volgde op die tegen tovenaressen. In feite kan de weerwolf gelezen worden als een metafoor voor alle vormen van ongeoorloofde mannelijke seksualiteit. Weerwolven randden vrouwen aan en toen er in St. Michielsgestel een meisje verdwenen was, dacht men dan ook dat ze door een weerwolf was meegenomen. Bij een verhaal over een door een weerwolf aangevallen jongen in Zeeuws-Vlaanderen werd opgemerkt dat er nu wel geen weerwolven meer waren, maar wel nog steeds aanranders. Ook werd de weerwolf beschreven als een ‘kwaaie kerel die kinderen meeneemt’.Ga naar eind24. Er zijn gluurders, een mogelijke exhibitionist, travestieten en zelfs een man die incest pleegde. Niet voor niets werd weerwolven vaak een onweerstaanbare drang toegeschreven: mannen moesten weerwolven en konden zichzelf dan ook niet tegenhouden. Psychiaters en seksuologen herkennen hier ongetwijfeld de mannelijke seksuele drift in. Daarbij werden mannen van wie gezegd werd dat het weerwolven waren, zonder uitzondering als asociaal beschreven. Ze waren zonderling, eenzelvig, eigenzinnig, onverschillig, nors, vervelend of goddeloos. Zoals een fruitteler uit Bunnik (bij Utrecht) het omschreef: Het was een wilde kerel die slecht leefde en waar niemand omgang mee wilde hebben. Een caféhouder in de Achterhoek zei dan ook dat men zulke mensen ‘Piemansvolk’ noemde, me dunkt een verwijzing naar het mannelijke geslachtsdeel.Ga naar eind25. Weerwolven waren niet alleen bestaande mannen, in tegenstelling tot de meeste nachtmerries, weerwolven was ook een aktiviteit. Iemand kon weerwolven, of liever ging weerwolven. Ettelijke teksten (ik heb er meer dan 20 gevonden) maken duidelijk dat mannen een huid omdeden en dan er 's nachts op uit trokken om mensen lastig te vallen, dat wil dus zeggen: seksueel te intimideren. Dat kon ieder soort dierenhuid | |
[pagina 78]
| |
zijn: een koeienhuid, een schapenvacht, een berenhuid, maar ook een laken, het dek van een huifkar of een aaneengenaaide aardappelzak. In dit geval werd de metafoor, wat een talige vermomming is, omgezet in een materiële vermomming, al weten we dat alleen maar omdat sommige mensen het hebben verteld en anderen het hebben opgeschreven. Deze vermomming maakte de weerwolven op de eerste plaats onherkenbaar. Ze konden dan ook onschadelijk worden gemaakt door hun huid af te trekken; in een tekst smeekt de weerwolf het niemand te vertellen, in een andere pleegt hij zelfmoord.Ga naar eind26. Maar de vermomming ging veel verder dan alleen onherkenbaarheid. Ze veranderde de individuele identiteit en plaatste de desbetreffende man daarmee buiten de sociale restricties. Hij behoorde niet meer tot de categorie ‘mens’, maar tot de categorie ‘dier’. Dat gaf hem de vrijbrief zich als een dier te gedragen, een dier te zijn en zijn seksuele lusten en agressie bot te vieren op mensen en dieren. Het maakte de weerwolven overigens geenszins onkwetsbaar: vaak werden ze geslagen, aan messen geregen of zelfs doodgeknuppeld. In ieder geval in waarschuwende verhalen, maar mogelijk ook werkelijk. | |
Twee vertogenTaal verwijst niet slechts naar zichzelf, ze verwijst naar ervaringen en naar dingen. Ze is een van de belangrijkste dragers van communicatie tussen mensen en daarom is het altijd van belang te weten wie wat tegen wie heeft gezegd. Bij de door mij gebruikte teksten komen we vaak niet verder dan het onderscheid tussen journalisten en volkskundigen enerzijds en hun informanten anderzijds, of tussen mannen en vrouwen, maar dat is al een vooruitgang ten opzichte van een ongedifferentieerd ‘volk’. De verhouding tussen taaluitingen en de werkelijkheid waar ze naar verwijzen is complex. Als taal bijvoorbeeld verwijst naar lichamelijkheid, in dit geval naar het aannemen van een ander lichaam, kan dat weer een metafoor zijn voor andere lichamelijkheid (namelijk seksualiteit). Net zoals taal materialistisch is - in het toverijvertoog hebben woorden immers macht - kan ook de metafoor worden gematerialiseerd. In andere gevallen krijgen uitspraken betekenis omdat men zich ernaar gaat gedragen, of blijft een verhaal het enig grijpbare. De vier achtergronden die ik hier heb aangegeven zijn voornamelijk analytisch bedoeld. In een aantal gevallen lopen ze in elkaar over, zeker als men het per dier beschouwt. De dieren waarin mensen zich heetten te veranderen moeten in eerste instantie dan ook zo nauwkeurig mogelijk steeds binnen hun tekstualiteit bezien worden. Als we alle heksenkatten op een hoop gooien, krijgen we een zooitje en hetzelfde geldt voor de weerwolven. Het wordt duidelijker als we eerst vaststellen tot | |
[pagina 79]
| |
welk vertoog de gedaanteverandering behoort. De vier achtergronden zijn immers te groeperen in twee vertogen: het toverijvertoog en een seksueel vertoog. Het eerste betreft, zoals ik hiervoor al heb gesteld, voornamelijk de gedachten die men over anderen had (afgezien van de handelingen). Het tweede de manier waarop men met eigen lichamelijkheid omgaat en vooral de manieren waarop de eigen seksualiteit door anderen bedreigd kon worden. Deze twee vertogen overlapten elkaar wellicht in het verleden meer dan ze in de negentiende en twintigste eeuw deden: vooral in de demonologische geschriften had toverij altijd al een sterke seksuele component. In de volkskundige en journalistieke verslagen zijn de vertogen vrij strikt gescheiden. De katten die aan de kattendans deelnemen, hebben bijvoorbeeld weinig met betoveringen te doen. Bovendien werden in Nederland nachtmerries niet aan heksen toegeschreven, werden weerwolven nooit van betoveringen beticht en werden heksenhazen niet verondersteld melk uit koeien te zuigen. Weerwolven mogen in de zeventiende eeuw nog beesten hebben gevreten, in de negentiende eeuw deden ze dat nauwelijks meer. En de meeste negentiende- en twintigste-eeuwse heksen waren vrouwen die hun menopauze gepasseerd waren en niet meer als seksueel aktief werden beschouwd. Die scheiding tussen de twee vertogen kan een teken zijn van de inmiddels relatief lage intensiteit van toverij, maar het kan ook een eigenaardigheid zijn voor die uithoek van Europa waar het huidige Nederland zich in bevindt. Ruimtelijkheid was een van de belangrijkste elementen van het toverijvertoog. Niet alleen betrof dat dezelfde plaats die heksen en dieren in konden nemen, ook diende men heksen op afstand te houden en was het gevaarlijk om door heksen aangeraakt worden. Het concept van het tweede lichaam was bijzonder handig om die afstand te kunnen overbruggen. Zo konden mensen of dingen betoverd worden waar de eigenlijke heks niet zelf bij was geweest en zo kon de heks getroffen worden terwijl men haar toch op afstand hield. In de vorm van een dier waren heksen beter hanteerbaar. Het is goed mogelijk dat de vele verschillende informanten zelf nauwelijks meer enig idee van dit tweede lichaam hadden en in die zin is het een academisch begrip dat voornamelijk handig is om een aantal onderdelen van het toverijdiscours met elkaar in verband te brengen. In de praktijk maakte het trouwens weinig uit of betoverden een voorstelling van het tweede lichaam hadden en of men het hoofdzakelijk als een soort geest of als kwade gedachten beschouwde; hun handelingen bleven ruimtelijk bepaald. De manier waarop zogenaamde ‘bijgelovigheden’ werden begrepen en de mogelijke inkrimping van het toverijvertoog boden hoe langer hoe meer ruimte voor een toespitsing op het seksuele vertoog. In ne- | |
[pagina 80]
| |
gentiende-eeuws Nederland diende men al voorzichtig te zijn met het bespreken van ‘normale’ heteroseksualiteit, afwijkende seksuele vormen waren helemaal taboe. Maar omdat ze toch voorkwamen en er in elk geval voor gewaarschuwd moest worden, moest er toch een manier gevonden worden om ze bespreekbaar te maken. Dieren leenden zich daar bijzonder goed voor, vooral omdat ze naar het buiten-normale, het niet-menselijke konden verwijzen. Bovendien, en daar ligt een zekere ironie ten opzichte van de optekenaars, konden zodoende begrippen uit het ‘bijgeloof’, dat voor velen ook een taboedomein was, worden gebruikt om de seksuele taboes hanteerbaar te maken. De verschillende metaforen laten dan een manier zien waarop seksualiteit in een patriarchale samenleving in rubrieken werd ondergebracht: vrouwen werden geacht voor mannen bedreigend te zijn in de vorm van katten (buitenshuis) en nachtmerries (in bed) en met de weerwolf werd het hele repertoire van ongeoorloofde mannelijke seksualiteit aangeduid dat een enkele vrouw, maar toch vooral mannen en dieren tot object had. Informanten konden ook andere betekenissen hechten aan verhalen en herinneringen over metamorfosen. Een voorbeeld daarvan is het geval van de geschoten uil dat ik hiervoor gebruikt heb als illustratief voor opvattingen over het tweede lichaam. De man uit Gendt die dit verhaal vertelde, kende nog een tweede versie. Daarin overleefde de uil het schot en was de vrouw slechts een oor kwijt. Toen moest de dokter komen om de vrouw een konijnenoor aan te naaaien. Zoals bekend, betekent de uitdrukken iemand een oor aannaaien in het Nederlands: iemand iets wijsmaken. |
|