| |
| |
| |
Anthony Mertens
Tussen de regels
Over Willem G. Van Maanen, Het nichtje van Mozart
Toen ik onlangs mijn boekenkast opnieuw indeelde, nieuwe boeken aan het bestand toevoegde, oude boeken afstofte en herschikte, rilde mijn geheugen. Bij elke titel waar mijn oog op viel, bleef de herinnering in de vrieskou. Van het ene boek kwam mij nog vaag een scène voor de geest, waarvan ik niet zeker wist of ik ze wel in de juiste vorm in mijn hoofd had opgeslagen. Een ander boek wekte een reminiscentie op aan een bijzondere atmosfeer. Van een derde wist ik nog waar en onder welke omstandigheden ik het gelezen had.
Wanneer ik al gevorderd ben tot Faulkner: ik zou dat Benjy hoofdstuk nog eens moeten herlezen. Hölderlin, hoe ik ooit gepoogd heb me zijn poëzie eigen te maken, zonder succes. De boeken van Joyce verplaats ik naar links, ik heb genoten van zijn verteltechniek. Kafka, daaronder, jaren lang op mijn bureau gelegen, bestudeerd, maar vraag me niet hoe het ook alweer zat met de kapelaan in de Domkerk. Marcel Möring, ach ja, hoe ik overdonderd was door dat repeterende liedje dat te horen was in de stilte na het ongeluk.
En terwijl ik een gloeiende hekel begon te krijgen aan wat al die lectuur me opgeleverd had, een onaangenaam snobisme, zag ik rechts van Kafka in een beduimeld hoekje, twee planken boven Möring, nog een ander boek liggen. Jaren niet meer gezien.
De boekenkast mag een stapelplaats van mijn literaire geheugen zijn, het is er dan wel een, merk ik tijdens het inruimen, die ik letterlijk uit mijn hoofd heb gezet. De boeken grijnzen ze me aan. Grote bewondering heb ik voor mensen die gedichten of hele romans in hun herinnering houden en ze op elk gewenst moment ter beschikking hebben. Als ik al ooit iemand bewonderd heb is het Auerbach, die in de oorlog, ver van huis, ver van zijn boekenkast, vanuit zijn geheugen de wereldliteratuur van Homerus tot Virginia Woolf kon reproduceren en laten zien van welke stijlmiddelen ze zich bedienden.
| |
| |
Hoe kan dat nou dat na meer dan een kwart eeuw intensief lezen vooral het vergeten zijn werk gedaan heeft? Waarom onthoud ik soms een gelukkige zin, een opmerkelijke wending, een toon? De enige oplossing schuilt waarschijnlijk in de mogelijkheid dat een opmerkelijk timbre, een verdwaald woord, een raadselachtig beeld aansluiting heeft gezocht met die beweeglijke onderwereld die schuilgaat onder de ijsvlakte van het vergeten.
Is dat alles wat er overblijft? Ik veeg de omslagen af, onderdruk de ezelsoren en sla op deze stille zondagmiddag een alinea op, en nog een en dan komen de herinneringen terug, die zich kennelijk op een andere laag hebben genesteld. Nu weet ik weer waarom ik dat ene boek onuitstaanbaar vond, het andere vervelend (wat doet het hier dan nog op de planken?), ik zie weer het handschrift van de schrijver, de glimlach van haar stijl, het sarcasme van zijn woorden. Ik raap de boeken op die ergens op de planken onder Kafka, boven Möring, wat naar achteren zijn gedrukt in de loop van de tijd omdat vanwege plaatstekort anderen zich er voor hebben gedrongen. Willem G. van Maanen, Eilandje van pijn, Het nichtje van Mozart. Jarenlang niet meer gezien, niet meer aan gedacht. Ik schiet op mijn luchtstoel terug naar het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw.
Ik sla Het nichtje van Mozart op en tot mijn verbazing zie ik dat de gedrukte bladzijden bezaaid zijn met potloodstrepen, graffiti in de marge, aantekeningen op het voor- en nawerk. Ik zie uitroeptekens, zinnen die zijn onderstreept, vraagtekens bij alinea's. Ik moet het boek toen met passie hebben gelezen en herlezen. Als de snob in mij een minuut voordat hij van Maanens boeken van de plank nam, de vraag was gesteld wat die titels bij me opriepen, had ik niet meer dan een zwakke herinnering aan de literaire kritiek geëchood: van Maanen is een goede verteller die ten onrechte buiten het literaire canon is gebleven.
Nu ik hier op deze zondagmiddag zit, herinner ik me inderdaad dat er dagen moeten zijn geweest waarop ik urenlang door deze boeken heb gedwaald. Maar die uitroeptekens, onderstrepingen, losse woorden zijn niet meer dan signalen van mij als lezer van toen, alsof ik een geheimschrift lees waarin iets over mij zelf wordt bewaard.
Ik lees de eerste regels van Het nichtje van Mozart, en ik vind het meteen een krachtige opening van de roman: ‘Ze sloeg haar benen open als een boek, en ik weet nog dat ik dacht goed kijken Steiner, lees wat er staat - maar mijn ogen waren toen al slecht en ik was ook niet zo vertrouwd met wat de levende literatuur wordt genoemd.’ Ik zie dat ik toentertijd het woordje ‘kijken’ heb omkringeld. In de kantlijn genoteerd: Nijhoff. Zijn naam zal waarschijnlijk zijn opgewekt zijn door de
| |
| |
mededeling ‘lees wat er staat’, ik zal gedacht hebben aan die beroemde, zo langzamerhand tot een cliché verworden formule ‘lees maar, er staat niet wat er staat.’ Ik blader door het andere boek Een eilandje van pijn en mijn oog valt op een onderstreepte alinea die ik onmiddellijk zie als een commentaar op deze eerste regels uit Het nichtje van Mozart. ‘Het gaat niet om het noemen maar om het aanduiden, het omcirkelen, tegen de dingen aanliggen. Schrijven is omschrijven. De krater of de afgrond begint op het punt waar de rand ophoudt, maar is niet de rand; zo is wat de schrijver te zeggen heeft niet wat hij schrijft. Wat tussen de regels ligt, tussen de woorden, dat is het. De kunst is er zo dichtbij te komen als maar mogelijk is [...] Waarbij? Bij het ontbrekende, het wit tussen de woorden, het geheim. Het vlies tussen wat er staat en wat er niet staat, dat is de vorm, dat is het boek.’ Ik zal het indertijd hebben aangestreept omdat deze opvatting over wat een boek moet zijn me ook toen zeer zal hebben aangesproken. Maar nu zie ik ineens de overeenkomst tussen deze regels en de beginwoorden van Het nichtje van Mozart: de afgrond, het vlies. Er staat niet wat er staat.
Ik lees twee teksten: die van Van Maanen en die van mij. En op deze zondagmiddag denk ik: die variant van Van Maanen op Nijhoff, die moet iets te betekenen hebben. Maar wat? En ik ben onmiddellijk geïntrigeerd. Ik moet mijn boekenkast opruimen, ik had dat uitdrukkelijk beloofd, ik blader verder. Ik zie dat ik op de volgende bladzijde een zin heb onderstreept: ‘Wat creativiteit heet heeft inderdaad alles te maken met wat niet bestaat en niet met wat bestaat.’ Weer zo'n pedante opmerking in potloodschrift ernaast: creatio ex nihilo. Ik vergeet de boekenkast, de stapels boeken die nog op de grond liggen, en ben door de deur van Van Maanen weggeglipt naar Salzburg, naar de Mozart-bibliotheek, tot ik op pagina vierendertig op het wit onderaan weer een aantekening van mezelf vind, een paar woorden die rechtstreeks aansluiten op mijn overpeinzingen van een aantal minuten daarvoor, toen ik tenminste nog mijn best deed de klus te klaren. Ik ontcijfer: ‘Wat is een literair idee? Staat tussen de regels van de roman te lezen. Het wordt niet verwoord, maar gaat schuil in de compositie.’ Misschien vernietigt de vergeetmachine wel 99 procent van wat ik lees, maar niet wat ik tussen de regels doorlees, niet de ideeën die zich niet in woorden laten vatten.
Ik besluit Het nichtje van Mozart te herlezen, inclusief mijn geheimschrift, want, daar soezend op de late zondagmiddag, kwam nog een herinnering op. Ik herinnerde me dat de kritiek het boek niet onverdeeld gunstig ontving. Iedereen was enthousiast over het eerste deel van de roman, maar de drie commentaren op dat eerste deel vond men overbodig, te nadrukkelijk. Een criticus (ik heb het alsnog nagekeken) vond zelfs dat bij heruitgave het derde commentaar maar weggelaten
| |
| |
moest worden. Ik vond juist dat het geheim van het boek (zag ik in een van mijn aantekeningen) gelegen was in die opvallende meerstemmigheid. De kritiek op de overbodigheid van de laatste delen van de roman, klonk mij in de oren alsof de luisteraar bij het beluisteren van een strijkkwartet van Mozart het beter acht de cellopartij weg te laten. Toch kan ik mij de kritiek op het boek bij herlezing wel voorstellen. Ze wordt gevoed door de flaptekst, die een samenvatting van het ruime eerste deel geeft, en over de andere delen zich in stilzwijgen hult, alsof ze weggemoffeld moeten worden.
En er is inderdaad sprake van een grote nadrukkelijkheid in het boek: het barst van de symboliek, van aanwijzingen hoe het verhaal gelezen moet worden, het verschaft interpretaties van het voorafgaande. Dan komt zo'n nawoord, alsof de schrijver nog niet zeker is dat we de geschiedenis goed begrepen hebben. Zoveel pedagogie kan een lezer binnen het bestek van zo'n honderd bladzijden nauwelijks verdragen. En toch, nu ik het boek tot mijn genoegen herlezen heb, denk ik dat er iets anders aan de hand is: dat al die nadrukkelijkheid de lezer juist om de tuin leidt. Het viel me nu bij herlezing op hoe vaak het woord ‘misleiden’ in de roman opduikt.
Ik moet me door die explicietheid in de roman niet op het verkeerde been laten zetten. Niet door de nadrukkelijke symboliek van de namen bijvoorbeeld, die ook nog eens wordt toegelicht. Wolf Steiner, de archivaris van de Mozart bibliotheek, is getrouwd met Rhea ‘de moeder van Zeus nog wel.’ Haar tweeling zuster heet Thea. Haar dochter Lotte, ook geen onschuldige naam, Lotte in Salzburg, de schrijver schrijft het met een knipoog op, doet ons dat niet denken aan Thomas Manns Lotte in Weimar, die zijn boek ‘trouwens in Lottes geboortejaar publiceerde’. De opzichtigheid waarmee hier romantechnisch een tijdsverwijzing wordt geïntroduceerd heeft iets parodistisch. De schrijver weet hoe je zo'n verhaalelement moet presenteren (volgens de conventies die Thomas Mann zelf heeft gevolgd). Hij weet dat zo'n kunstgreep al tot op de draad versleten is. Wolf Steiner kijkt in de eerste regels naar de vagina van Luise Weber. En het wemelt onmiddellijk van verwijzingen naar Freud en de zondeval. Alsof de schrijver wil zeggen: ik kan mijn personage niet zomaar naar een vagina laten kijken op papier zonder dat de lezer onmiddellijk het Oedipusverhaal meeleest, dus dan verwijs ik daar maar naar. Zo ontstaat er vanzelf een verstandhouding tussen schrijver en lezer: we weten waar we het over hebben. Wie al die opzichtige signalen volgt, begint te merken dat die verstandhouding op een misverstand berust. Degene die haar benen als een boek open spreidt is, maar dat krijgen we pas veel later te lezen, Luise Weber. Zij is de slang die het paradijs onveilig maakt of de toegang heeft afgeslo- | |
| |
ten. Vier vijf keer wordt de lezer met de neus op dit verhaal van de zondeval gedrukt. Het kan niet missen. De lezer wordt in zijn eruditie gepaaid als hem de bijzondere betekenis van de naam wordt gesuggereerd, of beter op een presenteerblad wordt aangeboden.
Luise Weber is een musicologe met een literatuurhistorische belangstelling. Ze verricht onderzoek naar de correspondentie die Mozart aan het eind van de jaren zeventig van de achttiende eeuw heeft gevoerd met zijn nichtje Maria Anna Thekla, scabreuze brieven waarin nogal wat woorden vallen, raadselachtige nieuwvormingen zoals ‘kastenfrey’ en ‘spunicunifait’. Het zijn precies de woorden die Luise Webers aandacht hebben getrokken. Daarom heeft ze zich bij Wolf Steiner aangemeld, om de brieven op zijn archief te bestuderen. Wat wil het toeval? Mozart schrijft de brieven in een periode waarop hij smoorverliefd geworden is op een ambitieus zangeresje, Alouisia Weber. De lezer krijgt de hele geschiedenis van Mozart en Anna Thekla als interpretatieschema cadeau van de geschiedenis die in de roman verteld wordt: een parallelgeschiedenis, want Wolf Steiner heeft jarenlang op z'n minst een grote zielsverwantschap gehad met zijn nichtje Lotte, die hij persoonlijk heeft opgevoed. Was hij de echte vader? De hele roman door wordt dat gesuggereerd. De interpretatie die Luise van de brieven van Mozart geeft, verschaft ook op nadrukkelijke wijze de interpretatie van de verhouding tussen Steiner en zijn nichtje Lotte. Bij herlezing komt me deze ostentatieve explicietheid steeds meer voor als een alibi voor iets wat nergens staat. Wie al de rijmen, analogieën, kruisverwijzingen, allusies als de sporen van een geheim volgt, wordt om de tuin geleid. Als er al een geheim is, moet dat niet in de vertelde geschiedenis gezocht worden maar in de manier waarop deze geschiedenis is gecomponeerd, zo'n musicologisch cliché ligt voor de hand bij een roman die over Mozart handelt.
De roman bestaat uit drie partijen. De eerste wordt gespeeld door Wolf Steiner. Hij vertelt het verhaal van zijn nichtje Lotte, dat aan de vooravond van de tweede wereldoorlog wordt geboren uit Steiners schoonzus. Thea komt vijf jaar daarna om bij het bombardement op Salzburg, in het huis waar Steiner die middag een lezing zou hebben gehouden over de relatie van Mozart met zijn nichtje. Lotte komt nu onder zijn hoede, ze ontwikkelen een speciale band met elkaar tot hij haar op haar twintigste in een vlaag van onbeheerste jaloezie ten diepste krenkt en zij het huis verlaat en naar het andere eind van de wereld (Australie) verhuist. Pijnlijke herinneringen worden naar boven gehaald als Luise opduikt en de band met het nichtje in een ander licht plaatst.
De tweede partij wordt gespeeld door een niet nader bij naam genoemde schrijver, die het plan heeft opgevat om een roman over Freud
| |
| |
en Marx te schrijven, maar die op weg naar zijn uitgever in Salzburg Lotte tegen het lijf loopt. Van haar krijgt hij het manuscript, dat wij de zestig bladzijden daarvoor te lezen hebben gekregen. Zijn interpretatie van dat manuscript, van de geschiedenis van Wolf Steiner, wekt Lotte's misprijzen. Dat is de toon waarop zij de derde partij in dit boek plaatst. De schrijver heeft zich laten misleiden, hij heeft Steiners woorden misgelezen, niet gezien welk rookgordijn hij in zijn woorden optrok. Lotte, nourri dans le serail, geeft hem inside-informatie. Ze vertelt hem hoe zij en Steiner een reis naar Augsburg maakten en dat hij bij die gelegenheid in de trein haar een nieuwe interpretatie van de Mozartgeschiedenis verstrekte, waarin hij zich de vraag stelde ‘of Maria Anna Thekla wel Mozarts nichtje was en niet bijvoorbeeld een halfzuster, door zijn vader bij de vrouw van zijn broer in Augsburg verwekt. Hoe verbijsterd ik ook was, ik was helder genoeg om toen al te vermoeden dat zijn visie op die hele Basle-geschiedenis niets anders was dan een afleidingsmanoeuvre; hij legde een rookgordijn om de verhouding tot de zuster van zijn vrouw en mij af te schermen.’
Tenslotte komt de anonieme schrijver in een nawoord, een coda, op al het voorgaande nog eens terug. Hij vertelt hoe zijn in het Duits vertaalde boek Mozarts Kugel wordt gepresenteerd in Mozarts woonhuis aan de Marktplatz. Daar ontmoet hij Luise Weber, die als een koningin van de nacht de zaal wordt binnengeleid. Ook van haar wordt een boek ten doop gehouden, Mozarts innere Sprache. Deze titel, die op de laatste bladzijden van Van Maanens boek terloops opduikt, is de sleutel voor de ongeschreven tekst die de roman in zijn geheel wil blootleggen. De hele geschiedenis die verteld wordt is een rookgordijn, de reeks naar elkaar verwijzende motieven vermenigvuldigen de mogelijke interpretaties. Maar ze lijken maar één ding te zeggen: hou op met interpreteren. Zo eindigt de roman dan ook: ‘Er zat niets anders op dan alles wat er gezegd was te vergeten en naar de muziek te luisteren’ Wat is de innerlijke taal van Het nichtje van Mozart? Lottes interpretatie van Wolf Steiners aandacht voor de hele Basle-geschiedenis was dat hij Mozart wilde profaneren om hem uitsluitend voor zichzelf te kunnen houden. Waar hij op uit was: pure zuiverheid, met zo'n gestrengheid nagejaagd dat het zelotische trekken aannam. Maar wie zegt dat Lottes interpretatie van haar partij, haar vertolking ook niet valse tonen bevatte? De lezer van van Maanens roman wordt voor een onoplosbaar raadsel gesteld. De drie stemmen vloeien in elkaar over, verwijderen zich van elkaar, voortgestuwd door een verraderlijke melodie. ‘Het uiterlijk verraadt het innerlijk’ staat op de eerste bladzijde van de roman te lezen, en nu pas tijdens mijn herlezing valt me het dubbelzinnige van het woord ‘verraden’ op. De uiterlijkheden kunnen ons op het spoor bren- | |
| |
gen, maar even goed de dingen om zeep helpen. Die dubbelheid wordt in deze roman geëxploiteerd. De explicietheid van de symboliek wekt
de suggestie van diepte, peilloze diepte Maar ze is misleidend. De diepte ligt aan de oppervlakte. Wie over de diepte wil schrijven, pleegt verraad. De leugenachtigheid, de valse lucht nestelt zich onmiddellijk in de woorden zo gauw ze worden geuit. Wolf Steiner geeft aan het begin van zijn betoog aan in welk moeras hij zich bevindt: ‘De meeste boeken zijn al overbodig omdat er met zoveel woorden in wordt gezegd wat juist moet worden verzwegen’. De methode om aan deze anomalie te ontsnappen, is de moeilijke weg die mystici begaan. Het is de synesthesie, waar in de roman telkens naar verwezen wordt.. Regelmatig word ik als lezer op mijn leeswijze aangesproken, zoals aan het eind van het boek: ‘Lezen is niet zozeer kijken als wel luisteren naar het beeld dat de schrijver oproept.’ Luisteren naar het licht.
Door het boek heen, zie ik, wemelt het van de onderstrepingen van zinnen en alinea's die betrekking hebben op de zintuigen. Terwijl ik op deze verloren zondagmiddag uit het boek op kijk, schuldbewust, krijg ik een vermoeden, waarom ik die regels heb onderstreept. Op pagina acht tussen uitroeptekens bij een passage uit de brief van Wolf Steiner. ‘[...]. wijs me eens de schrijver aan die kans ziet zoiets eenvoudigs als de geur van gras te beschrijven, de kleur van ijzer of de kiespijn van een mens. [...] Ik heb het niet over realisme in de literatuur, ik heb het juist over de verbeelding: de smaak van water beschrijven zodat de lezer die het niet kent het op zijn tong proeft.’ Ik tast over de bladzijden van het boek alsof ik braille lees. Ik voel de streep die ik onder volgende regels van Steiner heb getrokken: ‘Ik heb al vaker de gedachte gehad dat schilders niet kunnen horen, net zo min als schrijvers kunnen voelen of filosofen denken en nu moet ik daaraan de componist die niet kan horen toevoegen. Wat creativiteit heet heeft inderdaad alles te maken met wat niet bestaat, en niets met wat bestaat.’ Ik kijk om me heen, zie de stapels boeken die schots en scheef in stapeltjes nog op het inruimen liggen te wachten en bedenk dat lezen, zo geredeneerd, ook op een tekort stuit, misschien wel uit gebrek aan verbeelding, of het onvermogen alle zintuigen, zonder hiërarchie, gecoördineerd te laten werken. Ik lees nog een paar regels verder ‘Mozart had aldus geredeneerd, het oor niet nodig; wat hij hoorde kwam niet van buiten, maar van binnen.’ Innerlijke taal, Luise Weber.. Wanneer Lotte in de derde partij de anonieme schrijver de oren wast, schrijft ze dat zij zijn gezicht op het papier zou willen drukken ‘om je te laten ruiken en voelen wat je blijkbaar met het blote oog niet kunt waarnemen.’ Ook in de coda, het nawoord, wordt op dat tekort gewezen, wanneer we alleen maar de woorden lezen. Daar wordt
gebruik gemaakt van het idioom waarin de negatieve
| |
| |
theologie zich hult als ze spreekt over het onzegbare, het onuitsprekelijke, het onvermogen. Luise noemt Mozart tegenover de anonieme schrijver een onmens. ‘Het klinkt onwetenschappelijk, vervolgde ik rustig, om niet te zeggen onmenselijk.. Ze barstte in lachen uit, een onmuzikaal geluid [...].’
Het nichtje van Mozart is een poging om een zintuiglijke tekst te schrijven, zonder betekenis, maar als een zuivere gewaarwording. De verhalen van Maria Anna Thekla, Alouisia en Mozart, van Wolf Steiner, Luise Weber en Lotte R. zijn twee melodieën die hetzelfde vertellen, maar alleen in een andere toonzetting getransporteerd. De drie partijen zijn evenzovele vertolkingen van een innerlijk idee dat zich niet binnen de bandbreedte van de woorden en hun grammaticale verband bevindt. De vele motieven en arabesken zijn misleidend. Waar het om gaat, is om de synthese van een idee in de geest van de lezer op te roepen zoals Mozarts muziek een muzikaal idee overdraagt op de luisteraar, hem beweegt zonder dat er ook maar een woord tussenkomt, een proces dat zich diep in het innerlijk van de lezer en de luisteraar wortelt. Als ik de boeken Van Maanen tenslotte keurig in het gelid op de plank rangschik, voel ik de hitte van de kaft, de geur van de nevel die zich vermengt met zoemen van de zwermen letters en ik proef de woorden: zie het ontbrekende en voel de verbeelding.
Willem G. van Maanen, Het nichtje van Mozart, Querido 1983.
|
|