Lopen en schrijven
‘Waar lopen nog bij de meest letterlijke en doelgerichte wijzen van voortbeweging hoort, daar heeft wandelen nu juist geen ander doel dan: een poosje onderweg zijn. Wandelen is de kunst van het lopen.’ Dixit Meneer Kortom.
In dit nummer gaat het om lopen en wat er bij deze beweging zoal komt kijken.
Over lopen en denken, lopen en kijken, lopen en schrijven, over leeglopen, mislopen, omlopen, weglopen enzovoort: Samuel Beckett, J. Bernlef, Patricia de Groot, Vera d'Hooghe, Hans Kloos, Gerrit Kouwenaar, Gerrit Krol, Patrick Lane, Torgny Lindgren, Hedda Martens, Piet Meeuse, Kees Nieuwenhuijzen, Martin Reints, K. Schippers, Jacq Vogelaar, Marjoleine de Vos, Gerard van Westerloo.
Centraal staan twee Zwitserse schrijvers die door de Alpen liepen en erover schreven: Robert Walser en Rodolphe Töpffer.
Het verslag door Carl Seelig van een aantal tochten met Robert Walser. Jacq Vogelaar loopt Walsers verhaal ‘De wandeling’ na op de literaire eigenaardigheden van deze bijzondere schrijver.
De andere Zwitser - Rodolphe Töpffer, velen vooral bekend als vader van Meneer Prikkebeen - vond in de negentiende eeuw de zigzagwandeling uit; hier de eerste dag van zo'n wandeling in 1838.
Van eind achttiende eeuw dateert de schelmenroman ‘Jacques de fatalist’ van Diderot. In Raster een nieuwe vertaling van het eerste hoofdstuk, het begin van een reisverhaal dat in het teken staat van omweg, uitstel, uitweiding, verdwalen en toeval.