| |
| |
| |
Rein Bloem
Lering - vermaak - reklame... en wie zijn gang gaat
Toulouse in de 11de eeuw. De stad van de comtes ruikt van verre het grote geld. De pelgrimages nemen met de dag toe, via allerlei routes. Wie het meest aan bedevaartgangers komt, qua logies, herbergen, vertier en topattracties... die wint de pot.
De bestuurders deden een gouden greep: de bouw en de doop van een kathedraal, de Sint-Sernin. Die naam was alom bekend, vanaf de derde eeuw. Een Passio uit de vijfde eeuw maakte furore. Sernin was de evangelist van Toulouse, werd gevangen en op het Capitool als martelaar tentoongesteld, gaat dat zien, want in drommen maakten de toeschouwers verlekkerd mee, hoe de held door koeien voor een wagen uiteen werd gereten. Deze legendarische terechtstelling werd eeuwenlang in geschriften, prenten, reliëfs, levend gehouden en een niet te stuiten stroom relieken maakte de stad rijk.
Een bijzondere beeldhouwer in de twaalfde eeuw, Cabestany (zijn echte naam kennen wij niet), deed niet mee aan de macabere reclame. Zijn visie op de martelaar was zo atypisch, raadselachtig en vol zwarte humor, dat zijn werk bij het publiek niet in de smaak viel. Van rechts naar links zien we op een sarcofaag, hoe Sernin wacht op zijn beulen, maar hij houdt het oog gericht op een onbekende man, die boven op een bouwsel schommelt in een dik koord.
Achter de rug van de martelaar wordt het vonnis geveld. Dat zelfde bouwsel staat nu op de kop met de veroordeelde in horizontale ligging; de koeien zullen hem sleuren achter een boerenwagen, biddend gaat hij er aan. Het vreemdste zijn de losse koeienkoppen, die over de hele breedte bungelen tussen de benen van de beulen; gaat dat zien, ook in onze eeuw. De sarcofaag hangt als altaarstuk in de kerk van St. Hilaire, vijftien kilometer onder Carcassonne.
De Graven en de kerkelijke Bonzen in Toulouse verwachtten de toeloop van de pelgrims, op weg naar Santiago en Jacob en de schelp, langs de Via Tolosana. Zij kwamen op het idee een portaal aan de kerk toe te voegen. Daar zouden de reizigers stil blijven staan, om te zien wat daar te doen was. Dat nieuwe bouwwerk werd in 1080 gerealiseerd: Het Portaal van de Comtes.
| |
| |
De stedelingen zijn druk in de weer, ze kijken omhoog, wijzen naar de zeven kapitelen op de pijlers, gissen onderling wat het allemaal betekent, vragen raad aan de ook aanwezige geletterden. De nieuwsgierige pelgrims sluiten zich aan en dan is het spel op de wagen: daar zien we een smulpaap en vrek, een gedienstige propt hem vol en wijst naar een uitgemergeld individu, op sterven na dood; nee maar, is dat niet Lazarus, wordt er geroepen. Op een volgend kapiteel wordt de stakker door engelen op een amandelvormige schaal gelegd en naar de hemel getransporteerd. Andere kapitelen vertonen, hoe rijkaards gestraft worden en door leeuwen en draken verslonden. Wijselijk zijn de koeien niet van de partij. Misschien duurt het even tot de menigte in de gaten krijgt, geholpen door hulpvaardigen en betweters, dat hier een visuele boodschap en waarschuwing wordt verkondigd: rijk en arm moeten in de stad op elkaar afgestemd worden en waar kan dat beter plaats vinden dan in de kathedraal waar massaal de zonden gebiecht worden en de gebeden alles weer goed maken. Een geniaal en schijnheilig concept, dat veel geld in het laatje zal brengen.
Dit portaal van 1080, een van de eerste in de verre omtrek, werd wegens het voorziene succes geprolongeerd in een tweede portaal: De Poort Miégeville (1115), genoemd naar de straat die van het Capitool uitloopt op de zuidkant van de kerk en via een oprit plechtig toegang geeft. Er is veel veranderd in korte tijd. Het gewone volk, analfabeten, vergaapt zich aan de beeltenissen van Jacob en Petrus links en rechts, die intussen overal bekend zijn geworden. Moeilijker is de duiding van
| |
| |
het timpaan in het midden (een van die vroegste halvemaan constructies): Christus wendt het hoofd naar omhoog. Zijn volgelingen doen hetzelfde. Het einde der tijden is nabij, de hemelvaart gaat beginnen. Gescheiden door een zware balk, mogen de reikhalzende mensen niet mee in de lucht, ze moeten Gods oordeel nog afwachten.
Wat de kerkgangers voor zich zien, is imponerend; pracht en praal zijn verzekerd. Maar wie de kleine voorstellingen willen doorgronden, overal aangebracht op kapitelen en reliëfs, zullen van een koude kermis thuis komen. Faunen, geflankeerd door deernen met leeuwen op schoot; de magiër Simon die aan symonie schuldig is, raadselachtig naakte figuren, en sporadisch een bekend thema, zoals dat van de zondeval. De bedoeling van de makers was waarschijnlijk een tweestrijd tussen kwaad en heil, maar zo ingewikkeld uitgevoerd, dat de gewone mens er geen nut van heeft en de wetenschappers, tot in onze tijd, nog nutteloos gissen. Maar één zaak is zeker: het geld rolde vanzelf.
De bedevaart naar Santiago de Compostella is de beroemdste, vandaar dat heel Europa (toen en nu) die richting op lijkt te gaan. In de werkelijkheid is dat niet zo: de mens trekt overal naar een voorgeschreven en aangeprezen doel. Voor Rome staat dat vast, met een verlengstuk naar het Heilige Land, een discutabele onderneming.
De minst bekende route naar Rome is de Via Francigena, afkomstig van de Franken. Het is een etiket, dat nog altijd opgeld doet; in onze historie heeft dat nauwelijks zin. In principe kon je langs de Romeinse heerwegen alle kanten op, maar vanwege de volksverhuizingen en oorlogen werden de meeste routes onveilig. Men nam de weg door de Apennijnen, richting Tyrrheense Zee, via de heerwegen Aurelia en Cassia naar wat ‘de eeuwige stad’ werd genoemd en waar op diverse niveaus het meeste gehaald kon worden. Onderweg trotseerde men de hooggelegen passen, de verzakkende hellingen, de malaria aan de kust, de piraten en rovers, de moerassen... maar de weg ging naar Rome en dat was het.
Vanuit Engeland, Scandinavië, de Lage Landen en Duitsland, werden reizen georganiseerd, die in Noord-Italië samen kwamen. De aartsbisschop van Canterbury, Sigeric, ging in het gevreesde jaar 1000 de pelgrims voor, en de abt van Thingor in IJsland volgde hem twee eeuwen later: Niculás Bergsson van Munkathvera, die niet alleen Deventer aandeed, maar ook Jeruzalem bereikte en waarachtig gezond en veilig weer thuis kwam.
In Pavía stond de Kroningskerk San Michele, een ongeëvenaard bouwwerk in de stijl van de Longobarden, een aloud volk aan de Oostzee, dat naar het zuiden langs de grote rivieren trok, zich kerstende en in een mum van tijd een cultuur van jewelste opbouwde: wetenschap,
| |
| |
kunst, recht. Totdat in de achtste eeuw Karel de Grote de Frank de macht overnam en de Longobarden hun naam ontnam, al kwam de provincie Lombardije toch op de kaart.
De erfenis van hun folklore aan de Oostzee, hun ongebreidelde fantasie, waarbij bestaande en onbestaande dieren een grote rol speelden, mettertijd omgezet in aards, massief en inventief vakmanschap... dat alles ging goddank niet verloren. Vooral in de Apennijnen zal dat blijken.
Voordat het zover is, houden wij stil in Fidenza, 150 kilometer naar het zuiden, langs de Via Emilia-Romagna. Vroeger was dat een gehucht, dat je links liet liggen, om rechts af te slaan, op weg naar de bergen. Toen de pelgrimages in de 11de en 12de eeuw pas goed op gang kwamen, waren de slimme herenboeren er als de kippen bij: ze zochten in de plaatselijke geschiedenis een martelaar en wonderdoener van eeuwen ver, San Donnino genaamd, en zij herdoopten het stadje, Fidenza (=Vertrouwen) werd Donnino. Een kathedraal werd gebouwd, met de naam van de held in top en de bestuurders van het plaatsje gaven niet voor niets een opdracht aan de beroemde bouwmeester uit Parma, Benedetto Antélami met zijn equipe, om gevel en portaal te bewerken. Het plein voor de kerk had ruimte genoeg, de uit de grond verrezen herbergen en ziekenhuizen en andere pleisterplaatsen waren dichtbij; het feest en de rijkdom waren voor eeuwen verzekerd. Pas in de 20ste eeuw werd de stad weer omgedoopt, het vertrouwen was dus niet beschaamd.
De voorgevel is een staalkaart van bekende thema's; ook de analfabeten komen aan hun trekken en de geletterden controleren de onderschriften in het Latijn. Ook zijn ze zo goed het gehoor lering te verschaffen. Ze lopen gezamenlijk de oude en nieuwe testamenten langs, veertig in getal en het hadden er meer kunnen zijn, want het volledige plan voor de reliëfs op de gevel is nooit voltooid.
Wij herkennen onder anderen: Herodes, de Drie koningen te paard en knielend voor het Kind, Daniël en Ezechiël, Abraham met de mensheid op schoot, Job in de tang van Satan, Daniël in de leeuwenkuil, Karel de Grote, Alexander de Grote, arme en rijke pelgrims, vooraf gegaan door engelen... het aardigste reliëf laat de profeet Elia's hemelvaart zien: hij heeft eindelijk Gods beloning gekregen, zijn leerling Elisa moet nog wachten, maar met een zichtbare springplank onder zijn voeten, zal dat niet lang meer duren; de wagen van Elia is al los van de grond en nu komt het: die kar is in de bijbel een vuurwagen en heeft van alle reliëfs als enige een vuurrode kleur mee gekregen!
Antélami heeft aan heel veel gedacht: onderaan de rechter toren heeft hij een meetlat ingemetseld: la misura del trabucco. Maar dat is nog niet alles: over de breedte van de gevel is een stripverhaal gaande: leven en dood van San Donnino.
| |
| |
Hoe hij aan het heidense hof van keizer Massimilliano een vooraanstaande functie had, toen zich bekeerde, argwaan wekte, vluchtte, achtervolgd werd en door een geharnaste beul onthoofd werd, met zijn hoofd door de nabije rivier liep, de Stirone, ter aarde werd besteld, maar met paard en al weer opdook om een wonder te doen: de brug over de rivier stortte ineen door te veel zwaargewichten met in hun midden een hoog zwangere vrouw... einde verhaal, dat telkens weer in de loop der tijden opgevoerd werd, waarschijnlijk voor geld.
Overweldigend is het geheel, maar mooi is wat anders, waagt een eenling te zeggen.
De baas van het spul liet zijn leerlingen ook aan de achterkant van de Dom werken. Hij schreef het motief voor: de vier seizoenen. Daar konden de makers enigermate zelf aan de slag gaan en de goegemeente was van oudsher daarvan op de hoogte: worsten drogen boven het fornuis, dat kan niet anders dan winter zijn... en dat heeft de prijs verdiend.
Alles wat de grootmeester in opdracht later bekokstoofde is een demonstratie van vakmanschap en bijbelse kennis. In de Dom van Parma is een groots reliëf uitgestald, dat veel bezoekers trekt. Een kruisafname, voltooid einde 12de eeuw: Jezus in het midden, geflankeerd door Jozef van Arimatea, die de Heer behoedzaam van het kruis tilt, en Nicodemus die op een ladder een spijker uittrekt. Naast Jozef staat Maria, dan Johannes en ten slotte de drie Maria's, die we nu laten rusten. Aan de andere kant staan de soldaten in de houding en op de grond wordt gedobbeld om het uitgetrokken gewaad van Jezus.
Afgezien van de aanwezige zon en maan, legio verklarende teksten en twee engelen, heeft Antélami nog een thema ingelast: aan weerszijden van het kruis, klein van stuk, spelen twee meisjes een symbolische rol: Ecclesia (de kerk) met een miskelk in de hand en Synagoge met een joodse Frygische muts. Een strijdvraag, die in de dertiende eeuw beslist wordt: de joden mogen niet meer mee doen. Op het reliëf van de meester in Parma geeft Rafaël het meisje een duwtje, haar muts zakt over haar hoofd, moet zij zich nu al schamen?
Met deze vraag houdt een leerling, die wellicht met ruzie naar de Apennijnen is getrokken, zich niet bezig. Hij maakt op eigen houtje eveneens een kruisafname, zonder uitleggende teksten en met minder personen. Waar Antélami een statische opstelling verkiest, houdt onze man in Bardone (zijn naam kennen we niet), van beweging en drama. De sobere gewaden zwieren en de lichaamstaal drukt dat wonderschoon uit. Waar Antélami de ladder van de grond naar rechtsboven plaatst, om ruimte te krijgen, maar logisch is dat eigenlijk niet, zet onze man zijn ladder in de oksel van het kruis. En op die ladder staat Nicodemus, met een reusachtige nijptang in de hand. Onmogelijk groot, maar
| |
| |
het werkt als een schok. De soldaten en de dobbelaars laat hij achterwege en hij voert zonder overgang Adam en Eva op, vluchtend uit het Paradijs. Het begin en het einde van het drama vloeien in elkaar. Tijd doet er niet toe. Nicodemus zet op de ladder al zijn krachten bij, om de enorme spijker eruit te krijgen en hij zou in de werkelijkheid meteen achterover vallen, maar het gebeurt niet, ondanks alle beweging staat op dat moment de tijd stil.
De anonieme maker van dit altaarstuk is een genie, een eenling als Cabestany. Alles wordt nieuw als je in Bardone en zijn andere werkplaats in het nabije Fornovo je ogen de kost geeft. Gaandeweg verliest het doel en wint het oog.
Wetenswaardige verhalen, liefst over martelaressen, gaan van mond tot mond en worden dus verbeeld bij de vleet. Onze man, ditmaal in Fornovo, heeft er een op zijn geweten of conto. Een zeldzaam altaarstuk, dat zo complex is, dat de reizigers door de Apennijnen er glad aan voorbij gaan. Dezelfde miskenning, die Cabestany eeuwenlang onderging. Luctor non emergo zei Nescio, maar het tij kan keren.
Dit meesterwerk komt het best tot zijn recht als eerst het overgeleverde verhaal wordt opgezocht en uitgeplozen. Het blijkt een Passio te zijn, weergegeven door de onbekende Theotimos. Het gaat over leven en dood van een meisje uit Antiochië: Marguerita of Marina, ten tijde van Diocletianus aan het begin van de 4de eeuw. Haar verering begon al vroeg in de kerken van het Oosten (Cappadocië) en verspreidde zich over de globe tot in de Dom van Utrecht. Zie de wereld omspannende legende van Margriet:
Dochter van een heiden. Zelf had zij zich bekeerd en hoedde de schapen in de natuur, zover mogelijk van de zondige stad. De Romeinse prefect Olibrius zag haar in het voorbijgaan op een van zijn escapades te paard. Hij ving een glimp van haar schoonheid op en stuurde een ruiter, om haar naar zijn hof te brengen, met een huwelijk in het verschiet.
Zij weigert, niet één keer, maar bij herhaling. De bloeddorstige prefect gaat over tot martelen, boven- en onder de grond. Haar lijf wordt met haken tot op het bot verscheurd. Geselingen volgen, er komt geen eind aan. Ze geeft geen kik. Een vrolijke glimlach blijft op haar gezicht.
Dan ontmoet zij haar ergste vijand: de duivel in de dubbelrol van draak en satan. Ze blijft zonder mankeren bidden en slaat de Boze in de boeien en die is dus uitgespeeld. Dan komt de draak aan de beurt: hij zwelgt haar naar binnen, maar met Gods hulp breekt het ondier in tweeën en braakt haar weer uit. Het kruis, dat zij nooit losliet, heeft haar voorlopig gered, tot zij uiteindelijk wordt onthoofd en als heilige verder mag bestaan.
| |
| |
In de Legenda Aurea van Jacobus de Voragine (13de eeuw) ontstaat twijfel: de passage met de draak wordt onbetamelijk bevonden en dus apocrief.
Geen nood, want boeren en luiden zagen in haar, de heilige van moeilijke bevallingen, de vroedvrouw van de voorkomen miskraam.
Wie verder wil graven en leren legt een verband met Joris en de Draak. Op twee schilderijen van Carpaccio (1500) zie je, hoe een prinses toekijkt, terwijl de held een draak om zeep helpt. Maar voor het oog van de menigte leeft het dier nog, zij het op kleine voet en eraan gaat hij toch. Er komt zelfs nog een derde scène van pas: Joris doopt de heidenen van de stad, de prinses staat klaar met twee handdoeken om de koukleumen in doeken te wikkelen.
Sterker is het verband in een schilderij van de fantast Uccello, een halve eeuw eerder: daar is het de prinses die de teugels in handen heeft, ze heeft een bloedende draak aan de lijn of het een schoothondje is. En Joris is in dit geval een bleekscheet op de rand van de dood.
Een prominente plaats krijgt Margriet toebedeeld in de Dom van Utrecht, samen met Maria en Johannes, naast het kruis. Op een altaarvleugel van Hugo van der Goes prijkt zij naast Maria Magdalena (Portinari-altaar, 1475, in Florence): aan haar voeten, in de donkere tint van haar gewaad, ligt een monsterlijke, inktzwarte draak met grote ogen en
| |
| |
een bek met scherpe tanden, desondanks uitgeteld.
Zo leeft, voor wie het zien wil, de legende in allerlei vormen, schilderijen, beelden, prenten, geschriften, poëzie en zelfs muziek. De componist Giacomelli uit Parma schreef in de 18de eeuw een oratorium voor haar: La Conversione di Santa Margherita. Eind oktober van dit jaar ga ik er heen.
Dit uitputten en doorgeven van een verhaal zou geen nut hebben, als het niet ging om het altaarstuk in Fornovo. Zelfs in de Nederlandse Sun-encyclopedie - Heiligen in religie en kunsten - komt onze man niet aan bod; hij is net zo onbekend als Cabestany, al begint nu zijn ster te stijgen.
Het verhaal waar het om gaat heeft twee lagen, boven elkaar. Je moet eerst ontdekken dat het rechtsboven begint: de schapenhoedster in een mooi landschap, omringd door haar dieren. Dan moeten we naar beneden, waar een ruiter op een boodschap uit is. Een pas op zij en we gaan naar het hof van de prefect en worden boven ontvangen, het voorstel en de weigering en dan weer omlaag naar de onderaardse kerker enzovoorts tot het verhaal eindigt linksonder.
Alle bekende gegevens heeft de eigenzinnige maker toegepast, in een levendige, bewegelijke stijl met prachtige plooien in de kleding van de personages. Dat is zijn handelsmerk of beter zijn stiel waarmee hij met vaste hand de ingenieuze constructie in beeld heeft gebracht.
Dat is maar de helft van het werk, er is nog meer te ontdekken: de ruiter die Margriet naar de stad leidt heeft een Frygische hoed op; hij is
| |
| |
alom aanwezig aan het hof, in de gevangenis, bij de martel-sessies... en altijd met die hoed op; hij is steeds dezelfde, God weet waarom.
De clou moet nog komen: de draak die de maagd uitbraakt (als ik het goed zie ook een minuscuul borelingske in de uiterste hoek, links onder het verhaal). Let op: de gespleten draak ziet nog kans met zijn kronkelende staart de man met de hoed pootje te lichten.
Wie dat plotseling of na jaren waarneemt, valt zelf achterover. Op dat moment ontsnap je aan het verhaal, na het eerst ontcijferd te hebben. Zo'n inval had niet gehoeven en staat op zichzelf. Het heeft geen nut, geen studie vooraf, geen vergelijking, geen kunst. Het is de vonk die overslaat en nooit meer zal doven.
|
|