en Meneer Bruis bouwt zijn huis van Stefan Themerson, aan het werk van Reiner Zimnik, de sprookjes van Godfried Bomans, de prentenboeken van Harriët van Reek en in wezen ook aan de dierenverhalen van Toon Tellegen, die zich op wonderbaarlijke wijze uit de schaduw naar het licht van de populariteit hebben weten te werken.
Een uitnemend voorbeeld van dit soort niet te vangen literatuur is A high wind in Jamaica van Richard Hughes. Het verscheen in 1929, aanvankelijk onder de titel The Innocent Voyage. Het boek werd binnen korte tijd een verkoopsucces en wordt in Engeland beschouwd als klassiek. Het verscheen niet alleen als roman, maar ook als kinderboek. De laatste (pocket)uitgave dateert van 1998, maar is op dit moment niet meer leverbaar. Onder de titel Kinderen en piraten (Kosmos, 1930) kwam het boek bij ons niet verder dan een marginaal bestaan in de nu bijna onleesbaar geworden vertaling van Robert Peereboom, omstreeks 1969 heruitgegeven in de serie Prisma Boeken. In 1965 werd het verhaal verfilmd door Alexander Mac Kendrick, de regisseur van toppers als The ladykillers en Whisky galore.
A high wind in Jamaica is een ongewone en weerbarstige roman, waarin een zekere verwantschap met William Goldings Lord of the flies (1954) valt te ontdekken, maar die verder moeilijk is in te delen. Je kunt hem lezen als een adembenemend avonturenverhaal over een groepje kinderen dat op een schip vol ruige zeebonken van Jamaica naar Engeland onderweg is, maar ook als een verzameling verrassende observaties over de verschillen in levenshouding en gedrag tussen kinderen en volwassenen. Het verhaal begint omstreeks 1860 op Jamaica, waar een koloniaal gezin dakloos wordt na een orkaan. De vijf kinderen, in de leeftijd tussen twaalf en vier, worden zonder enige volwassen begeleiding op een schoener naar de node gemiste beschaving van het Engelse moederland gestuurd.
De spannende, maar ook beangstigende gebeurtenissen zijn niet van de lucht. Na een entering op volle zee komen de kinderen terecht op een piratenschip. De vrolijke scheepsaap wordt door laveloze matrozen van zijn staart ontdaan en een aandoenlijk, uiteindelijk voor het kombuis bestemd varken verdwijnt in de golven. De oudste broer breekt zijn nek wanneer hij uit een pakhuis naar beneden stort (leunde iets te ver naar buiten). Het oudste zusje Emily steekt uit zelfverdediging onbedoeld een gebonden en geknevelde zeeman dood. Men verdenkt een ander kind, dat zonder pardon over boord wordt gezet en gelukkig door een volgbootje weer opgevist.
Het uitzonderlijke is dat de auteur zijn jeugdige personages dit alles laat overkomen als dingen die nu eenmaal gebeuren, want zoals de verteller van het verhaal opmerkt: ‘Children have little faculty of distin-