| |
| |
| |
Dirk van Weelden
Expeditie naar de Mutó
(Fragment)
Boten bemand door onverschilligen in overalls verlaten traag de kade. De keten en kranen profiteren van de felle, lage zon. Hun pokdalige en verveloze flanken krijgen filmische allure in het onbarmhartige licht. Aan de vaalblauwe hemel staan vliegtuigstrepen en windveren.
Er gaan vier minuten voorbij.
Dan ligt alleen het zeeschip er nog. Het is een vuilwit bakbeest, van steven tot achterplecht door roest getekend. Een gretige dommekracht, klaar voor vertrek.
Victor Tamboeli denkt: Kijk, mijn onsympathieke schip en de starende ruimte boven water en stad.
Zijn standpunt op de kade is het laatste shot uit een bittere film, waarin nauwelijks dialoog voorkwam en des te meer tragische handeling. Hij vraagt zichzelf de herinnering eraan te verdragen en het koude water te zien. Hij wil degene zijn uit wie de ruimte voortkomt waar dat verhaal eindigt. Hier. En zo kijkt hij naar het onsympathieke schip en de starende ruimte boven water en stad. Een pijnlijk, maar een goed einde.
De luidsprekers op het dak van de passagiersterminal geven hun signaal. Het inschepen is begonnen. Het geluid lijkt op de zoemtoon waarmee dokters de volgende patient uit de wachtkamer roepen. De klank die dreiging in zich bergt, het onheil dat een falend lichaam voelt als het het mikpunt wordt van deskundige aandacht.
Victor Tamboeli gehoorzaamt de vrouwenstem die volgt op het signaal en loopt met zijn twee canvas tassen terug naar het hoge gebouw. Het gaat langzaam, hij wankelt. Hij is de patient, zijn lichaam faalt. De expeditie waarvoor hij zich inscheept moet hem het medicijn in handen geven dat zijn levensbedreigende ziekte tot staan brengt. Na een zeereis van twaalf dagen zal zijn schip binnenlopen in de havenstad C. Dan zal de tocht naar het achterland beginnen, tot voorbij de ontvolkte bergketens, waar op de steppes de mutó groeit. Een gewas dat de enige bekende bron is van de stof die hem kan redden.
Een maand of acht eerder kwam Victor Tamboeli in paniek van onder
| |
| |
de douche het appartement van zijn geliefde, Mina Eden, ingestruikeld. De donkerblonde krullen hingen druipend over zijn gezicht dat vertrokken was van huilerig ongeloof. Hij riep haar naam, greep naar zijn gezicht en keek dan tussen zijn vingers door naar zijn linkervoet. Tegen de tijd dat Mina bij hem was had hij die driehoek Kreet/Gezicht grijpen/Naar beneden kijken al wel vijf keer herhaald.
‘Idioot! Kijk nou! Kun je je niet afdrogen voordat je de douche uitwandelt?!’
‘Mina!’ Het afgrijzen in zijn stem joeg een rilling over haar brede rug. Opnieuw sloeg hij als een kind bij een horrorfilm met gespreide vingers een hand voor zijn ogen. In het water dat van Tamboeli afliep en via zijn uitgestoken linkervoet de houten vloer bereikte was het rozerood van bloed te zien. Niet veel.
Mina wilde hem uitkafferen om zijn hysterische kleinzerigheid toen hij kreunde: ‘Teen, er is een teen weg.’
Ze hurkte en telde. De op een na kleinste teen, bij Victor, zoals bij velen een onaantrekkelijk garnalentorso, ontbrak. Op de lege plek was iets te zien dat nog het meeste weghad van een verse schaafwond. Het bloedde nauwelijks meer.
Hij hinkte achter haar aan naar de badkamer. Zonder iets te zeggen was ze naar de douche gelopen, had de kraan dichtgedraaid en inspecteerde nu de vloer. Ze vond niets. Achter zich hoorde ze Tamboeli uitglijden en met zijn natte naakte lijf op de eiken vloer ploffen. Een scherpe kreet van pijn klonk bijna gelijktijdig op. Mina zuchtte, griste een badjas van de haak en gooide die over de opkrabbelende gestalte heen.
‘Het griezeligste is dat ik niets voel. Het doet geen pijn, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Toen ik mijn haar uitspoelde keek ik naar beneden en zag wat bloed, en, ja, dat er een teen weg was.’
Ze hurkten voor het venster van de wasmachine. Na grondige inspectie van de slaapkamer bedacht Mina dat de teen met het beddegoed in de wasmachine terecht moest zijn gekomen. Ze brak het wasprogramma af en wachtte nu met Victor tot de machine leeggepompt was en de deur open kon. Hij liet de rechterpols rusten in het kommetje van zijn linkerhand. De pols tintelde en was stijf geworden nadat hij er met zijn volle gewicht op terecht was gekomen. In zijn gezicht was zichtbaar dat hij volledig in beslag werd genomen door de zeurende pijn en de verbijstering over de afgebroken teen.
‘Sorry, maar dat je hier met al je verstand door een ruitje zit te gluren naar een stapel natte lappen... en dat je teen daarbinnen... het heeft iets vreselijk...,’ Mina begon voorzichtig, maar onstuitbaar aan
| |
| |
een bulderende lach. Normaal gesproken een van Tamboeli's lievelingsgeluiden. Nu joeg het hem angst aan. Uiteindelijk werd hij woedend.
Later die dag bezocht hij het ziekenhuis. Zijn arm werd tot aan de elleboog in gips verpakt. Van de teen, die hij hun plechtig overhandigde, gewikkeld in een schone zakdoek, begrepen de dienstdoende medici niets. Ze deden een steriel gaasje over de oppervlakkige wond aan zijn voet en kondigden aan de teen te zullen onderzoeken. Na het afgeven van een bloedmonster mocht hij naar huis.
Tien dagen later kwamen de eerste voorlopige uitslagen van het onderzoek binnen. Tamboeli's bloed was in orde. In het ziekenhuis had men ook geen enkele ziektekiem in of aan het afgestoten lichaamsdeel kunnen ontdekken. Op het eerste gezicht was er niets mis met de teen. Vreemder was de ontdekking dat dat een permanente toestand leek te zijn. De teen was niet tot ontbinding overgegaan. Het was teveel gezegd om te beweren dat hij leefde, maar dood was hij niet. De huid bleef intact en al stroomde het bloed niet, het bleef vloeibaar en van redelijke kwaliteit. De temperatuur van het lichaamsdeel schommelde rond de twintig graden. Tests om de activiteit van zenuwbanen te meten gaven een positief resultaat.
Mina Eden was een grote vrouw, langer en zwaarder dan haar geliefde, maar ze was licht van hart. Uit het kogelronde hoofd met de massa zwaar en zwart haar klonk haar alt:
‘Geen vleesetende bacteriën, geen tropische virussen, geen suikerziekte of andere stofwisselingsstoornissen, geen kanker. Je kunt nog prima lopen en na een tijdje wennen weet je niet beter of je hebt daar altijd vier tenen gehad. Er zijn ook mensen met zes tenen. Misschien compenseert de natuur dat overschot door af en toe een teen van iemand te laten afvallen.’
Victor Tamboeli geloofde niet in incidenten. Hij was ten einde raad. Iedere dag bestond uit een lange reeks angstvallige bewegingen en gebaren, waarbij hij alle uitsteeksels aan zijn lichaam argwanend in de gaten hield. Nog radelozer werd hij van de vragen die hem aanvlogen. Was het wel een kwestie van uitsteeksels? Het woord veronderstelde een centrum, maar waar bevond zich dat? Was zijn hoofd een uitsteeksel van zijn tors of was alles een aanhangsel van zijn hoofd? Als het afstoten van onderdelen doorging zou er niets van hem overblijven. Victor Tamboeli was toch zeker het geheel van alle onderdelen, evenzeer zijn teen als zijn hart! En wie garandeerde hem dat niet inwendige organen of afzonderlijke hersengebieden zich zouden afkoppelen van de rest?
| |
| |
Zelfs als hij wanhopig van vermoeidheid was vocht iets in hem tegen de slaap. Hij hield er rekening mee dat slapen, oftewel het op een laag pitje zetten van de lichaamsfuncties, een ideale gelegenheid vormde voor de desertie van nog meer lichaamsdelen. Geen wonder dat de slaap, als hij kwam, hem nauwelijks verkwikte. Wakker worden was een gruwel. Hij lag roerloos met gesloten ogen op zijn rug en wapende zich tegen de eventualiteit dat opnieuw een teen, of een oor, of nog erger, een vinger of een voet in de nacht afscheid van hem genomen had en ergens tussen de lakens slingerde. Aan het losraken van handen, ogen of geslachtsdelen weigerde hij te denken.
Op de ochtenden verlangde hij het sterkst naar de verdwenen teen. Niet dat hij het afwezige lichaamsdeel voelde. Mina had gelijk, na een paar weken voelde het alsof hij er altijd vier aan die voet had gehad. Het was meer dat hij de teen beschouwde als een wees. Afgesneden van zijn familie (Tamboeli's lichaam) moest het wezentje alleen doorleven, in een kille, vreemde omgeving. Hij overwoog zijn teen te gaan opeisen. Zolang hij niet in afval veranderde, wilde hij er geen afstand van doen. Tamboeli voelde voor de teen een affectie die het midden hield tussen die voor een amulet en die voor een huisdier.
De teen koprolde door een hal met een marmeren schaakbordvloer. Hij ging naar buiten. Door de hoge openstaande deuren sprong hij de treden van het bordes af en zette over de brede oprijlaan koers naar het landschapspark dat het paleisachtige gebouw omringde.
De teen ploeterde voort over het slingerende pad. Het zingen van de vogels was oorverdovend. Het was alsof een rijk en uitzinnig vogelminnaar van over de hele wereld zangvogels had laten aanvoeren om op deze windstille zomerdag een orgie van vogelzang te kunnen ontketenen. Iedere boom puilde ervan uit, zij aan zij deden ze de dunnere takken doorbuigen onder hun gewicht. Het kabaal was des te indringender omdat de verscheidenheid aan soorten zo groot was dat er nauwelijks regelmaat en herhaling in het geluid te ontdekken viel. Het leek voortdurend te veranderen.
Heldhaftig rolde de teen in de richting van een grasveld aan een grote vijver. Midden op het gras, in de stralende zon, stond een muziektent. Stalen zuilen met decoraties in bladmotief ondersteunden een dak dat met leisteen was afgedekt.
De teen arriveerde onderaan het trapje dat toegang gaf tot de muziektent. De vogels raakten buiten zinnen. Hun tjieten, fluiten, jodelen, tsjaffen, koeren, rollen en trillen ging over in een apocalyps van alarmkreten en snerpende uithalen. De teen kromde zich en nam iedere trede met een koddig sprongetje. Nog harder en schriller werden de vogelge- | |
| |
luiden totdat de bomen ervan in shock raakten en hun bladeren begonnen te verliezen. Eerst deden de berken, linden en essen hun treurige striptease. Daarna volgden de struiken aan de oevers van de vijver. Tenslotte gaven de oude wilgen en hoogste eiken zich gewonnen. Onder de stralende zon had razendsnel een obscene herfst toegeslagen.
Op het speelvlak, waar een blaaskapel of een ensemble strijkers zou kunnen zitten, lag huisvuil uitgespreid. Zeker een meter hoog. De teen hield halt tegenover het imposante gebergte van verrottenis. Onder het dak hing de stank van broeiend afval. Het effect was angstaanjagend.
De vogels bedaarden en vervielen tot zwijgen. Het park, verzadigd van zangvogels, werd stil als een nachtelijke begraafplaats. De dreiging van het middaguur, - de zon in het zenith, de wind die zijn adem inhield -, nam bezit van het park.
Lang duurde het niet of de vogels gingen op de wiek. Een kanonschot had ze niet sneller kunnen opschrikken. Hun duizenden vleugels maakten een vervaarlijk geraas. Terwijl de vogels zich verwijderden, drong een ander geluid zich op. Eerst was het gezoem, maar toen het de muziektent naderde ging het over in een motorisch drenzen. Van over de vijver kwam een zwerm vliegende insecten, een eskader met de omvang van een flinke vrachtwagen. Het waren aasvliegen die zich op de berg afval in de muziektent stortten.
De laatste vlieg was nog niet op een beschimmelde plak boterhamworst geland of de teen kwam in beweging. In een razende vaart rolde hij vooruit en verdween wroetend onder het vuilnis. Een paar tellen later boorde zich een steekvlam uit de ontbindende massa. In een oogwenk stond alles in lichterlaaie. De vliegen, verdoofd door hun wellust voor de overvloed aan voedsel kwamen niet op tijd weg. Ze verschroeiden in de vlammen. Een dikke zwarte walm verspreidde zich door het zomerse park. De zon werd buitengesloten.
En nog werd het niet stil. Uit het paleis in de verte klonk het beheerste bonzen en tikken van een drumstel. De snaardrum petste en ratelde. De hi hat kletste. De basdrum wandelde er onderdoor met zijn houtachtige bons. De bekkens ruisten en rinkelden. Het was een ontspannen en open patroon, een syncopisch schuifelend ritme, gedrenkt in de galm van een hoge, holle ruimte. Iemand deed zijn percussiestudie, alleen, in een leeg paleis.
Zonder dat hij wist waaraan hij die te danken had, waren er dagen dat Victor Tamboeli de greep van zijn doemgedachten voelde verslappen. Dan sloot hij zijn verlieslijdende kantoorboekhandel en wandelde door het stadscentrum langs de etalages van exclusieve winkels en galeries. De jacht betrof doorgaans een geschikte verrassing voor zijn geliefde.
| |
| |
Het was van het grootste belang dat hij alle kansen benutte om hun verstandhouding te redden van definitief bederf. Sinds hij zijn teen had verloren, was hij nauwelijks meer in staat tot het gedrag dat zij als wenselijk of zelfs maar acceptabel aanmerkte. Hij gedroeg zich eigenlijk zo goed als niet. Zwijgzaam en terneergeslagen slenterde hij door het huis of zat bij het raam en rookte, luisterend naar de radio. Zijn aandacht voor Mina Eden schoot schromelijk tekort.
Vandaar een geschenk zonder aanleiding, zoals de originele 17e eeuwse Anatolische ruiterboog. Een week later duikelde hij een cassette op met vier vinyl langspeelplaten waarop hartverscheurende liederen over onbeantwoorde liefde en andere smart, gezongen door Nubische maagden. Het geluid dat de meisjes voortbrachten was zo overrompelend dat het Victor en Mina een paar dagen lang dichter bij elkaar bracht.
Details hierover later.
De ideale strategie voor het geven van zulke geschenken was haar overdag te bellen voor een afspraak een half uurtje later in een café of restaurant. Gemakkelijk was dat niet. Mina Eden was een drukbezet ‘headhunter’, letterlijk koppensneller. In het krijgshaftige ondernemerstaaltje wilde het zoveel zeggen als makelaar in topmensen. Ze verdiende zoveel dat ze zonder discussie de verliezen van Victors winkel aanzuiverde. Het ging om een bedrag dat zijn jaaromzet overtrof, maar dat in haar boekhouding te vergelijken viel met een krantenabonnement.
De romantische guerilla-uitvallen om te voorkomen dat de vijand zijn geestelijke gezondheid, zijn liefde en zijn levensonderhoud zou vernietigen waren bittere noodzaak. Mina's geduld met zijn lamgeslagen toestand was tanende. Het wachten was op een ultimatum. Zoals hij Mina Eden kende betekende zijn onvermogen de doem van zich af te schudden voordat de termijn verstreek onmiddellijke en onherroepelijke verbanning uit haar leven.
Mina Edens begrip voor zijn toestand werd groter vanaf de dag dat hij bij het afwassen een pink tussen het schuim zag drijven. Diezelfde avond zaten ze in bed druiven te eten, na een zeer geslaagde vrijpartij. Het was op de dag dat hij het huis had doen resoneren met de ruggegraat-kietelende keelklanken van de Nubische maagden. Victor rolde over haar heen en tilde zijn kin op om haar op de brede mond te kussen.
Op dat moment stuiterde zijn linkeroor op het veerkrachtige weefsel van haar naakte borsten.
Hij had niets door, zijn ogen waren devoot gesloten. Zo koelbloedig als Mina Eden was, nu hapte ze toch naar adem. Met een zet van haar massieve armen duwde ze haar frêle geliefde van zich af. Tamboeli ver- | |
| |
loor de grip op de satijnen lakens en gleed van het bed op de grond. Toen hij, zittend op zijn knieeën, het hoofd weer boven het matras uitstak verwachtte hij een sardonisch glimlachende Mina te zien. In plaats daarvan zat ze geschrokken en in al haar zware glorie kaarsrecht in bed. Ze hield zijn afgevallen oor in de lucht. Het verklaarde in ieder geval waarom ze hem van het bed gekiept had. Hij kon het haar niet kwalijk nemen. Ook niet dat ze hem het oor overhandigde met de woorden: ‘Ik hoop niet dat het besmettelijk is.’
Michiel Ruys (Victors zangleraar en studievriend):
Las ik niet een paar maanden geleden in een wetenschapsbijvoegsel iets over fantoom-lepra? Zoiets moet het zijn, iets met het afweersysteem. Fantoom-lepra komt erop neer dat het lichaam zich verweert tegen een niet bestaande ziekte en lichaamsdelen afstoot om zich van die denkbeeldige besmetting te ontdoen. Ik geef toe dat het niet te rijmen valt met de schijndode of ondode toestand van de stukken die van Vic zijn afgevallen, maar ja.
John Gerritsen (collega kantoorboekhandelaar):
Ik ken Victor nu al heel lang en in mijn ogen is hij nooit helemaal voor de volle honderd procent aanwezig. Ik wil niet zeggen dat hij halfgaar is, juist niet. Er speelt zich vreselijk veel in hem af dat onzichtbaar en onmerkbaar blijft. Ook voor hemzelf, denk ik wel eens. Misschien heeft hij een geniaal lichaam en heeft dat nu iets unieks uitgevonden. Zijn geest sukkelt er achteraan, samen met de wetenschap. Het breekt je hart. Ik begrijp trouwens niet dat ze die teen enzo er niet weer aanzetten. Die dingen leven nog, schijnt het en met laserchirurgie is dat vandaag de dag toch een fluitje van een cent?
Li-Ann Cheng (zijn masseuse):
Victor is een gespannen en zoals het in mijn vak heet extreem droog type. Een lichaam vol met chaotische terugkoppelingen. Zolang de conventionele medische wetenschap niets kan vinden moet je altijd rekening houden met een psychosomatische verklaring. Vind ik, hoor. Er bestaan zulke onverwachte communicatieprocessen in het menselijk lichaam. Zo ontdekte ik dat een zachte, strelende stimulatie van de tepels een direct heilzaam effect oplevert bij een moeizame stoelgang. Het is een wat beschamende behandeling, maar het werkt het beste als de cliënt de handen hoog boven zijn of haar hoofd houdt en ik de tepels stimuleer. Dit alles terwijl de cliënt een poging doet zich te ontlasten. Binnen vijf minuten is het dan zover. Een enkele keer moet ik de behandeling uitbreiden van een manuele naar een orale stimulatie.
| |
| |
Bo Herms (journalist, studievriend):
Victors systeem protesteert tegen een ongelukkig leven. Zodra hij breekt met de doodsheid van de handel in lege enveloppen en lege schriften en in opstand komt tegen het onderdrukkende regime van Mina Eden, zie ik een gezonde dageraad gloren. Hij heeft een teen, een oor en een pink moeten verliezen om wakker te worden. De vraag is, heeft hij de moed een revolutionair te worden en te vechten voor wie hij zou kunnen zijn?
Mariska Vanbuiten (barkeepster):
Ik squash al jaren met Vic. We zijn vrienden sinds hij mijn steun en toeverlaat was toen ik in een rampzalige verhouding zat met een gewelddadige man. Hij is zichzelf niet sinds die ziekte. Ik merk het nog het meest als we vrijen, dan komt er soms zomaar een huilbui. Ja, ik heb met Mina afgesproken, dat het oké is. Kijk, zij pijpt hem niet en ik doe dat graag. Het is een lieve man, ook al geloof ik niet dat iemand hem echt kent. Die ziekte kon wel eens iets erfelijks zijn van een paar generaties terug. Zijn vader is een Arabier, dus. Daar zouden ze toch eens naar moeten kijken.
Mina Eden (headhunter, Victors geliefde):
Ik geef toe dat ik pas schrok toen bleek dat die teen geen incident was. Maar een ziekte is het ook nog niet, dat wil zeggen er is geen deugdelijke diagnose. Dat maakt de situatie absurd. Stel je voor, je man valt zonder aanwijsbare oorzaak stukje bij beetje uit elkaar. Zelf kan ik er niet om lachen. Aan Vic heb ik zo goed als niets op het moment. Hij doet zijn best, maar veel brengt hij niet op. Hij is een schim, een zombie, de toekomst zit potdicht. Het zal nog wel even duren voordat ze er iets van begrijpen en met het idee voor een behandeling komen. Gesteld dat die er is. Ik zou graag willen dat ze hem nu al wat voorschrijven, eender wat. Fysiotherapie, een spuit, een smerig drankje. Iets waaraan hij geloven kan, iets om zich aan vast te klampen. Alles is beter dan de vicieuze cirkel waarin hij gevangen zit. Soms heb ik het vermoeden dat zijn ziekte een zichzelf vervullende profetie is. Hoe het ook zij, ik houd het niet lang meer vol.
Abdul Tamboeli (vader):
Victor is van de ene dag op de andere een held in een nog onwaarneembare tragedie. Mijn hart gaat naar hem uit. Verder oefen ik geduld. Ik heb nooit geweten waartoe mijn Victor op de wereld gekomen is, wat zijn bestemming zou kunnen zijn. Misschien is dit waarop we gewacht hebben.
| |
| |
Victor overwoog wel eens een moderne luchtverversings-installatie aan te schaffen om de stoffigheid en de muffe geur van oude lijm tegen te gaan. Maar hij hield van de stilte in zijn winkel en van het langzaam wervelen van het stof in het gele licht van de herfstzon.
De winkel was een verzameling wachtend papier en ongebruikt gereedschap. Het grootste deel van zijn voorraad bestond uit artikelen die hem getroffen of ontroerd hadden op zijn buitenlandse reizen. Vulpotloden uit St Petersburg, Portugese kasboeken, Cubaanse systeemkaarten met afgeronde hoeken en een blauw randje, futuristische Italiaanse perforators die vierkante gaten produceerden, dikke Antwerpse ruitjescahiers, met de hand genaaid in een gemarmerde kaft, klassieke Engelse kantooragenda's, uit de vroege jaren zestig stammende Amerikaanse notitieboekjes. Hij werd omringd door de attributen van een groot en juichend verlangen naar productie, ordening en vorm. Een verlangen dat hier midden in zijn onstuimige beweging bevroren bleef.
Hij had de man niet zien binnenkomen. Op een middag stond hij er gewoon, als een leesteken uit een exotisch schrift. Zonder overjas, in een stevig tweed pak met bijpassend vest, warrig grijs haar als van een contactgestoorde natuurkundige en een inktzwarte snor. Hij was klein van stuk, nog net geen zestig.
‘U moet meneer Victor Tamboeli zijn.’ Zijn uitspraak verried zijn Spaanse herkomst. Omdat hij zijn hand uit de handschoen trok en naar Tamboeli toestak, schudden ze elkaar de hand.
‘Jorge Cairo.’
De man wekte niet de indruk iets uit de winkel nodig te hebben en dus wachtte Tamboeli rustig af. Een van de dingen die door hem heengingen was de gedachte dat de heer Cairo op het eerste gezicht meteen al iemand was bij wie het zou detoneren te worden vermoord met een dolkmes, wat hij bij de meeste mensen vond passen. Met een mooi pistool, een verzamelaars-object.
‘U kent me niet. Ik ben een oude vriend van een van de cliënten van uw... levensgezellin, Mina Eden. Zo hoorde ik van de bijzondere aandoening waaraan u lijdt. Daarover wilde ik met u praten.’
Mina was iemand die alleen door een bomexplosie of in een neerstortend vliegtuig een passend einde zou vinden. Niet dat hij haar doodwenste, maar iemand die tegen klanten vertelde dat haar man uit elkaar viel leefde onmiskenbaar voor het grote gebaar.
En de stem van Cairo...
Tamboeli dacht aan het timbre en de intonatie te kunnen horen dat de man enorm veel gelezen had. En waarschijnlijk homoseksueel was. Hij kon ruiken dat de man als lunch een eiergerecht gegeten had, waarschijnlijk een omelet en daarbij witte wijn had gedronken. Bovendien
| |
| |
zag hij eruit als iemand die zo'n lunch in een goed restaurant bestelde en solo nuttigde, eventueel met een goed boek of El Pais op tafel.
Victor Tamboeli sprak daarom heel gemeend allerlei instemmends en uitnodigends uit terwijl hij de voordeur van de winkel op slot draaide. Toen hij zich weer omdraaide zag hij Cairo de handschoen van zijn linkerhand trekken en merkte op dat daaraan de duim ontbrak.
Hij wilde vertellen van het gesprek met Jorge Cairo, over de vreugde en strijdlust die hij gevoeld had toen de man onthulde een lotgenoot te zijn. Over de expeditie naar de steppen en de mutó, een bizarre plant waarvan Cairo beweerde dat die hun enige redding was. Hij had graag een avond gezamenlijk nagedacht hoe er iets te controleren viel van Cairo's beweringen.
Maar het was er niet van gekomen. Direct bij thuiskomst, voordat ze een twee lopende zinnen hadden kunnen uitwisselen was hij in de handen gevallen van Mina Eden. De ene hield zijn teelballen in een ferme greep, de ander omklemde zijn erectie. Het was, zo verklaarde ze de bedwelmde roerloosheid die Tamboeli steevast overviel, nu eenmaal de lekkerste bankschroef op aarde. Iedere beweging was overbodig. Ze hield hem met sereen plezier en moeiteloos een uur muurvast. Zodra ze hem losliet zag hij het licht, een moment van zaligheid dat hij vergeleek met de ene keer dat hij niet ziek geworden was van een experiment met opium, maar zich een eeuw lang een komeet in een paradijselijke wereldruimte waande. Wanneer hij op adem gekomen was kon hij aan haar beginnen.
In haar geestdrift had ze hem een keer in deze greep van het bed getild. Het was een spectaculair vertoon van kracht en vooral voor hem een overweldigende ervaring. Maar ze had er spijt van, erotisch gesproken was Tamboeli bijna drie weken lang buiten werking geweest.
Op deze avond was Mina Edens geslachtsdrift op stormkracht. Ze kuste hem feestelijk, goedlachs, maar duldde geen aandacht voor beslommeringen en redenaties. Tamboeli wist uit welke hoek de wind waaide en liet zich meevoeren. Na de bankschroef volgden een lange reeks geneugten die eindigden in een gevecht met de berin, dat Tamboeli won, zij het met een beroep op zijn laatste krachten. Wat hij vertederend aan haar vond was dat ze zoals altijd onmiddellijk in slaap viel zonder te zeggen dat ze hem had laten winnen.
En juist op dat moment van zalige vermoeidheid, in het schemer van de opkomende zon, naast een zojuist in diepe slaap verzonken Mina, zat hij naakt op zijn knieen, de sensatie van het afkoelende zweet op zijn rug, in gedachten bij het wonderlijke verhaal van Jorge Cairo, toen hij een kieteling tussen zijn benen voelde, gevolgd door een licht schrij- | |
| |
nend gevoel. Hij stond op en kon niet anders dan tranen laten stromen om de teelbal die nat glanzend op het dekbed lag.
De opening in zijn balzak had zich tien minuten later alweer gesloten. Met trillende handen borg Victor de bal in een cederhouten sigarenkistje en zette dat in het vriesvak. Hij ijsbeerde door de slaapkamer, bijtend op zijn handen en deed zijn best het geluid van zijn wanhoop zo veel mogelijk te temperen, want hij kon het niet opbrengen Mina Eden te wekken. Ze was de noodzakelijke vrede.
|
|