| |
| |
| |
Mon Sosie
Onbegonnen werk
Over Italo Calvino, Palomar
Palomar is een meneer, zo wordt hij in de tweede zin van het boek dat Italo Calvino voor hem heeft ingeruimd, ook genoemd: Meneer Palomar staat op het strand en kijkt naar een golf. Onderwerp van de eerste zin was de zee: De zee vertoont nauwelijks een rimpeling en kleine golfjes slaan op het zanderige zand. De volgorde van de twee zinnen tekent de verhoudingen: aan de ene kant de eindeloze zee die zoals alle dingen geen aandacht voor een mens hebben; en aan de andere kant, dichtbij en tegelijk ver weg, Palomar wiens interesse voor de wereld onbeantwoord blijft. Misschien is dit meteen ook het belangrijkste thema van het boek: kan het universum buiten de mens en hoe ziet dat eruit? En natuurlijk omgekeerd.
In het verhaal ‘Het oog en de planeten’ waagt Palomar zich in de hogere sferen van de planeten. Oorspronkelijk moet Calvino hem bedoeld hebben als een verre naneef van Qfwfq, het kernwezen met de palindromerige naam uit Kosmikomische verhalen en t zero dat in elk verhaal een wetenschappelijke stelling aan een nader onderzoek onderwierp. Maar wanneer Palomar meent dat hij zich tussen de sterren thuis zou kunnen voelen indien dit niet verhinderd werd door het eeuwige wantrouwen van mensen ten opzichte van hun eigen zintuigen, heeft zijn prehistorische voorganger zoiets nooit ervaren; hij was nog nergens en voelde zich daar thuis. Palomar is geneigd die verwijdering aan het moeilijke karakter van de planeten te wijten, maar de verteller oppert tussen haakjes dat de schuld vermoedelijk bij Palomar zelf gezocht moet worden: (tenzij die karaktermoeilijkheid helemaal bij Palomar ligt: tevergeefs probeert hij te ontvluchten aan de subjectiviteit door weg te vluchten tussen de hemellichamen).
Het boek begint met een rolverdeling waarbij Palomar naar de zee kijkt die van haar kant voor hem geen oog heeft. Maar Palomars belangstelling is niet geheel belangeloos, ze gaat meer uit naar de eigen waarneming dan naar het object dat hij waarneemt. Hij neemt een proef: kun
| |
| |
je één golf van de rest onderscheiden en die van begin tot eind volgen. Hij isoleert één golf uit de wirwar die gevormd wordt door alles wat tot het ontstaan van deze ene golf geleid heeft en alles wat erdoor veroorzaakt wordt. Voor golf kan welk object dan ook worden ingevuld, bij voorbeeld Palomars eigen persoon. In elk verhaal stelt Palomar ook zichzelf op de proef.
‘Het lezen van een golf’ is de eerste van negen proeven die Palomar tijdens zijn vakantie neemt, waarbij hij verder een vrouwenborst, twee parende schildpadden, een fluitende merel, het gazon, de maan en de sterren in het vizier neemt. In de stad waar eveneens negen verhalen gesitueerd zijn, kijkt hij vooral naar dieren, binnen en buiten de dierentuin, of geeft hij zijn ogen de kost in delicatessenzaken en andere winkels. In het derde deel, ‘De stilten van Palomar’, is hij op reis en reageert hij meer op de menselijke buitenwereld.
Het boek bestaat uit zevenentwintig proeven van observaties, die stuk voor stuk mislukken. Het is natuurlijk de vraag of ze hadden kúnnen lukken, want hoe ziet een geslaagde observatie eruit?
Tot slot ‘besluit’ Palomar dat hij van nu af aan zal doen of hij dood is, om te zien hoe de wereld draait zonder hem. Dit hoofdstuk, ‘Hoe je leert om dood te zijn’, wat niet hetzelfde is als doodgaan en evenmin als niet-zijn, eindigt toch weer met een besluit dat het boek een open einde geeft (het boek hangt trouwens van besluiten aan elkaar): Hij besluit dat hij ieder moment van zijn leven zal gaan beschrijven en dat hij, zolang hij ze niet allemaal beschreven heeft, er niet meer aan zal denken dat hij dood is. Op dat ogenblik sterft hij.
Wat sterven betekent, mag de lezer zelf bedenken, zoals het boek, dat over lezen gaat, veel aan de lezer overlaat. Overigens sterft Palomar vermoedelijk niet eerder dan nadat hij het boek Palomar geschreven zal hebben, nee niet overgeschreven maar opnieuw geschreven; en dat in weerwil van het feit dat hij de afloop van de zevenentwintig (of zesentwintig) oefeningen kent, omdat hij de mislukkingen als een Sisyphus van het denken aan den lijve ondervonden heeft. Zevenentwintig oefeningen in onthechting: hoe zich te ontdoen van het subjectieve in waarneming, beschrijving en interpretatie, evenzovele pogingen tot afstand, tot uitschakeling van zichzelf. Onbegonnen werk natuurlijk.
Sisyphus van het denken, zeg ik, maar Palomar denkt niet veel, hij neemt zich het een en ander voor, wat je gedachtenexperimenten zou kunnen noemen, maar eerder is het zo dat hij door te reduceren, te rubriceren en te inventariseren de verwarring van de wereld probeert te pareren; dat is eerder reageren dan ageren. Palomar is geen filosoof in de traditionele zin; hij stelt niet de vraag waaraan de filosofie haar eeuwige leven te danken heeft: wat is een golf? Eerder is hij wetenschap- | |
| |
per als hij wil weten hoe een golf in elkaar zit, hoe een golf werkt; maar als scepticus hoeft hij nog geen wetenschapper te zijn. Palomars benadering is uiteindelijk meer die van de schrijver: hij beperkt zich tot de vraag: hoe ziet het eruit? Om te beginnen: wat zie ik? En ten slotte: hoe kan ik dat laten zien? Calvino dwingt Palomar als het ware met elke proef meer in de richting van het onvermijdelijke besluit, zijn ervaringen, dat wil zeggen de uitkomst van zijn experimenten en (proefondervindelijke) ervaringen, te boek te stellen.
Meneer Palomar is geen filosoof, geen wetenschapper, maar in het boek evenmin een praktiserend schrijver. Is meneer een romanfiguur? Ook niet, er zijn geen andere personages, er is geen handeling en nauwelijks ontwikkeling. Hij is een meneer, een figuur die in diverse gedaanten veelvuldig in de moderne literatuur optreedt, een veranderlijke, reflexieve persoon, die per situatie een ander lijkt te zijn of tenminste een andere kant van zijn persoonlijkheid toont. De beste definitie van een Meneer is nog steeds: ‘man zonder eigenschappen’; dat wil zeggen: zonder eens en voor altijd vaststaande eigenschappen, een man zonder (vast) karakter, maar allerminst, zoals de journalistiek de benaming wel eens wil gebruiken, een karakterloos, doorsnee, grijs persoon. Meneer is iemand die per situatie een andere gedaante aanneemt en zich bij verschillende gelegenheden een andere identiteit aanmeet.
Calvino heeft zelf eens gewezen op de verwantschap van Palomar met een hele reeks literaire personages die volgens hem de spreekbuis zijn van de gedachten van hun auteur, zoals Monsieur Teste (Valéry), Monsieur Keunen (moest zijn Herr Keuner van Brecht), zelfs Ulrich, de man zonder eigenschappen van Musil of Barnabooth van Valery Larbaud, maar ook Plume van Michaux.
De meneer als spreekbuis, medium of handlanger van de auteur is representatief voor een bepaald type, maar als portret of projectie van de auteur heeft hij onmiskenbaar de nodige beperkingen, al was het maar omdat praktisch geen schrijver, als hij zich bewust is dat zijn personage voor een alter ego wordt aangezien, ertoe komt de dubbelganger echt vreselijke dingen te laten denken of doen. Er zijn heerschappen met hebbelijkheden en zwakke kanten, maar een echt slechte Meneer komt er in dit genre bij mijn weten niet voor. Teste wordt mettertijd steeds genialer. Een zekere Lucas mist de al of niet prettige gestoordheid van andere personages van Cortázar, bijvoorbeeld de cronopio's, vermoedelijk omdat Lucas soms sterk naar een spiegelbeeld neigt. Een zekere Plume was heel wat vrijer om van gedaante te veranderen; Plume is soms een gewelddadige, wraakzuchtige, (zelf)destructieve figuur.
Het type Meneer dat zich vooral schijnt te lenen voor alias of alibi geniet de voorkeur van auteurs die niet graag over zichzelf schrijven,
| |
| |
althans niet direct; het heeft dus een plaatsvervangende functie, die van plaatsbekleder of waarnemer. In dat opzicht past Palomar meer in de lijn Monsieur Teste dan in die van Plume, het type toverbal dat zich van de auteur af of zelfs tegen hem keert. Calvino noemde Palomar zijn ‘cahier d'exercices’, oefeningenboek, oefenschrift, kladblok en persoonlijk dagboek ineen. In hetzelfde gesprek zei hij dat er twee auteurs waren die voor zijn werk even belangrijk waren, Lucretius en Ovidius. Palomar had nu eens weinig met de mythische wereld van de Metamorfosen te maken, maar was meer geënt op de beschrijvingen van De Natura Rerum, meneer Palomar als een sceptische Lucretius, wars van ieder systeem. De Kosmikomische verhalen waren nog geïnspireerd door Lucretius én Ovidius. Palomar verandert niet voortdurend van rol of gedaante, hij is een verlengstuk van de auteur: kijker, tastorgaan, voorproever, kortom: proefpersoon.
Palomar krijgt van de auteur telkens nieuwe taken opgelegd om beter, bewuster, anders te kijken. In die zin is Palomar Calvino's testpersoon die vooral moet uitproberen of het mogelijk is te kijken uitsluitend vanuit het object zonder enige informatie langs andere kanalen. Zo ongeveer formuleerde Calvino het in zijn lezing ‘Geschreven wereld en ongeschreven wereld’ uit 1983, toen Palomar net verschenen was. De zin die erop volgt mag typerend heten: Het probleem waarmee ik te maken kreeg bij het schrijven van dat boek heeft te maken met het feit dat ik nooit wat men een waarnemer noemt ben geweest; mijn eerste taak bestond er daarom uit, mijn aandacht te concentreren op een ding dat ik moest beschrijven, of liever: ik moest die twee handelingen tegelijk uitvoeren, want aangezien ik de gave van het observeren mis, is het zo dat als ik in een dierentuin naar een leguaan kijk zonder ter plaatse te beschrijven wat ik zie, ik het vergeet.
Een mooi voorbeeld is het bezoek van meneer Palomar aan een kaaswinkel in Parijs, inderdaad een bezoek want de winkel is een waar museum, én een woordenboek: de kazen, die stuk voor stuk het product van een hele beschaving zijn, vormen een taal van dingen. Palomar begint in een boekje namen van de kazen op te schrijven, tekent ze en noteert een beschrijving; tot hij uit zijn verlustiging wordt opgeschrikt door een verkoopster, waardoor hij dusdanig van zijn apropos wordt gebracht dat hij maar een paar banale kazen kiest. Dit is toevallig de enige plaats waar Palomar schrijft. De schrijver laat dat zijn personage doen, voor hem, maar Calvino heeft dat uiteraard vóór zijn personage moeten doen; en uitgerekend die ene keer dat Palomar schrijft, verschrijft hij zich, Calvino alias Palomar. Dan schrijft hij Chabicholi en tekent een cylindertje; maar de geitekaas heet chabichon, zoals Calvino zelf eens in een interview heeft gecorrigeerd. Het is dus maar de vraag
| |
| |
of Palomar doet wat Calvino hem opdraagt; want evengoed is waar dat Calvino zelf uitvoert wat hij zijn handlanger als taak oplegt; en Calvino maakt het zichzelf met opzet moeilijk door Palomar moeilijke zoniet onmogelijke proeven te laten doen.
Verwissel ik nu niet Calvino met Palomar? In het boek zijn Palomar en de verteller twee handen op een buik. Wat het hoofdonderwerp van de verhalen betreft - kijken en beschrijven, kijken en vertellen, kijken en interpreteren - is er voldoende reden om schrijver en hoofdpersoon op één lijn te stellen. Calvino zegt van zichzelf dat hij van nature nooit zozeer een waarnemer is geweest; Palomar is evenmin een observator pur sang. Het wordt expliciet gezegd in het hoofdstuk ‘De wereld kijkt naar de wereld’: Na een reeks intellectuele teleurstellingen die niet de moeite waard zijn om te bespreken, heeft meneer Palomar besloten dat hij zich hoofdzakelijk zal bezighouden met het kijken naar de dingen van buitenaf. Een beetje bijziend, verstrooid, introvert, lijkt hij qua temperament niet onder te brengen bij het type mensen dat gewoonlijk als observator wordt omschreven. En toch is het hem steeds overkomen dat bepaalde dingen - een stenen muur, een schelp, een blad, een theepot - zich aan hem voordoen alsof ze zijn nauwkeurige, langdurige aandacht vragen. In de verhalen is het vaker wens dan werkelijkheid dat de dingen Palomar uitverkiezen om naar hen te kijken, omdat hij als enige oog voor ze zou hebben - denkt hij; maar de buitenwereld is gewoon niet in hem geïnteresseerd.
Als Palomar zijn aandacht voornamelijk wil reserveren voor ‘het naar de dingen kijken van buitenaf’, is dat ook om de neiging tegen te gaan, wat hij ziet direct op zichzelf te betrekken. Misschien heeft juist die automatische reflex tot de intellectuele teleurstellingen geleid. Maar hoe kijk je naar iets terwijl je je eigen persoon buiten beschouwing laat? Temeer daar het om een personage gaat waarvoor reflectie een tweede natuur is geworden. Dat geldt trouwens net zozeer voor Calvino en het soort schrijven dat hij beoefent. Zijn werk demonstreert vanaf een bepaald moment, en misschien wel vanaf het begin, dat moderne literatuur óf reflecterende, essayistische literatuur is óf naïeve herhaling van een onmogelijk geworden realisme.
Ik had deze bewering willen relativeren met te zeggen: dit terzijde. Maar de reacties op bepaald werk van Calvino, onder meer op dit boek, bewijzen dat dit soort literatuur nog steeds als experiment, dus als uitzondering wordt gezien. Zo schijnt de kritiek in Italië al langer van mening dat het latere werk van Calvino beduidend minder was dan het vroegere. Daarover zouden vriend en vijand het eens zijn, aldus een artikel van Anna Botta over Calvino en de Oulipo (de ‘Werkplaats voor
| |
| |
mogelijke literatuur’ in Parijs waarvan Queneau, Perec, Roubaud en anderen deel uitmaakten, en Calvino in 1973 tot buitenlands lid werd benoemd). De neergang zou ongeveer vanaf 1965 zijn ingezet, met de Kosmikomische verhalen, vanaf het moment ook dat Calvino in Parijs was gaan wonen en zich volgens critici door Parijse maniëristen liet beïnvloeden. Franco Fortini schreef in een nummer van het tijdschrift ‘Wimbledon’ (1990) dat aan Calvino was gewijd: ‘Mij dunkt dat alles wat hij à la Queneau en Perec schreef dodelijk, destructief is’; hij had het over een ‘hedonistische involutie in Calvino's latere werk’. De ware Calvino was de grote verhalenverteller van voorheen; de critici zagen de wending in zijn werk zelfs als een verraad van zijn ‘italianità’. Boeken als Het kasteel van de kruisende paden, Als op een winternacht een reiziger, De onzichtbare steden, De moeilijke liefdes, Una pietra sopra (een essaybundel die nooit in z'n geheel in het Nederlands is vertaald) en Palomar werden als ‘maakwerk’ afgedaan: Calvino ging volgens procédés te werk, hield zich aan spelregels en zelfopgelegde beperkingen, dat was in de kunst iets tegennatuurlijks! De afwijzing betrof zelfs Calvino's laatste, postuum verschenen werk, de lezingen Zes memo's voor het volgende millennium, die oorspronkelijk ‘Amerikaanse lezingen’ heetten. Dezelfde Fortini vond het een serie banaliteiten in Amerikaanse stijl, ‘alleen geschikt voor mensen die niets met onze cultuur te maken hebben en geen rekening houden met historische aspecten.’
Calvino hoort tot de schrijvers die gewoon willen weten wat ze doen en die argeloosheid niet per se een artistieke deugd noemen. In Nederland worden experimenten in de literatuur doorgaans alleen geaccepteerd wanneer ze expliciet als spelletjes worden geafficheerd; alsof niet elk experiment ook spel is. In Italië werd kennelijk ook het meer speelse werk van Calvino in de hoek van moeilijke, experimentele, theoretische dus kille literatuur gegooid. Daar hebben alle artikelen, voorwoorden en interviews van hem niets tegen kunnen doen. Integendeel, ben ik bang; als een auteur eenmaal geëtiketteerd is, werken toelichting en uitleg, juist die van hemzelf, alleen maar averechts. Zo hebben de essays van Calvino het beeld van de schrijver-constructeur alleen maar bevestigd, bij voorbeeld ‘Lezers, schrijvers en literaire machines’, ‘Werkelijkheidsniveaus in de literatuur’, en net zo de fantastische lezingen van Memo's voor het volgende millennium. Van Calvino zou een hele generatie schrijven kunnen leren, alleen al uit zijn secundaire werk. Daartoe behoren in zijn geval ook de interviews. Bij verschillende gelegenheden deed Calvino uit de doeken waarom hij een bepaald boek geschreven had. Een motief dat hij herhaaldelijk noemde was dat hij aan iets begonnen was omdat hij dacht dat hij het niet kon. Kwaadwillende lezers zouden zeggen dat het resultaat daar dan ook naar was.
| |
| |
Een vervelende bijkomstigheid is dat het boek Als op een winternacht een reiziger een schoolvoorbeeld voor boeken over het postmodernisme is geworden. Het is waar dat Calvino dit boek, waarin hij een lezer van allerlei romangenres een begin voorschotelt, schreef als commentaar op het structuralisme van Greimas, geen theoretisch betoog maar een reactie in romanvorm. Dat doet bijna vergeten dat het een uitermate geestig en aanstekelijk boek is. Calvino begon het boek met te denken aan alle soorten romans die hij nooit zou schrijven; toch probeerde hij het en wilde in zichzelf ‘de scheppingskracht van tien imaginaire romanschrijvers opwekken’. In een ander boek wilde hij het over de vijf zintuigen hebben om te laten zien dat de hedendaagse mens ze niet meer kan gebruiken. Ook daarin was Calvino z'n eigen proefpersoon, want hij had het gevoel dat bij hem zelf de vijf zintuigen maar gebrekkig functioneerden.
Palomar moest leren kijken, bijvoorbeeld leren ongeschreven dingen te lezen. Daarbij wenste Calvino zich tot beschrijven te beperken, en ook als de beschrijving een vertelling werd, wat onvermijdelijk gebeurt, moest het een beschrijving blijven. Hetzelfde gold voor de reflectie - reflecterend kijken is kijken naar het kijken - en voor de interpretatie, de speculatie en de beschouwing. Vlak voor de inhoudsopgave achterin legt Calvino uit hoe Palomar is ingedeeld. Zoals gezegd bestaat het boek uit drie delen, die elk weer drie onderdelen tellen die op hun beurt weer uit drie verhalen bestaan. Voor de titels staan de cijfers 1, 2 en 3, die corresponderen met drie thematische niveaus: 1) het visuele dat bijna altijd de natuur tot object heeft en in principe beschrijvend van aard is, 2) het vertellende aspect dat betrekking heeft op antropologische en culturele elementen, waarbij de taal en de symbolen een belangrijke rol spelen, 3) de reflectie, die uiteraard steeds ook de betrekkingen van de eerste persoon met de wereld in de beschouwing meeneemt.
Zo'n formeel logisch schema is natuurlijk vloeken in de kerk der schone letteren. Nu heeft Calvino deze structurering pas in een later stadium aangebracht, nadat hij al een jaar of tien Palomar in de krant had opgevoerd; dus toen hij zich begon af te vragen wat Palomar te betekenen had. De verhalen die hij zonder vooropgezet plan geschreven had, werden het materiaal waaruit hij het boek maakte. Ik heb die indeling achteraf indertijd ook pas na lezing van de verhalen waargenomen en had dus niet in de gaten gehad dat er een procédé werd toegepast, laat staan dat ik daar last van had. Bij herlezen is het een sport apart uit te zoeken of en hoe het schema werkt. In elk geval blijken de grenzen tussen beschrijving, vertelling en beschouwing vloeiend, en dat geldt ook voor de andere onderscheiden, zoals tussen binnen- en buiten- | |
| |
wereld, cultuur en natuur, kijken en denken enzovoort. In feite demonstreert Calvino dat zo'n schema niet kán werken. Eén ding vind ik jammer: dat niet te achterhalen is welke verhalen de vrucht van de methode zijn geweest, en welke, zomaar voor de vuist weg geschreven, in het schema bleken te passen of daaraan werden aangepast. Het boek is eenvoudig niet terug te brengen tot een methode, zoals Palomar in het boek ook zelf tot de bevinding komt dat één experiment niet tot een model te verheffen valt, de sleutel tot beheersing van de complexe structuur van de wereld. Gedreven door de behoefte aan een model - de hoop dat er in de onharmonische wereld een patroon te ontdekken valt dat als model van innerlijke harmonie zou kunnen gelden; de wens dat de werkelijkheid in overeenstemming te brengen is met een (logisch en geometrisch) model - was Palomar vroeger tot de conclusie gekomen dat als deductie niet lukte er niets anders opzat dan de werkelijkheid maar te dwingen de vorm van het model aan te nemen, goedschiks of kwaadschiks.
Goed mogelijk dat Calvino hiermee op zijn eigen politieke verleden doelde als belijdend lid van de Communistische Partij tot 1957. Later moest hij het model voorzichtig bijstellen, of liever: bleek hij meerdere modellen nodig te hebben; nu is hij zover dat hij, bevreesd dat remedies ergere gevolgen zullen hebben dan de kwalijke werkelijkheid, alle modellen uit zijn geest bant en zich meet met de slecht beheersbare wereld. Eenzelfde ontwikkeling is na te lezen in Calvino's opstellen over de utopie van Fourier, die hij in 1968 las, toen er van zijn absolute vertrouwen in een collectieve beheersing van het historische lot van de mensen, ontleend aan de tijd van het Verzet, nog alleen maar een zeurende melancholie resteerde. Het derde opstel (uit 1973) over Fourier besluit Calvino met deze zin: Tegenwoordig is de utopie die ik zoek niet vast maar gasvormig: het is een verpulverde, uit deeltjes bestaande, zwevende utopie (in het Frans: utopie en suspension). Over Palomar wordt aan het eind van ‘Het model der modellen’ vrijwel hetzelfde gezegd: Zo geeft hij er de voorkeur aan zijn overtuigingen in een vloeibaar stadium te houden, ze per geval te toetsen en er een impliciete regel van te maken voor zijn eigen gedrag in het dagelijks leven, in wat hij doet of niet doet, in wat hij kiest of uitsluit, in het spreken of het zwijgen.
Palomar heeft dus wel degelijk een ontwikkeling doorgemaakt. Dezelfde persoon die naar de sterren reikte, in een poging tot afstand, om aan zichzelf te ontkomen, besluit nog alleen maar spelregels voor zichzelf op te stellen, per gelegenheid. De verteller volgt hem daarin, of laat ik voorzichtig zeggen: ze spiegelen elkaar. Calvino's utopie is van een in principe de hele geschiedenis omvattende idee een manier van
| |
| |
kijken geworden; zo kun je de leeslessen, de oefeningen in kijken van Palomar, ook interpreteren. Wil hij zijn kijk op de dingen veranderen dan gaat het in de eerste plaats om de relatie tussen waarnemer en de wereld om hem heen. De blik waarop Palomar oefent is een blik die afstand neemt. Ten aanzien van zichzelf is dat al niet eenvoudig, in zijn kijk op andere mensen vindt Palomar het nog veel moeilijker zonder een interpretatiemodel, dat wil zeggen: onbevooroordeeld, waar te nemen wat er gebeurt. Dat zou ook wel eens de onmogelijke opdracht geweest kunnen zijn die Calvino zich met dit boek oplegde: voor zichzelf gedragsregels vinden, een moraal, op voorwaarde niet moraliserend te zijn, dat wil zeggen: anderen een model voor te schrijven.
Ik citeerde de lezing ‘Geschreven wereld en ongeschreven wereld’, waar Calvino het over moeilijke boeken had, boeken die hij schreef omdat ze hem moeite kostten. Hij doelde op het boek over de vijf zintuigen, dat hij niet heeft afgemaakt en dat postuum gepubliceerd zou worden als Onder de jaguarzon. In dat verband zei hij: Voor elk van de vijf zintuigen moet ik moeite doen en trachten een heel scala van gewaarwordingen en nuances te beheersen. Ik weet niet of mij dat zal lukken, maar in dit geval net zoals in de andere, bestaat mijn doel minder uit het schrijven van een boek dan uit het veranderen van mijzelf - want dat is volgens mij een doelstelling die met elke menselijke bezigheid verbonden zou moeten zijn. In een brief van Calvino, ik weet niet aan wie gericht, zou hij later over Palomar schrijven: Als ik dat alles overlees, zie ik dat de geschiedenis van Palomar in twee zinnen kan worden samengevat: ‘Een man zet zich in beweging om stap voor stap tot wijsheid te komen. Hij heeft zijn doel nog niet bereikt.’
Ik heb hier het boek Palomar van Calvino genomen, niet omdat Calvino ondergewaardeerd of miskend zou worden, maar omdat die waardering tot een kleine kring, en dan nog vaak tot enkele titels beperkt blijft, waartoe het hier besproken boek meestal niet behoort - ik weet niet hoe dat komt, ik zie alleen dat het voor veel meer auteurs geldt, vermoedelijk om dezelfde redenen. Ik noem een vrij willekeurig rijtje: Queneau, Manganelli, Cortázar, Perec, Valéry, Sjklovski, Ponge, Michaux, Roussel, Jarry, Leiris, Roubaud, auteurs van de twintigste eeuw die stuk voor stuk vertaald zijn; of onvertaalde als Harry Matthews, Von Kieseritzky, Heissenbüttel, Butor, Eich, en vele anderen. Als ik een gemeenschappelijk kenmerk moet noemen is het dat ze allemaal met spelregels werken. Dat doet elke schrijver, zou je kunnen zeggen, min of meer. Maar dat ‘meer’ is hier een kenmerk, wanneer het namelijk bewust en expliciet gebeurt. Het gaat om spelregels die iemand zichzelf oplegt, die hij volgt, waaraan hij zich vrijwillig bindt, al is het vaak voor niet
| |
| |
langer dan het ene boek. Zoals Calvino in navolging van Queneau over zijn methode zei, dat deze niets te maken had met de zogenaamde vrijheid van het automatische schrijven, de vrije associatie, maar een beperking inhield die een schrijver toepast om iets te bereiken dat er langs spontane weg misschien niet uit zou komen. Dat blijkt menig literatuur-liefhebber geforceerd te vinden, en dan heeft men het algauw over maak- of gelegenheidswerk; spelregels worden dan gezien als maniërisme (of gewoon aanstellerij), geconstrueerd, dwangmatig. En daarmee maak je je niet populair - zie het zojuist genoemde lijstje.
Italo Calvino, Palomar. Uit het Italiaans (1983) vertaald door Henny Vlot. Uitgeverij Bert Bakker, 1985.
|
|