| |
| |
| |
Douwe Draaisma
Het tweevoudige brein van Arthur Wigan
Over Arthur Wigan, The Duality of the Mind
Na zijn dood in 1847 loste de Engelse huisarts Arthur Ladbroke Wigan weer op in de schaduw waar hij zich bij leven dankzij één idee en één boek voor even uit had weten los te maken. Dat ene idee was dat onze linker- en rechterhersenhelft niet twee delen van één orgaan zijn, maar twee afzonderlijke breinen, elk met hun eigen gevoelens, gedachten, impulsen en herinneringen. Dat ene boek was The Duality of the Mind, waarin hij alles had verzameld wat hij maar aan psychiatrisch en neurologisch bewijsmateriaal had kunnen vinden. Hij schreef het op zijn zestigste, kort na het neerleggen van zijn praktijk. Het boek verscheen in de herfst van 1844 en wist korte tijd de aandacht van de medische wereld te trekken.
Maar daarna: schaduw. Over Wigan zelf, om mee te beginnen. Er is geen enkel portret van hem. Aan persoonlijke bezittingen rest alleen een korte brief. Er is één handtekening, in het register van het Royal College of Surgeons. Zijn naam figureert niet in brieven, dagboeken of autobiografieën uit die tijd. Er is geen testament bewaard, zelfs waar hij ligt begraven is niet bekend. Schaduw ook over zijn boek: het is extreem zeldzaam, in heel Engeland heeft alleen de bibliotheek van Cambridge een exemplaar, in Nederlandse bibliotheken zoekt men het tevergeefs. Antiquarische exemplaren doen woekerprijzen.
Een nog veel diepere duisternis viel over de leer van de twee breinen. Recensies oordeelden gereserveerd in het gunstigste geval, vaker neerbuigend en sarcastisch. Na die eerste ronde van besprekingen kwam niemand er meer op terug. Zelfs een voortbestaan als historisch curiosum, als noot in neurologische handboeken, was Wigans ene idee niet gegund.
Een jaar of dertig geleden gebeurde er iets vreemds met The Duality of the Mind. Het licht werd er plotseling boven aangeknipt, een paar handen bladerden er haastig doorheen en even plotseling ging het licht weer uit. De aanleiding was een reeks experimenten met ‘split brains’ van de Amerikaanse neuroloog Roger Sperry. Proeven met chirurgisch
| |
| |
gescheiden hersenhelften wezen uit dat beide hemisferen tot op zekere hoogte elk een eigen repertoire van functies hebben. Wigan leek opeens van fantast in een pionier veranderd. Die rehabilitatie was van korte duur: toen na vluchtige inspectie bleek dat Wigan iets heel anders met zijn twee breinen bedoelde werd The Duality of the Mind weer dichtgeslagen.
Dit waren in grote lijnen de lotgevallen van Wigan en zijn theorie. En nu heeft zijn boek drie avonden lang voor me op tafel gelegen, in een plasje licht van mijn burolamp. Heerlijke avonden! Zijn psychiatrische gevalsstudies zijn met sympathie geschreven en even meeslepend als die van Oliver Sacks. De autobiografische gedeelten zijn hier en daar op het ontroerende af: Wigan was een sensitief waarnemer van wat er omging in zijn eigen geest en had de moed ook het pijnlijke met zijn lezers te delen. De verhalen over zijn patiënten zijn opgetekend met oog voor detail, tijdens de lange jaren dat hij praktijk voerde moet hij zijn ogen goed de kost hebben gegeven. Maar wat je werkelijk helemaal meeneemt als je begint te lezen is hoe één enkel idee, als je er zelf maar in gelooft, kan veranderen in een allesordenend beginsel. In de afgelopen kwart eeuw, vertrouwde Wigan de lezer in het voorwoord toe, had hij zijn hypothese over de twee hersenen bijna van dag tot dag van een vermoeden voelen rijpen tot een vaste overtuiging. Als lezer weet je dat er iets heel anders is gebeurd: dat dubbele brein was voor Wigan de enige mogelijkheid iets van zichzelf en de wereld te begrijpen. Moordlust die uit het niets lijkt te komen, onbegrijpelijke persoonlijkheidsveranderingen, hallucinaties, déjà vu's, het vermogen van krankzinnigen om hun stoornis te verbergen en nog tientallen soortgelijke raadsels van de menselijke geest - Wigan hield er de magneet van zijn theorie onder en zag hoe het ijzervijlsel zich schikte in een elegant patroon.
Over onze hersenen, legde Wigan uit, moeten we niet in termen van twee helften denken. Zelfs ‘hemisferen’, halfronden, is al misleidend, want samen vormen de twee hemisferen nog niet de helft van een echte bol. In werkelijkheid dragen we onder ons schedeldak twee hersens, elk met een zelfstandig, bewust leven. Dat we geen tweevoudig bewustzijn ervaren is omdat het ene brein in gewone omstandigheden dominant is, het andere ondergeschikt. Dat in de annalen van de neurologie tientallen gevallen zijn gedocumenteerd van mensen die een volledige hersenhelft misten, door ziekte of verminking, en toch dezelfde persoon bleven, bewijst al dat elk van beide organen het substraat van onze geest kan vormen. Wigan verwees herhaaldelijk naar Cruveilhier, de grote Parijse patholoog-anatoom, die in zijn atlas verschillende platen had
| |
| |
opgenomen van hersenen waarvan de ene hemisfeer was verschrompeld tot de helft van zijn gewone omvang en de intacte hemisfeer toereikend was gebleken voor een normaal leven.
Van die twee hersens in dat ene hoofd merken we vaak pas iets als een van beide is aangetast door ziekte, uitputting of overspanning. Soms kan de dominantie van het gezonde orgaan de miserabele toestand van het andere tijdelijk aan het oog van de buitenwereld onttrekken. Wigan vertelde wat de Franse psychiater Pinel was overkomen. Samen met een paar collega's ondervroeg hij een man om te onderzoeken of deze voldoende was hersteld voor ontslag. De man gaf op alle vragen volmaakt redelijke antwoorden. Tenslotte werden de ontslagpapieren gereedgemaakt en ter ondertekening aan hem voorgelegd. Toen Pinel ze terugkreeg zag hij de handtekening: ‘Jezus Christus’. Wigan kende een soortgelijk geval in Edinburgh. Een man trachtte in een rechtszaak zijn ontslag uit een krankzinnigengesticht af te dwingen. Zijn rechters onderwierpen hem aan een langdurig verhoor. Hij verried geen enkel teken van krankzinnigheid tot een getuige die door een ongeluk was opgehouden aan het eind van de zitting kwam binnengesneld en langs zijn neus weg vroeg: ‘Nog nieuws van de planeet Saturnus?’ Zo rechtstreeks toegesproken kon het aangetaste brein zich niet meer stilhouden en was er voor het gezonde brein geen redden meer aan: ‘he instantly relapsed into incoherence’.
De lange verhalen die geestesgestoorden vaak afsteken zijn trouwens
| |
| |
alleen maar op het eerste gehoor verward, vond Wigan. Hij schreef een van die verhalen verbatim op, nummerde de zinnen van 1 tot en met 10 en vroeg zijn lezers eerst de oneven zinnen en daarna de even zinnen achter elkaar te lezen. De eerste reeks was een samenhangend verslag van zijn opname en de vernederingen die hij in het gesticht had ondergaan, de tweede reeks een opsomming van zijn wanen. De verwarde monoloog van de ongelukkige bleek een ordelijke dialoog tussen zijn twee breinen.
Vereenvoudiging door verdubbeling, dat is het thema dat door alle bevindingen en observaties loopt. George iv kon razendsnel stukken signeren en onderwijl een conversatie voeren over onderwerpen van het grootste gewicht. In iedere Londense bank waren klerken te vinden die door konden praten terwijl ze lange reeksen cijfers optelden. In tijden van zorg en spanning, schreef Wigan, kon hij zich er niet van weerhouden zijn passen te tellen, zelfs niet als iemand hem vergezelde en in een gesprek betrok. Was hij eenmaal uitgerust, dan verdween dit vreemde vermogen. Al deze verschijnselen volgen met volmaakt gemak uit de leer van de twee breinen. Het ene brein doet het ene, het andere het andere en als het verstandigste van de twee in beslag is genomen door zorgen krijgt het andere de kans zijn curieuze talenten en impulsen aan ons handelen op te dringen. Het zijn ook niet voor niets telkens twee handelingen tegelijkertijd, zelfs George iv zou onder het paraferen en converseren niet intussen nog over iets anders kunnen fantaseren.
Maar het tweevoudige brein verklaarde ook wat verder verwijderde verschijnselen. Waarom hebben wiskundigen nauwelijks aanleg voor krankzinnigheid? De uiterste concentratie die deze wetenschap vereist is alleen bereikbaar als beide breinen zich gelijktijdig op hetzelfde kunnen richten. Beide organen moeten daarvoor in optimale conditie zijn. Een geringe aangeboren zwakte in het ene maakt iemand al ongeschikt voor wiskunde. Bovendien, het beoefenen van wiskunde versterkt de natuurlijke dominantie van het leidende brein in een mate die overeenkomt met absolute tirannie. Uit het ondergeschikte brein zal na verloop van tijd geen enkele impuls meer doordringen in het bewustzijn van de wiskundige. Met kunstenaars ligt dat, helaas, anders. Zij cultiveren juist hun invallen en fantasieën. In de hoop te profiteren van hun verbeelding leggen ze de teugels van het rationele denken neer en later merken ze dat ze die niet meer kunnen opnemen. Hun constitutie maakt ze ongeschikt voor geconcentreerde studie; de neiging toe te geven aan grillen verhoogt hun vatbaarheid voor waanzin.
Wigan, lijkt het, was geobsedeerd door de keer ten kwade die een leven kan nemen als het goede brein door ziekte wordt aangetast en langzamerhand alle zedelijkheid uit het handelen begint te verdwijnen. Met
| |
| |
groot mededogen beschreef hij het geval van een heer aan wie na een voorbeeldige loopbaan de leiding over een groot kantoor was toevertrouwd. Hij was weduwnaar, zijn kinderen waren vroeg gestorven. Hij mocht zich verheugen in de genegenheid van zijn ondergeschikten, zijn bewind over hen was vaderlijk. Hoewel hij een ruim salaris genoot, hield zijn goedgeefsheid hem arm. Toen hij tegen de zestig liep begon hij naar babbelzucht te neigen. Zijn conversatie, tevoren waardig en terughoudend, nam nu af en toe een bedenkelijke wending. Berispingen hadden slechts tijdelijk effect. Ten slotte werden zijn opmerkingen regelrecht obsceen. Ontslag was onvermijdelijk. Thuisgekomen pakte hij wat kleren bij elkaar, stopte nog wat kleingeld op zak en begon doelloos rond te zwerven. Men verloor hem uit het oog. Na drie maanden werd hij in een afgelegen deel van het koninkrijk dood aangetroffen op een mesthoop, waar hij wat warmte had gezocht. De onmiddellijke doodsoorzaak was honger. Maar toen de schedel werd geopend constateerde men in de linker hemisfeer een aanzienlijke verweking. De rechter hemisfeer was evenmin vrij van ziekte.
Wat nu precies zijn ondergang had veroorzaakt vond Wigan moeilijk te zeggen. Misschien was het rechter brein gaan muiten of hadden de krachten van het linker brein het begeven, misschien een combinatie van beide. Maar de zelfbeheersing die deze voortreffelijke heer al zo vroeg in zichzelf had opgekweekt moest nog lang de werkelijke omvang van de ravage hebben gemaskeerd: ‘we may conceive many struggles and victories before the contest was finally given up, and he gave way to the full impulses of the grosser passions’.
In al ons denken en handelen zitten die twee breinen, hun effect is verdubbeling, herhaling, afwisseling, spiegeling, dialoog. Mensen die hallucineren weten dat ze hallucineren, ze zien een geestverschijning maar beseffen ook dat ze er doorheen kunnen kijken.
Geestesgestoorden wisselen wanen af met heldere momenten. Een patiënt die tijdens kerkdiensten de onbedwingbare impuls kreeg godslasterlijke en liederlijke taal uit te slaan - men zou hem nu als lijder aan het Tourette-syndroom diagnosticeren - voelde zich tijdelijk beheerst door een ander. Weer een andere patiënt van Wigan riep eens vertwijfeld uit: ‘Het is alsof iemand anders met míjn brein denkt!’
Ook wie niet gestoord of ziek is kan in zijn geest soms een wonderlijke verdubbeling waarnemen, wist Wigan uit eigen ervaring. In 1817 overleed onverwachts prinses Charlotte van Engeland. Wigan had connecties aan het hof en mocht assisteren bij de plechtige bijzetting in de kapel van St. George. Na in de nacht voorafgaand aan de ceremonie
| |
| |
nauwelijks rust te hebben gehad, was Wigans geest, zoals hij schreef, ‘in een toestand van hysterische prikkelbaarheid geraakt’. Die toestand verslechterde nog door verdriet, uitputting en honger, want in heel Windsor was door de algehele verwarring van 's ochtends vroeg tot het tijdstip van de bijzetting, twaalf uur middernacht precies, geen voedsel meer te krijgen. Tijdens de plechtigheid stond Wigan vier uur zonder onderbreking naast de kist. Hij had het gevoel dat hij ieder moment flauw kon vallen. Nadat het ‘Miserere’ van Mozart was gespeeld hield de muziek op en werd het doodstil. Langzaam begon de kist te zakken, zo traag dat Wigan alleen beweging zag door de rand van de kist te vergelijken met een blinkend voorwerp verderop. Al starend gleed hij weg in een soort verdoving, tot hij plotseling wakkerschrok door de weduwnaar die nu ook had gezien dat de kist langzaam in de diepte verdween en een kreet van verdriet slaakte. Wigan: ‘Ogenblikkelijk voelde ik niet alleen de indruk, maar de overtuiging dat ik dit hele tafereel al eens eerder had gezien, bij een vroegere gelegenheid, en zelfs de woorden had gehoord die Sir George Naylor tot mij richtte.’
Deze vluchtige ervaring - waarvoor pas een halve eeuw later de term déjà vu in zwang zou raken - paste organisch in zijn eigen theorie. Dankzij de dubbele uitvoering van ons brein kan het ene orgaan rusten terwijl het andere werkt. Bij uitputting zal vaak maar één orgaan actief zijn. Hierin school de verklaring voor wat hem naast de baar van prinses Charlotte was overkomen. Op het moment net vóór zijn déjà vu was slechts een van beide hersens actief, zodat alleen een relatief zwak beeld van de zintuiglijke ervaring voorhanden was. Toen op het volgende moment door de onverwachtse kreet ook de tweede ontwaakte leverde dezelfde scène opeens een veel scherper beeld op. Zijn bewustzijn interpreteerde het scherpe beeld als het heden en het nagenoeg identieke maar vage beeld als een onbepaald vroeger. Geen wonder dat in een déjà vu àlles zo bekend voorkomt: in werkelijkheid liggen er hooguit een paar tellen tussen beide beelden. Geen wonder ook dat een déjà vu als een herhaling, een tweede keer voelt: ‘Never is it supposed to be the third time.’ We hebben nu eenmaal twee breinen, niet drie.
The Duality of the Mind is een boek dat een boek verdient. Ik zou het graag schrijven. Die twee breinen van Wigan, het ene gezond en wilskrachtig, het andere volgzaam, morbide, verward; het ene corrigerend, sussend, verstandig, het andere impulsief, wellustig - wat voor demonen, vraag je je af, heeft Wigan zelf moeten bezweren? What's done ye partly may compute/But never what's resisted, citeert hij op een van de laatste pagina's. Hij zag in de calculus van het gemoedsleven ook de aanvechtingen en de inblazingen en verdisconteerde die in zijn oordeel
| |
| |
over de uitkomst. Met zijn fascinatie voor discipline, zelfbeheersing en de lust en waanzin die daaraan ontsnappen werd hij een van de Victoriaanse onderstromen die weer aan de oppervlakte kwamen in een boek als The Strange Case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde, twee generaties later geschreven.
Tussen de regels lezend is nog veel meer te vinden. Over zijn onzekere professionele status bijvoorbeeld. Als ‘surgeon’ bezette Wigan een van de laagste medische rangen, maar amper boven de apotheker. Hij had formeel niet eens geneeskunde gestudeerd, maar het vak in de praktijk geleerd, als assistent van een huisarts. Toen hij begon te publiceren liet hij stilletjes ‘m.d.’, Medical Doctor, achter zijn naam zetten, al heeft niemand kunnen achterhalen waar en wanneer hij dan wel was gepromoveerd, niet in Engeland in ieder geval. Zijn stijl is die van de geestdriftige dilettant. Op drie, vier plaatsen zinspeelde hij op de omwenteling die zijn leer in de neurologie teweeg zou brengen en de weerstand die dat bij de gevestigde medici opriep, daarbij verwijzend naar Galileï. Die vergelijking was toen al ruim een eeuw wat ze nog steeds is: het zelfgekozen waarmerk van de autodidact aan wiens revolutionaire ideeën geen geloof wordt gehecht. Over de betekenis van zijn eigen werk schreef hij intussen in de vleiendste termen. Als je het touw waarmee een dier aan het spit staat met de helft verlengt, legde hij in het voorwoord uit, zul je zijn bewegingsruimte verdubbelen; welnu, hij, Wigan, had in feite niets meer gedaan dan een paar extra schakels invoegen in de keten van het onderzoek naar hersenen en geest. Verderop vergeleek hij zijn leer met een eerste spoorlijn, die altijd de hoofdlijn zal blijven in het dichtvertakte net van de toekomst, een behendig gekozen metafoor in een land dat juist een snelle expansie van het spoornet beleefde.
Na de publicatie van The Duality of the Mind bleef Wigan nieuw bewijsmateriaal zoeken. Hij reisde naar Napels, Sardinië, Lombardije en Holland, bezocht dolhuizen en spinhuizen, woonde autopsies bij, inspecteerde anatomische kabinetten. Zijn laatste jaren waren eenzaam en ziekelijk, zijn vrouw was overleden in het jaar dat hij zijn hoofdwerk schreef. Wigan stierf op 7 december 1847, kort nadat hij een artikel had voltooid over de ziekelijk vervormde schedel van een geestesgestoorde jongen. ‘This,’ schreef de Lancet vier dagen later, ‘was the last thing he penned.’
Wigans boek heet voluit: A New View of Insanity: the Duality of the Mind, Proved by the Structure, Functions, and Diseases of the Brain and by the Phenomena of Mental Derangement, and Shown to be Essential to Moral Responsibility. In 1985 verscheen een heruitgave met een voorwoord van de neuroloog Joseph E. Bogen. Deze is niet meer in de handel.
|
|