| |
| |
| |
Jan H. Mysjkin
Target A: absolitude vergetelheid
Over Cyrano de Bergerac, De andere wereld, of de Staten en Rijken van de maan, of De Staten en Rijken van de Zon
In Tina of Over de Onsterfelijkheid, geschreven in 1955, vertelt Arno Schmidt hoe een heer in groene loden jas hem op een dag naar het Schaduwrijk der Letteren uitnodigt om er het ‘voortleven na de dood’ in natura te aanschouwen. De krantenkiosk onder zijn raam, uitgebaat door een jongedame met wie hij al menig veelbetekenende blik heeft gewisseld, blijkt als sluis te werken tussen boven- en onderwereld. De ik-figuur, moeiteloos te identificeren als Arno Schmidt in hoogsteigen Ego, daalt met nieuwsgierige argwaan de trap af naar het Elysium. Geleid door de heer en de jongedame tuimelt de verteller van de ene verbazing in de andere.
Allereerst stoot hij op het standbeeld van ene Omar, de slaaf die de bibliotheek van Alexandrië in de fik heeft gestoken en daarvoor door de gezamenlijke nadoodse gemeenschap als een held wordt vereerd. Vervolgens wordt hij door zijn gids achter de massieve leuning van een stenen bank geduwd wanneer James Fenimore Cooper voorbijkomt; Arno Schmidt wil de auteur van Pioneers juist aanschieten om hem zijn bewondering kenbaar te maken, maar de gids houdt hem met brute kracht tegen. Later verneemt hij dat Johannes Gutenberg zich in woeste wouden en eenzame bergkloven verbergt; toch weten schrijversbenden hem geregeld op te drijven om hem in elkaar te rammen, zodat de uitvinder van de boekdrukkunst het grootste deel van zijn hellebestaan in het gips doorbrengt. Vóór de afdaling in de onderwereld had de heer in groene loden jas hem al voorgehouden dat men alleen boeken zonder titelblad zou moeten uitgeven. De onthutste Arno Schmidt had bovendien de raad gekregen weinig te schrijven, ‘of, nog beter, helemaal niet meer! Dan leeft u ongestoord op aarde, en hoeft u zich ook na uw dood niet meer af te beulen.’ Voorhoofdsfronsende vraagtekens van de ik-figuur.
De heer in groene loden jas filosofeert dat iedereen na zijn dood nog een poosje voortleeft. Zo blijven overleden ouders en grootouders be- | |
| |
staan in de herinnering van kinderen, echtgenoten, kleinkinderen en kennissen. Met de dood van de herinnerende groep sterft de herinnerde groep een tweede keer, voorgoed. Schrijvers daarentegen hebben zoveel van hun persoonlijkheid in hun boeken gelegd dat ze blijven leven zolang ze kunnen worden gelezen. Letterlijk. Het is op deze wereld dat Ludvig Holberg alludeert in Nicolai Klimii iter subterraneum, Jules Verne in Voyage au centre de la terre of Ludwig Tieck in Reise ins Blaue hinein. Want alle drie hebben ze eveneens het voorrecht genoten in levenden lijve onder de doden te verkeren. Naar de getuigenis van Arno Schmidt in Tina of Over de onsterfelijkheid is voortleven in het dodenrijk geen sinecure. Althans op de lange duur. De eerste tien jaar neuken de pas aangekomen zielen zich eindeloos in het zweet; daarna vervallen ze enkele decennia in een diepe lethargie (waarvoor heel attent uitgestrekte zandsteenwoestijnen en zoutmeren zijn aangelegd); tot slot aanvaarden ze gelaten een baantje in het Elysium, in de hoop dat ze ettelijke honderden jaren later het eeuwige met het tijdeloze mogen verwisselen. Dat kan pas wanneer iemands naam noch in gesproken, noch in geschreven vorm meer voorkomt boven de aarde. Schrijvers zijn er het slechtst aan toe, want zolang er nog één exemplaar bestaat van hun eigen boeken of van boeken waarin ze worden genoemd, zolang zijn ze onder de aarde tot leven verdoemd. Knokken is in het Elysium aan de orde van de 1000-urige klok; wanneer bijvoorbeeld de biograaf van een overleden schrijver op zijn beurt de pen aan Maarten geeft, moet hij rekenen met een flink pak rammel, telkens wanneer hij in het Schaduwrijk der Letteren zijn gewezen studiepersoon tegen het lijf loopt. Nee, de schrijvers zijn
allerminst gelukkig met het Eeuwige Leven dat hun door hun boeken beschoren is.
Daar ontrimpelen zich de vraagtekens. Omar wordt vereerd omdat hij door zijn daad in één klap talloze manuscripten inclusief naamsvermeldingen vernietigde. Gutenberg daarentegen wordt veracht omdat hij door zijn uitvinding de naamsverspreiding juist verzoveelvoudigde. De heer in groene loden jas blijkt niemand minder te zijn dan Christian August Fischer, die in 1821 als eerste een grondige uitgave van Cooper had bezorgd, waardoor diens sprong in het niets van het Niets enkele eeuwen verder de eeuwigheid in werd verschoven. Daarom kan hij zich dus maar beter drukken voor de hitsige woudloper, evenals Arno Schmidt, die geen boek kon schrijven of Cooper kwam erin voor. Na alle ellende die hij daaronderwaarts moet waarnemen, is Arno Schmidt wat blij dat er in zes jaar amper 902 exemplaren van zijn ‘pronkstuk’ Leviathan zijn verkocht. Is werk gespaard voor later, want toen Arno Schmidt de heer Christian August Fischer boven de aarde leerde kennen, had die net zijn ronde langs de antiquaren achter de rug, waar hij
| |
| |
zoveel mogelijk exemplaren van zijn boeken opspoorde om deze te vernietigen. (Maar het voortleven heeft ook zijn voordelen. Zo profiteert Arno Schmidt van de smachtende erotiek die de kioskjuffrouw hem toedraagt, ene Tina Halein, wier vlees niet aanvoelt als van een 154-jarige. ‘Hier niet. En daar niet. En ginder al helemaal niet!’ We moeten de verteller op zijn woord geloven.)
Na bovenstaand relaas wacht ik er mij wel voor om een boek uit de bibliotheekschaduw te halen, vooropgesteld dat ik dat zou kunnen - in die schaduw zit ik namelijk zelf ook, en als het mij al niet lukt mezelf eruit te werken... Bovendien ben ik niet alleen een ‘schrijver in de schaduw’, maar vaker nog een ‘schaduwschrijver’, als dat laatste als wisselwoord voor ‘vertaler’ mag gelden. Een boek uit de schaduw halen? Heilige Nodier, mijn hele bibliotheek bestaat uit schaduw!
Liever dan te spreken over een boek uit mijn al-te-veel titels tellende Schaduwbibliotheek, wil ik een boek aanstippen dat ik eraan zal toevoegen. Het gaat om mijn laatste aanwinst op de Marché du Livre ancien et d'occassion, die elk weekend plaatsvindt in het Parc Georges Brassens (zoiets als de boekenmarkt vrijdags op het Spui, maar dan tien keer zo groot) - Voyage dans mes poches. Voor je zo'n kleinood koopt, moet je het om en om draaien, al is het maar opdat het verlangen in verhouding zou komen te staan tot de prijs, of omgekeerd. Voyage dans mes poches is een 188 pagina's tellende editie uit het jaar VII van de Republiek (d.i. 1799), in halfbezaanse band met versierde rug, een coeditie van J.J. Paschoud, boekverkoper te Genève en Paradan, boekverkoper te Parijs, ‘rue Pavée / No 16 près celle André des arts’, een straat die niet langer op het stadsplan is ingetekend. De schrijver was zo voorzichtig zijn naam niet op het titelblad te vermelden. Helaas voor Mme Castegrain draagt dit wel de ronde stempel van haar ‘Cabinet de Lecture’, gesitueerd in de ‘rue de Paris No 61. Au Havre’. Uit een vergeelde, ingeplakte catalogussnipper (vermoedelijk 1954) leer ik dat het boekje zeldzaam is, ja dat het niet is opgenomen in Barbier (d.i. de Dictionnaire des ouvrages anonymes, het meermaals aangevulde standaardwerk op dit gebied, begonnen door Antoine-Alexandre Barbier, bibliothecaris van Napoleon iii).
Toch werd mijn aandacht in de eerste plaats getrokken door de titel. Ik ben dol op het soort avonturen als Reis op de Maan en de Zon van Cyrano de Bergerac, Reis rond mijn Kamer van Xavier de Maistre of bovenstaande Reis door het Elysium van Arno Schmidt. De anonymus van Voyage dans mes poches had niet meer nodig dan zijn broek- en vestzakken om zich op weg te begeven. Chap. i. Introduction... Chap. ii. La manie des voyages... Chap. iii. Les Poches... Chap. iv. La Douairière... en daar wieg ik mee op de graciele cadans van de prerevolutio- | |
| |
naire salons. Voyages dans mes poches haalt niet het niveau van Xavier de Maistre, het expliciet genoemde model, maar voor een avond is het boek een even amusante als leerrijke reis in het verleden.
Straks verdwijnt het boek in de schaduw van mijn bibliotheek, waaruit het waarschijnlijk pas na mijn hellevaart weer op een of andere boekenmarkt in het licht zal treden, tot leesplezier van een boekenminnaar - voorzover biblioclasten als Christian August Fischer of Tina Halein het niet eerder op hun ronde hebben ontdekt om Paschouds, Paradans of Mme Castegrains rust in de Absolitude Vergetelheid te bespoedigen.
Naschrift. Sommige auteurs hoeven niet te wachten op de biblioclasten van het Elysium om van de aardbodem te verdwijnen, althans het Nederlandse deel ervan. Ik hoef maar te kijken naar mijn eigen schrijf- en vertaalpraktijk, waaruit ik één voorbeeld pik: Cyrano de Bergerac. Begin jaren negentig deed ik een poging om hem in de vitrine van de Nederlandse boekhandel te krijgen door zijn twee imaginaire reizen te vertalen: De andere wereld of De Staten en de Rijken van de Maan, en het vervolg daarop, De Staten en de Rijken van de Zon.
Mijn fascinatie door deze zeventiende-eeuwse Franse auteur stamt uit mijn kinderjaren. In de jeugdliteratuur was Cyrano de Bergerac een van de twee hoofdpersonages van welgeteld tien avonturenromans van Paul Féval Fils, voor het eerst verschenen tussen 1925 en 1932. De romans parasiteerden op een historische setting die door De drie musketiers was doorgedrongen in de fantasie van de massa. In zijn woord vooraf bij het eerste deel loopt Paul Féval Fils vooruit op mogelijke verwijten door uitdrukkelijk te wijzen op ‘een nalatigheid van Alexandre Dumas’. De drie musketiers eindigt namelijk in 1628; Twintig jaar later neemt, zoals de titel aangeeft, de draad weer op in 1648. De onwaarschijnlijke Paul Féval Fils kwam op het idee om de tussenliggende twintig jaar te vullen met de heikele verhouding tussen D'Artagnan en Cyrano de Bergerac. In een eerste reeks van vier delen onder de overkoepelende titel D'Artagnan contre Cyrano neemt Cyrano de Bergerac het op tegen de elegante musketier. Aangezien ze aan elkaar gewaagd zijn, opereren beiden nadien als een onafscheidelijk en onoverwinnelijk duo in een tweede reeks van drie delen, D'Artagnan et Cyrano réconciliés. Tot slot was Cyrano de Bergerac op z'n eentje goed voor nog eens drie delen, Les exploits de Cyrano. Het was de kip met gouden eieren; de oplagecijfers liepen in de honderdduizenden per deel. Vandaag mag je van geluk spreken als je in de schaduw van de boekenstalletjes langs de Seine een min of meer gaaf exemplaar van die bestsellers van toen op de kop kunt tikken. Rouwig hoeven we daar niet om te zijn: Paul Féval Fils is de gedegenereerde versie van Paul Féval Père, die zich in de
| |
| |
negentiende eeuw had geprofileerd als een geduchte rivaal van Eugène Sue met Les mystères de Londres en van Alexandre Dumas met Le Bossu (door Philippe de Broca in 1997 voor de achtste keer verfilmd).
De mantel- en degenheld van de avonturenromans heeft met de reële schrijver en denker alleen de naam gemeen. Al stond Cyrano de Bergerac wel degelijk bekend als ‘de schrik van de schermers van zijn tijd’, zoals het heet in een Dictionnaire historique van 1772. Paul Féval Fils had een goede reden om in de jaren twintig Cyrano de Bergerac als tegenpool van D'Artagnan neer te poten. Hij had het ‘cyranisme’ meegemaakt, dat Frankrijk na 1897 overspoelde als gevolg van het toneelstuk van Edmond Rostand, dat nu juist Cyrano de Bergerac heet. Het publiek kende hele passages ervan uit het hoofd, zó goed dat Constant Coquelin, voor wie de rol was geschreven, op een avond door de zaal werd gekapitteld toen hij een paar verzen oversloeg: ‘Le texte, monsieur, le texte!’ Daarnaast werd de Man met de Lange Neus een geliefd profiel op medaillons, koekjes, bonbons, potloden, waaiers, pijpen, champagneflessen, luciferdoosjes, gelukspoppetjes, enzovoort. De kern van zijn toneelstuk had Edmond Rostand ontleend aan Cyrano de Bergeracs Lettres amoureuses, gericht aan ene ‘Madame’, die op het toneel de naam Roxane kreeg. De scène onder het balkon van Roxane, waarin Cyrano de teerbeminde in andermans naam zijn liefde verklaart, is een klassieker geworden. De ironie van de geschiedenis wil evenwel dat eind negentiende eeuw in een duistere kelderhoek van de Bibliothèque Nationale een doos werd gevonden, met daarin de autografen van Lettres amoureuses. De liefdesbrieven bleken gericht aan mannen! Vanwege de censuur ten tijde van de kardinalen Richelieu en Mazarin had Cyrano de Bruinwerker van de ‘hij’ een ‘zij’ gemaakt, iets wat in het Frans grammaticaal vrij gemakkelijk kan door hier en daar een doffe e toe te voegen.
Ondanks, of moet ik zeggen: vanwege, het immense succes van Cyrano de Bergerac kregen zowel de toneelschrijver als het publiek ook felle kritiek te verduren. In zijn dagboek haalt Jules Renard snierend uit naar Edmond Rostand, ‘de dichter van de massa's die denken dat ze tot de elite behoren’. Ja, maar... Zou het kunnen dat Cyrano de Bergerac als auteur in Frankrijk een plaats binnen de ‘hoge’ cultuur heeft verworven omdat hij als personage zo sterk verankerd is in de ‘afgeleide’, ‘lage’ cultuur van publiekstoneel en jeugdliteratuur? De Reis op de Maan en de Zon werd pas in de canon opgenomen na, dus misschien als gevolg van het ‘cyranisme’. Er verschenen naast elkaar dure, gelimiteerde edities voor gesloten bibliofiele kringen, academisch verantwoorde transcripties van teruggevonden manuscripten, en goedkope colportage-uitgaven of pockets. Vandaag heerst er zowaar een wedijver
| |
| |
tussen de doctoren Madeleine Alcover en Jacques Prévot, die elk een kritische editie van Cyrano de Bergeracs werken hebben voorbereid.
In 1990 kende de volksheld een opleving toen twee topsterren van de Franse showbizz zijn rol incarneerden: Jean-Paul Belmondo op het toneel, en Gérard Depardieu in de verfilming door Jean-Paul Rappeneau. In de Lage Landen leidde het succes van de film in 1992 tot de creatie van Cyrano, de eerste grootschalige, originele Nederlandse musical. Aangezien ik voordien al op eigen initiatief het openingsfragment van L'autre monde had vertaald, achtte ik het moment gekomen om de Nederlandse uitgevers met de echte Cyrano de Bergerac af te dweilen.
De echte Cyrano de Bergerac, dat is de auteur die tussen zijn geboorte in 1619 en zijn dood in 1655 talrijke literaire brieven heeft geschreven, een komedie (die schaamteloos door Molière werd geplunderd), een tragedie (die door Mazarin wegens blasfemie werd verboden) en twee romans (die tot de voorlopers van de science-fiction worden gerekend). Ik was als jongen bij de echte Cyrano de Bergerac terechtgekomen via een populariserend werk over de verovering van de ruimte (niet voor niets vielen mijn kinderjaren samen met de Apollovluchten en de eerste Man op de Maan). Cyrano de Bergerac bleek echt te hebben bestaan, hij had eeuwen vóór de ingenieurs van Cape Canaveral allerlei manieren bedacht om naar de maan op te stijgen, en hij was er nog terechtgekomen ook! Toen ik dan eindelijk de boeken van Cyrano de Bergerac las - waarin hij niet door een ander maar door zichzelf als romanpersonage wordt opgevoerd - bleek de auteur veel kleurrijker, veelzijdiger, intelligenter, grappiger te zijn dan de meer of minder geslaagde ledenpoppen van Féval en Rostand. Ik leerde een zeventiende-eeuwse libertijn kennen die uit dezelfde plasticine is gekneed als de dadaïst Hugo Ball. Door zijn oneerbiedige manier van denken, beweeglijke verbeelding, uitdagende levenswijze is Cyrano de Bergerac de vertegenwoordiger bij uitstek van de avant-garde van zijn tijd. In vergelijking met zijn tijdgenoten komt hij over als de kruising van een kwajongen en een geleerde, een kruising die me niet onwelgevallig is.
In het zog van de film van Jean-Paul Rappeneau verscheen al in 1991 een Duitse vertaling van de maanreis in de mooie, goedkope en handige Insel-Bücherei: Die Reise zum Mond. Een kleine tien jaar later is het boek aan zijn zevende oplage toe. In Duitsland heeft de bekendheid van het personage dus bij het publiek ook redelijk wat belangstelling voor de auteur gewekt. De Nederlandse uitgave werd een complete afgang, waarschijnlijk omdat ze te goed is. Ik had de oorspronkelijke titels gerespecteerd, in plaats van die naar het voorbeeld van Franse, Duitse en Italiaanse uitgaven platweg Reis op de Maan en Reis op de Zon te noemen. Bovendien was ik op het onzalige idee gekomen om
| |
| |
mijn vertalingen tweemaal te voorzien van een vrij lang voorwoord, en een flinke hoop aantekeningen die als intertext moesten fungeren. Maanden aan een stuk liet ik ondergestofte namen en titels uit de Boekentoren halen. Pierre Gassendi, Tristan L'Hermite, François de La Mothe Le Vayer, Charles Sorel, Béroalde de Verville... prachtige schrijvers naar wie ik binnen de Nederlandse letteren nooit een verwijzing ben tegengekomen... ik heb ze allemaal gelezen. Het was moeite voor niets. Ik projecteerde mijn eigen leergierigheid op de lezer, die nu juist wordt afgeschrikt door zoveel eruditie.
In overeenstemming met de bepalingen van het modelcontract heeft de uitgever de onverkochte exemplaren van zowel De andere wereld of De Staten en de Rijken van de Maan (1993) als De Staten en de Rijken van de Zon (1995) twee jaar na publicatie naar De Slegte gedragen. Dit had tot ongelukkig effect dat de eerste roman in de ramsj kwam te liggen toen de tweede het nog moest waarmaken in de reguliere boekhandel. Van de ene op de andere dag was De andere wereld ook bij De Slegte niet meer te vinden. Zelfs in de ramsj wilde niemand het hebben. Toen is het slapende restant terechtgekomen in de pulpmolen, naast boekverbranding de meest efficiënte manier om een auteur onverwijld naar de Absolitude Vergetelheid te versassen.
Cyrano de Bergerac, De andere wereld, of de Staten en de Rijken van de Maan, en De Staten en Rijken van de Zon. Vertaald en ingeleid door Jan H. Mysjkin. Houtekiet, 1993, 1995.
|
|