| |
| |
| |
Inger Christensen
Twee gedichten
de ijstijden bestaan, de ijstijden bestaan,
het ijs van de ijszee en het ijs van de ijsvogel;
de cicaden bestaan; cichorei, chroom
en de chroomgele iris, de blauwe; de zuurstof
vooral; ook bestaat het drijfijs van de ijszee,
de ijsbeer bestaat, als pels gemerkt
met een oormerk bestaat hij, gedoemd tot zijn leven;
en de minivalduik van de ijsvogel recht in de ijzige
maartse beken bestaat, als de beken bestaan;
als de zuurstof in de beken bestaat, de zuurstof
vooral; bestaat vooral daar waar de i-klanken van
de cicaden bestaan, vooral daar waar de cichoreihemel
als blauwsel opgelost in water
bestaat, de chroomgele zon, de zuurstof
vooral; die zal heus wel bestaan, wij zullen
heus wel bestaan, de zuurstof die wij inademen bestaat,
vuurvlinder vuurlelie bestaan, en het hemelse
binnenste van de binnenzee; een omsloten baai
met wat riet zal bestaan, een ibis bestaat,
en de zieleroerselen verwaaid in de wolken
bestaan, als wervelend zuurstof diep in de Styx
en diep in het landschap der wijsheid het ij slicht,
het ijs identiek aan het licht, en diep
in het ijslicht het niets, levend, intens,
als je blik door regen; zo'n miezerende regen
die het leven stileert, waarin als een gebaar
de veertien kristalroosters bestaan, de zeven
kristallijne stelsels, je blik als in de mijne,
en Icarus, Icarus hulpeloos bestaat;
| |
| |
Icarus gewikkeld in gesmolten wassen vleugels
bestaat, Icarus bleek als een lijk
in civiel bestaat, Icarus in de diepte waar
de duiven bestaan; de dromers, de poppen
bestaan; het haar van de dromers met de losgerukte
kankerplukken, de huid van de poppen dichtgeregen
met naalden, het vermolmde hout van de raadsels; en de glimlachjes
bestaan, de Icaruskinderen wit als lammeren
in het grijze licht, die zullen heus wel bestaan, wij zullen
heus wel bestaan, en de zuurstof op het crucifix van de zuurstof;
als rijp zullen wij bestaan, als wind zullen wij bestaan,
als het regenboogvlies in de scheuten van het
glinsterend ijskruid, het dorre toendragras; klein
zullen wij bestaan, zo klein als stuifmeel in veen,
als virus in botten, als waterpest misschien,
misschien als witte klaver, wikke, als schijfkamille
verbannen naar het verloren paradijs; maar de duisternis
is wit, zeggen de kinderen, de duisternis in het paradijs is wit,
maar niet wit zoals een kist
wit is, als er tenminste kisten bestaan, en niet
wit zoals de melk wit is,
als er tenminste melk bestaat; wit dat wit is,
zeggen de kinderen, de duisternis is wit, maar niet
wit zoals het wit dat bestond
toen de vruchtbomen bestonden, hun bloei zo wit,
de duisternis is witter, de ogen smelten
| |
| |
de ontbladeringsmiddelen bestaan
mens en dier te gronde richt
die juist zo verrukkelijk was
haar draadloze gifbaldakijn
als valappels zullen vergaan
gruis op de vlucht laten slaan
voorgoed van hun mensbeeld beroofd
slechts een brandnetelstengel
spreekt bladloos van hoe wij
in wanhoop hebben geschapen
flakkert op als een brein
| |
| |
in een vlucht zonder vleugels vereend
trekt zich klein en gestold
weer over de rotsen terug
onmisbaar stuifmeel bewaard
om te worden geschreven in net zo'n soort schrift
als het schrift dat de loop van de wolken beschrijft
als het schrift van de Archaeopteryx in steen
door een duizelingwekkende puur hemelblauwe
zinkt in de wortels terug
verdwijnen onwillig en traag
nee zelfs de dood wordt nooit meer wat hij was
het aardse sterven van sterflijke wezens
de een na de ander hun tijd is geteld
de aardbodem ritselt alsof hij bevriest
verkorsten en ruien tot stof
kijk de grauwwitte bijvoet
ten onder in vormeloos slijk
ze staan genoteerd voor het planloze spel
| |
| |
en niemand kan weten of daar iets ontstaat
of alles wat kraai is en leeuwerik en spreeuw
voor altijd verloren zich daar nog bevindt
langs een straat wordt geveegd
en de zomer grauw wordt van roet
't is er zwart als een nacht
waarin sneeuw is gestold tot bloed
hier loop ik een kerkhof op achter een muur
vind versteende duiven naarstig op zoek
hier zoeken ze totdat hun stenen hart
hun een plek onthult waar het vrede zal zijn
uit Alfabet (1981)
vertaling: bertie van der mij
|
|