ren dat ze in het echt heel anders zijn. Zelfs de televisie is wat dit betreft notoir onbetrouwbaar: het werkelijke formaat - letterlijk, nu eens - van politici kan dramatisch verschillen van hun televisie-afmetingen, zoals ik zelf ervoer toen ik Hans van den Broek eens toevalligerwijs tegen het lijf liep (met een bekertje koffie, dat maar net aan zijn kostbare pak ontsnapte). Er waren genoeg overeenkomsten om de voormalige excellentie onmiddellijk te herkennen (zoals ik ook de Villa Rotonda onmiddellijk herkende toen ik haar eindelijk ontmoette). Maar de materiële verschillen waren groot genoeg om een schok te weeg te brengen.
De overeenkomst tussen Hans van den Broek en de Villa Rotonda: hierin ligt het kernprobleem van heel veel kunsthistorische literatuur besloten. Nu zijn die boeken niet altijd bedoeld om zo'n kunstwerk of kunstenaar te portretteren. Zoals een boek over de buitenlandpolitiek van Clinton niet hoeft te worden beoordeeld naar zijn weergave van het karakter van de ex-president, zo hoeft een boek over de religieuze iconografie in het werk van Caravaggio niet te worden afgerekend op de adequaatheid waarmee het dat werk portretteert.
Misschien is de vrees voor zo'n afrekening ook de oorzaak dat kunsthistorici zich vaak verre houden van een dergelijke portrettering. Liever beperken zij zich tot afgebakende, meetbare grootheden. En dat is waarschijnlijk maar goed ook. Het zijn de ambitieuze boeken, de brede armslagen en overkoepelende visies die de meeste schade aanrichten, in de kunstgeschiedenis niet anders dan in de literatuur, de filosofie of waar dan ook. In dit opzicht staat Gombrich op eenzame hoogte.
Maar het is mij er niet om begonnen een kritiek te leveren op kunsthistorische literatuur in het algemeen, en dat was ook niet de opdracht. Er zijn wel degelijk geweldige, leerzame en inspirerende boeken over kunst, het soort boeken waarvan je zegt dat ze je leven een beetje hebben veranderd, dat je er slimmer, minder oppervlakkig, beter van bent geworden. En zoals slechte kunstboeken je bozer maken dan zomaar slechte boeken, omdat ze iets aanrichten met de kunst in kwestie dat tot op zekere hoogte onherstelbaar is, zo hebben goede boeken over kunst, voor mij althans, een toegevoegde waarde, brengen die een bijzondere ontroering en gevoel van dankbaarheid met zich mee.
Toen Gombrich die uitspraak deed waar ik dit stuk mee begon, zal hij stilzwijgend wel hebben aangenomen dat die gefortuneerde reizende student een flinke koffer bij zich had, met daarin, boven op of desnoods onder de sokken en t-shirts, een stuk of tien boeken. Een goed overzichtsboek, een paar schitterende monografieën, en ook wat goede, onderhoudende literatuur die de wereld waarin die vreemde kunstschatten zijn ontstaan, dichterbij brengt. Gombrichs eigen Story of Art zou niet mogen ontbreken, als geheugensteun maar ook omdat dit boek zo prach-