ment, is waarschijnlijk bedrogen uitgekomen. Het intellectuele discours waarvan men in Frankrijk over het algemeen toch niet vies is, raakte vroegtijdig als het ware gesmoord in ruzie-achtig rumoer over de man die als eindredacteur en inleider van de uitgave onmiddellijk het mikpunt werd van overwegend kwaadsappige kritiek en ideologisch getinte verdachtmakingen, en van wie twee van zijn negen co-auteurs zich zelfs publiekelijk en demonstratief distantieerden.
Wat de negen aan wreedheden in Rusland, Oost-Europa, China, Noord-Korea, Vietnam, Cambodja, Cuba, Nicaragua, Peru, Ethiopië, Angola en Mozambique hadden geïnventariseerd werd niet of nauwelijks in twijfel getrokken - daar waren hun rapportages ook te feitelijk voor. Alle boosaardigheid richtte zich op Stéphane Courtois, die hun bevindingen in een beginhoofdstuk had geïnterpreteerd, en er in een slothoofdstuk vragenderwijs nog een aantal conclusies aan had verbonden.
Dat Courtois het totaal-generaal van ‘communistische’ moorden - begaan met alle middelen: van conventionele executies via ophanging, verdrinking, letterlijke doodslag, vergiftiging en uithongering tot aan weloverwogen uitputting en verzieking toe - op 100 miljoen raamde, werd hem in zeker zin nog het minst kwalijk genomen.
Het aantal is overigens aanvechtbaar: de optelsom die gemaakt kan worden uit de afzonderlijke deelhoofdstukken leidt tot een getal van nog geen tachtig miljoen - maar alleen een cynicus kan zich, zou je zeggen, kwaad maken over die ‘meevaller’ van twintig, zoals ook alleen cynici een ‘wetenschappelijk’ onderscheid gemaakt hadden willen zien worden tussen de doden die vielen in de door Lenin begonnen ‘dekozakisatie’, de door Stalin ter hand genomen ‘dekoelakisatie’ en de later in de jaren dertig door dezelfde Stalin uitgevoerde Grote Zuiveringen.
Courtois muntte - methodologisch niet helemaal zuiver op de graat - het begrip ‘klassen-genocide’, en voorzover met dat woord alleen al een analogie met het fascisme (en nationaal-socialisme) werd geopperd, pleegde hij een regelrechte aanslag op het in Frankrijk nog veel meer dan in Nederland vigerende ‘linkse levensgevoel’.
De eerste reacties - in paneldiscussies op televisie, en overigens vooral in ingezonden brieven in Le Monde - waren bovenal emotioneel. Met een brok in de keel verzekerde een lid van het oude, gestaalde kader: ‘Aan het fascisme ligt de haat ten grondslag, aan het communisme de liefde’ en bij de begrafenis van Georges Marchais - de oude, stalinistische voorman van de Parti Communiste, die toevallig in diezelfde roerige novembermaand van 1997 de laatste adem had uitgeblazen - werd het in andere bewoordingen nog eens herhaald: ‘Het nazisme is ondenkbaar zonder gaskamers, het communisme is heel wel denkbaar zonder concentratiekampen.’