uitbarst. ‘Dat komt door Rusland, mijn liefje, en door onze gewoonten. Wij houden er zo'n plompe manier van lopen op na. Wij eten de soep door de mond naar de lepel te brengen, vlak boven de soep in plaats dat we, zoals in het Westen, de lepel langs onze kaarsrechte gestalte verheffen tot onze verheven mond.’ (En daarmee neemt hij ons, lezers, voor zich in, want zo is de Rus nietwaar? Zwerft met zijn mond ter hoogte van soepspiegel, van zulke Russen houden wij. Russen die plomp zijn, baarden dragen, maar fijngevoelig zijn en muzikaal, en omdat in Russische romans Russen zich altijd vergelijken met het beschaafde Westen, houden wij daarvan. Dat is onze band met de Russen. Want zij doen wat wij niet meer in ons hoofd zouden halen. Zij zijn wat wij niet meer zijn, alleen in de literatuur, daar zijn we het nog een beetje. De Rus. De Rus is nog erger dan de Duitser, zeiden wij na de oorlog en we huiverden.)
Derde brief, van Alja. ‘Schrijf mij niet over de liefde. Doe dat niet. Ik ben erg moe. Ik heb je nodig: jij verstaat de kunst mij uit het slop te halen. Schrijf me alleen niet over je liefde.’ Heerlijk. Een vrouw die afstoot en aantrekt. Is dat niet om te huilen? ‘Dadelijk ga ik een bad nemen’ klaagt ze verder. ‘Misschien zien we elkaar vanmiddag nog.’
Vierde brief. ‘Ik zal niet over de liefde schrijven, ik zal het alleen maar over neutrale zaken hebben. Mooi weer vandaag in Berlijn. Algemeen treurige zaken, mag dat? Ons resten de gele, zonverlichte muren der huizen, onze boeken en heel onze beschaving die wij op weg naar de liefde hebben opgebouwd. Maar als het erg veel pijn doet? De opdracht luidt onveranderlijk: Vertaal alles in het kosmische, neem je hart tussen je tanden en schrijf je boek!’
U ziet, Sjklovki is een schrijvers' schrijver. ‘Een schrijver kan geen landbouwer zijn, hij is een nomade en trekt met zijn kudde en zijn vrouw voortdurend naar nieuwe weidegronden. Je kunt geen boek meer in de oude trant schrijven!’ Vind ik ook, lees ik graag. 1923! Om een meesterwerk te schrijven, breng je je mond naar de soep, niet andersom. ‘Al wie met zijn tong het water opslurpt als een hond, dien zult ge afzonderen...’ ‘Wij hangen in de wereld de dwaas uit om vrij te kunnen zijn.’ Zo is de vijfde brief voor de lezer die ‘schrijver’ is een broedplaats van leefregels. ‘Ik zal mijn schrijversambacht, mijn vrije gang over de daken niet opgeven voor een Europees kostuum, gepoetste laarzen of harde valuta. Zelfs niet voor Alja.’ O zo!
Zesde brief. Een kijkje in de Dierentuin. 's Winters is alles gesloten. Ga maar kijken!
Zevende brief. Een technische brief geheel zonder klacht, en zonder liefde.
Achtste brief. Een allerliefste brief. Van Alja.