| |
| |
| |
J. Bernlef
Boy
Eerste fragment
Amy Faye had Boy drie jaar geleden op een zondag op het strand, niet ver van het Brighton Beach Hotel, aangetroffen. De jongen met zijn donkere haar had haar aandacht getrokken omdat hij totaal verdiept leek in de golvende zee voor hem, alsof hij zich probeerde te realiseren hoeveel water hij daar precies zag. Zijn bolle wangen bewogen. Eerst dacht ze dat hij aan het kauwen was, maar toen ze dichterbij kwam zag ze dat het zijn gedachten waren die zijn gezicht zo in beweging brachten. Je zag dat wel vaker bij mensen die nog net niet hardop in zichzelf praatten. Je kon hun gedachten bijna van hun gezicht aflezen. Zelfs toen ze vlakbij hem was keek hij op noch om, alsof hij haar niet hoorde aankomen. Zoals hij daar vlak voor de uitlopende schuimende golfranden zat, met gekruiste benen in een korte broek en met zijn haar waaiend in de wind, leek hij net een boeddhabeeldje. Toen zij eenmaal in zijn gezichtsveld kwam sprong hij op en rende langs de branding van haar weg. Zo nu en dan keek hij achterom. Dan wuifde ze naar hem en glimlachte. Een eind verderop ging hij weer in het zand zitten, met zijn gezicht naar haar toe. Roerloos wachtte hij op haar komst.
Ze was voor hem blijven staan en had haar handen naar hem uitgestrekt. Sta eens op, had ze gezegd. Hoe heet je? De jongen keek naar haar lippen maar gaf geen antwoord. Zijn bruine ogen staarden haar aan alsof hij niet kon geloven wat hij zag. Hoe heet je, vroeg ze nog eens, maar de jongen reageerde niet. Dan niet, had ze gezegd. Dan noem ik je Boy.
De jongen was opgestaan, had het zand van zijn blote knieën geslagen en was met haar meegelopen. Toen ze door de duinen naar huis liep had ze hem gevraagd of hij niet naar huis moest. Hij had zijn handen tot schouderhoogte geheven, de palmen naar voren, alsof hij zich overgaf en had toen zijn vuisten gebald. Ze had gelachen en gevraagd of hij zijn tong soms verloren was. Maar de jongen had geen antwoord gegeven en had op twee meeuwen gewezen die met lome slagen zeewaarts vlogen.
| |
| |
Toen ze voor haar huis stonden was de jongen halverwege de tuin blijven staan, als een hond die weifelt of de situatie daarbinnen wel te vertrouwen is. De schaduw van blaadjes van een perenboom speelden over de slijtplekken van zijn grijze jak, waar geen knoop meer aan zat. Kom, had ze gebaard, kom dan maar mee. Ze had de deur open laten staan en was aan tafel gaan zitten. De geit van de buren was over het hek gesprongen en stond nu in haar achtertuin bedaard te grazen, zijn witte sikje op en neer wippend. Toen was de jongen binnengekomen. Hij hield zich aan de deurpost vast alsof hij bang was te vallen. Met snelle oogbewegingen nam hij de ruimte in zich op. Toen zag ze opeens dat hij echt niet praten kon. Hij nam de kamer in zich op zoals een dier dat zou doen, alle vlucht- en schuilplaatsen haastig inventariserend, nieuwsgierig en ook een beetje bang. Voetje voor voetje was hij naar het midden van de kamer geschoven. Daar bleef hij lange tijd staan. Ook zij had niets gezegd. Ze keek hem aan met haar bruine en haar grijze oog. De jongen glimlachte, maar niet naar haar. Hij liep naar de piano tegen de zijmuur waarvan Amy het voorstuk had weggenomen. De jongen bleef voor het open binnenwerk staan. Het was alsof hij de hamertjes en de snaren telde, stuk voor stuk. Toen had hij zijn ene hand voorzichtig op de gelige ivoren toetsen gelegd. Misschien kon hij niet spreken, maar wel luisteren. Ze liep naar de pianokruk en ging achter het klavier zitten. Ze speelde iets uit haar hoofd, het eerste deel van de vierentwintigste pianosonate van Haydn. De jongen was naast de piano gaan staan. Hij keek naar haar handen, maar hij reageerde niet op de muziek, ook niet toen ze fortissimo speelde. De tonen drongen niet tot hem door. Toch leek hij haar spel wel op prijs te stellen. Na een paar minuten ging hij op de grond liggen en drukte zijn ene oor tegen de planken. Weer liet zij de muziek aanzwellen. Toen hief hij zijn hoofd van de grond, draaide het naar haar toe en
glimlachte breed. Iets van de muziek moest hij dus wel opvangen. Ze glimlachte terug en speelde door. Toen ze het stuk niet verder uit haar hoofd wist haalde ze haar handen van de toetsen. De jongen maakte een gebaar alsof hij iets uit de lucht pakte en het voor zijn gezicht hield. Ze haalde haar schouders op, begreep hem niet.
Ze was opgestaan en had twee boterhammen met suiker voor hem klaargemaakt. Die had hij achter elkaar opgegeten. Ook twee bekers water dronk hij gulzig leeg. Ze zei dat hij zijn jasje uit moest doen, dat zij er nieuwe knopen aan zou zetten. Hij keek haar in stilte aan. Daarop trok ze haar eigen vestje uit en wees toen op het jak van de jongen. Dat leek hij te begrijpen. Langzaam trok hij zijn jak uit en legde het voor haar op tafel.
Ze was opgestaan, had haar naaidoos tevoorschijn gehaald en vijf
| |
| |
zwarte benen knopen aan het jak genaaid. De jongen had een stoel aan tafel geschoven en had de twee uitschuifbare delen van de houten naaidoos tussen zijn handen gepakt en de laatjes toen als een harmonica toegevouwen. Daarna had hij de twee delen langzaam weer uit elkaar getrokken. Met zijn dunne vingers had hij de scharnieren aan de buitenkant liefdevol betast. Hij keek naar de naaidoos alsof het een mens was. Of liever, hij keek naar alles, mensen en dingen, op dezelfde manier. Hij had alle voorwerpen in de kamer nauwkeurig in zich opgenomen. Voor de messenbak staand had hij een paar vorken, die per ongeluk in het messenvakje waren terechtgekomen, keurig op hun plaats teruggelegd. Toen het avond werd was hij op haar bed gaan liggen en met kleren en al in slaap gevallen. De jongen moest doodmoe zijn, misschien had hij dagenlang rondgezworven.
Van wie kon de jongen zijn? Ze was er nu van overtuigd dat hij doofstom was. Ze overwoog even naar de politie te gaan, maar verwierp die gedachte toen. De politie zou geen raad met de naamloze weten en hem bij een of ander weeshuis afleveren. Zo nu en dan was ze opgestaan om te kijken of de jongen nog sliep. Zijn mond hing een beetje open. Zo leek hij nog een kind. Ze boog zich voorover en schoof zijn haar uit zijn gezicht. Voorlopig mocht hij van haar blijven.
De volgende dag had ze hem meegenomen naar de Mélodrome. Art vond het goed dat de jongen bleef op voorwaarde dat hij ook iets zou doen.
Boy was waarschijnlijk nog nooit van zijn leven in een cinema geweest. De films brachten hem in een staat van grote opwinding. Zijn gezicht was een gespannen masker van aandacht terwijl hij iedere beweging op het doek volgde. Na afloop van de film brak hij los in een lange reeks gebaren, ontleend aan de film die hij zonet gezien had. Zoals een ander het verhaal van een film navertelt, zo herhaalde Boy alle gebaren die hij net gezien had, exact en in de goede volgorde.
Wilfred maakte flauwe grapjes over haar nieuwe minnaar en maakte er een gewoonte van om in het bijzijn van de jongen over hem te praten alsof hij er niet was. Art keek de jongen zo nu en dan peinzend aan, alsof hij zich afvroeg wat hij met hem aanmoest. Ik zou maar oppassen als ik jou was, had hij na een week gezegd. Zo'n kind hecht zich aan je als een hond. Inderdaad liep Boy haar overal achterna. Het stelde haar een beetje teleur dat hij niet naast haar wilde lopen tot ze begreep dat dat kwam omdat hij niet kon spreken. Mensen lopen naast elkaar omdat ze zo beter met elkaar kunnen praten.
De wandelingen van en naar de Mélodrome, die ze vroeger bijna gedachteloos maakte, werden nu Boy erbij was een soort ontdekkingsreizen. Niet alleen bleef hij voor alle reclameborden staan om naar de let- | |
| |
ters te wijzen, hij moest ook alle lantarenpalen aanraken en ze omkijkend met elkaar vergelijken. Voor hem waren ze blijkbaar niet zomaar lantarenpalen, maar was iedere lantaren er een, de eerste als het ware, telkens opnieuw. Als iets hem opviel, de losgeraakte ijzeren band rond een karrewiel, twee mussen die energiek met hun snaveltjes op een gedroogde paardenvijg inhakten, dan wees hij ernaar, alsof zijn hand een verlengstuk van zijn blik was. Soms bleef hij voor een boom staan en dan was het alsof hij ieder blaadje apart bestudeerde. Het verzamelbegrip ‘bladeren’ leek hij niet te kennen. In het begin irriteerde haar dat wel eens en probeerde ze hem mee te trekken, maar dan stribbelde hij zo tegen dat ze hem maar liet begaan.
De meeste mensen dachten dat Boy achterlijk was. Die mensen keken niet goed. Het was Boy die goed keek, te goed misschien om tot een normaal leven van opeenvolgende en in elkaar grijpende handelingen te kunnen komen. Van wat zich in werkelijkheid in zijn hoofd afspeelde kon ze zich geen voorstelling maken. Het was een hoofd zonder woorden en ook zonder herinnering leek wel. Omdat hij niet kon spreken kon hij het ook niet over gisteren of morgen hebben. Het was altijd nu, dit moment, waarin hij wees met gebaren die een steeds groter repertoire omvatten ontleend aan de mimiek van de acteurs die hij dagelijks in de Mélodrome zag.
In het begin probeerde zij die gebaren te begrijpen. Ze dacht dat hij er iets mee wilde aangeven. Als zij hem met de door haar verzonnen oplossing tegemoettrad: een stuk worst, de bloemengieter, schudde hij mismoedig zijn hoofd. Hij wilde niets van haar, hij wilde alleen maar iets uitdrukken. Maar wat?
Later, toen ze John McCabe had leren kennen, was ze er meer van gaan begrijpen. John zei dat je de gebaren van de acteurs niet moest zien als taal, maar als een directe uiting van primaire emoties. Je hoeft ze niet te begrijpen op de manier waarop je taal begrijpt. Omdat je zelf een lichaam hebt ken je ook de taal die het lichaam zelf spreekt, die is internationaal. Dat is ook de reden dat de cinema zo'n succes is.
Vanaf dat moment beschouwde ze Boy's gebarentaal als een soort pantomime, een puur esthetisch bewegen van handen, voeten en gezicht. Boy leek de taal ook niet te missen. Alleen het probleem van twee identieke voorwerpen leek hem steeds weer te verontrusten. Als hij twee dezelfde kopjes naast elkaar zag staan zette hij er steeds een snel uit het gezicht. De wereld moest voor hem letterlijk eenvoudig blijven.
De blik waarmee hij haar aankeek was in de loop der tijd veranderd. Hij zag haar nu werkelijk en was waar het haar uiterlijk betrof heel wat oplettender dan John. Als ze een andere blouse aanhad of wat rouge op
| |
| |
haar wangen had gedaan merkte Boy dat direct, wees ernaar of legde zijn wijsvinger voorzichtig op de net gepoederde wang. Het was natuurlijk een beetje bizar om het toe te geven, van liefde in de zin zoals ze die voor John had gekoesterd was geen sprake. Maar toch was er iets van een lichamelijke band en als hij soms aan tafel met voorzichtige vingers haar hand aanraakte ontroerde haar dat.
Na die eerste dagen had ze bij een venduhuis een bed voor hem gekocht. Het venduhuis in Beach Street was sindsdien een van Boy's favoriete uitjes; hij ging er ook wel eens alleen heen. Juist het chaotisch samenzijn van allerlei gebruiksvoorwerpen leek hem te plezieren, de diversiteit van al die op drift geraakte dingen rijmde op de een of andere manier met het beeld van de wereld zoals hij het in zich omdroeg. Later, toen John hem een fototoestel kado had gedaan, maakte hij een hele serie foto's van willekeurige voorwerpen: een houten koffiemolen naast een vrolijk beschilderde harlekijn, een opgezet konijn naast een rieten prullenmand, een bloemenvaas gevuld met koperen knopen.
Art was in die tijd begonnen met reclame maken voor zijn theater. Volgens Tonio Doro moest iedereen reclame maken. Als je niet hard schreeuwt horen ze je niet, had hij op een avond tegen Art gezegd. De Flatbush Chronicle vond Art te duur, maar een sandwichman was misschien een idee. In New York liepen die bij bosjes rond. Het waren de laagste baantjes die je kon krijgen daar. Alleen alcoholisten, zwervers en halve garen kwamen er voor in aanmerking. Amy had het altijd lichtelijk absurd gevonden een man zonder schoenen aan zijn voeten reclame te zien maken voor een schoenenwinkel. Maar Boy was als sandwichman perfect. Misschien kwam dat ook omdat hij gefascineerd leek door letters. Als zij een brief zat te schrijven wilde hij ook een stuk papier en een inktpotlood en probeerde dan haar bewegingen op papier te imiteren. Ze probeerde hem te helpen, hem het verschil tussen de letters bij te brengen, woorden te vormen, maar voor Boy was het kennelijk een abstracte bezigheid, iedere letter was voor hem een kunststuk op zich dat verder niets hoefde te betekenen. Voor het idee dat je letters en woorden combinerend de wereld kon beschrijven was in zijn hersens geen plaats. Daarom hield ze al gauw met haar pogingen op hem te leren lezen. Wel had ze gemerkt dat hij ervan hield afbeeldingen uit de krant te knippen en die in wisselende series achter elkaar te leggen. Zo was ze op het idee gekomen hem een paar oude Sears & Roebuck catalogi te geven. Die dikke boeken van het postorderbedrijf uit Chicago stonden vol gravures van de meest uiteenlopende voorwerpen, van landbouwwerktuigen tot dameshandschoenen.
Boy was met de catalogi zo blij als een kind met een nieuw stuk speelgoed. In het begin bestudeerde hij iedere afbeelding lang en aan- | |
| |
dachtig alsof hij haar in zijn hoofd wilde prenten. Toen hij alle fietsen, nijptangen, smokingstrikjes, poefs en fornuizen had geïnspecteerd, gaf ze hem een schaar. Even keek hij haar aarzelend aan. Ze knikte hem bemoedigend toe, ga je gang maar. Opgetogen, met zijn tong uit zijn mond, toog hij aan het werk. De uitgeknipte gravures legde hij in series bij elkaar. Soms kwam zij naast hem zitten en legde haar eigen serie, maar die kon zelden Boys goedkeuring wegdragen. Kennelijk lag aan zijn rangschikking een beeldsyntaxis ten grondslag waarvan zij onkundig was. Ze keek toe hoe hij een nijptang naast de afbeelding van een kinderwagen op hoge wielen legde, een gravure van een klosje naaigaren pakte, die vervolgens tussen de nijptang en de kinderwagen schoof en daarna in een geluidloos lachen uitbarstte. Wat voor haar niet meer dan willekeur was, een raadselachtige rebus, zag Boy in een onderling verband dat hem, met al de wisselingen die hij voortdurend in de plaatjesvolgorde aanbracht, van grote vrolijkheid tot diepe ernst kon brengen. Al gauw lag het hele huis bezaaid met zijn beeldverhalen. Ze haalde een oud tafeltje uit de schuur en zette het voor het raam. Daar moest hij voortaan aan werken. Een heel enkele keer had een bepaalde volgorde van beelden voor hem kennelijk zo'n graad van ‘juistheid’ of ‘perfectie’ bereikt (hoe moest je het noemen) dat hij ertoe overging de plaatjes op een vel papier te plakken en boven zijn bed aan de muur te hangen. Maar meestal bleef zijn verzameling afbeeldingen continu in beweging. Ze liet hem nu soms ook alleen thuis. Hele avonden zat hij aan zijn tafeltje voor het raam. Als zij thuiskwam zag zij het silhouet van zijn voorovergebogen hoofd binnen het zwarte vierkant van het raam.
Toen John een keer had voorgesteld dat het nu toch tijd werd dat ze zich van Boy ontdeed, had ze hem een ogenblik vol verbazing aangekeken. Ik dacht dat je echt om hem gaf, had ze gezegd. Ik interesseer me voor hem, had John gezegd. Ik wil weten hoe en wat hij denkt, maar dat betekent nog niet dat hij verder tussen ons kan blijven staan. Dan ga jij maar, had ze gezegd en al huilend wist ze dat ze dat tot in het diepst van haar hart meende.
Zo was John vertrokken. Ze zag hem niet meer. En daarna was ook Boy verdwenen. Niet uit zichzelf opgestapt zoals zij tegen Art had gezegd, maar meegenomen door iemand die haar ooit even lief was geweest als John.
| |
| |
| |
Tweede fragment
McCabe droeg de lamp voorzichtig naar de projector, opende de achterklep en schoof de lamp naar binnen. Er viel een ronde lichtbundel op het doek. Boy's films zaten in een filmblik waarop met zwarte lettertjes de titel van de film vermeld stond die er eens in gezeten had: Fatale kermis.
‘Ik heb ze allemaal aan elkaar gezet,’ zei McCabe. ‘De meeste duren niet meer dan anderhalf, twee minuten.’
Hij liep naar een houten kast naast de deur, haalde er een fles whisky en twee glazen uit en schonk in.
‘Hier,’ zei hij. ‘Ierse whisky.’
‘Dan is het goed,’ zei William.
‘Pak maar een stoel,’ zei John. ‘En draai die gaslampjes even wat lager.’
De lamp van de projector werkte op electriciteit, maar de rest van het apparaat moest nog met de hand bediend worden. Voorzichtig trok McCabe het begin van de filmstrook door de projector en bevestigde het aan de lege spoel.
In de eerste seconden was er niets te zien dan een fel geflikker van lichtmomenten, alsof het doek een enorm oog was dat zich bliksemsnel opende en weer sloot. Toen zag William een grote zwarte kraai op de rand van een schutting zitten. De vogel stak even zijn snavel tussen zijn veren, keek recht in de camera en vloog toen, vlugger dan in werkelijkheid, weg.
De vogel was nu uit beeld verdwenen. Op het volgende beeld zag je de schutting van heel dichtbij. Het was alsof de filmer niet kon geloven dat de kraai er niet meer was en nu ongelovig de lege plek bleef filmen. Alleen door het trillen en flikkeren van het beeld zag je dat het een filmbeeld was, geen foto. Had Boy gedacht dat de vogel terug zou keren? De camera maakte nu een onverwachte zwenking naar rechts waardoor het beeld een ogenblik onscherp werd. Daarna zag je een lege stoffige weg. In de berm stond een geit met een witte sik te grazen. Soms liep de geit uit beeld en dan zag je alleen maar die lege weg die aan de einder verdween tot zij al grazend ergens anders weer binnen het kader terugkeerde.
‘En jij was er steeds bij,’ vroeg William.
‘Ja,’ zei McCabe. Ik stelde het beeld scherp, verzette het statief en draaide. Maar Boy koos de beelden zelf uit. Nadat hij die geit had opgenomen liepen we een hele tijd door Midwood tot hij iets had gevonden dat er volgens hem achter moest. Kijk, dit.’
| |
| |
De camera stond nu recht voor een tuinpad dat naar de veranda en deur van een houten huis leidde. Na verloop van tijd werd de deur even geopend en keek een dienstbode met een wit kapje op haar hoofd om de hoek van de deur en sloot hem vervolgens meteen weer. Het volgende beeld gaf een wit houten bruggetje te zien dat over een sloot naar een boomgaard met bloeiende appelbomen leidde. Je zag de blaadjes in de wind bewegen.
‘Kijk, hier heeft hij een blinde muur te pakken. Hij vond die zwarte letters kennelijk mooi. “Kelly's handmade toys” staat er, zie je wel. En daarnaast een geschilderd paardje in dezelfde kleuren als de houten paarden in een draaimolen. Daar maakte hij dan een afzonderlijk shot van. Eigenlijk schieten die films steeds heen en weer tussen foto en film. Als al die achttien beeldjes hetzelfde laten zien worden ze weer een foto. Het ging hem meer om het vastleggen. Als hij de beelden terugzag raakte hij in enorme opwinding, want hij herinnerde zich alles wat hij gefilmd had. Ook de volgorde. Ik heb wel eens geprobeerd in zijn filmpjes te monteren, er een soort logica in aan te brengen, maar dan begon hij heftig met zijn hoofd te schudden. Die volgorde die voor ons volkomen willekeurig lijkt was dat voor hem niet, het was zijn volgorde, zijn manier van ordenen. Die was hem heilig. Deze die nu komt was een van zijn favorieten.’
De camera stond opgesteld op een groot bleekveld. Op het gras lagen een paar lakens uitgespreid. Iets verderop was een waslijn met houten knijpers tussen twee bomen gespannen. De houten knijpers aan de lijn bewogen zacht in een onzichtbare wind. Zo nu en dan duwde de wind een van de knijpers naar links tot hij tegen een andere knijper tot stilstand kwam. Een tijdlang gebeurde er niets. Toen begon een knijper helemaal rechts in het kader heel langzaam naar links te glijden. Midden in het beeld bleef hij schommelend hangen. Tenslotte hing de knijper helemaal stil.
‘Als hij dat filmpje zag begon heel dat bolle gezicht van hem te stralen en greep hij van opwinding met gekruiste armen zijn oren vast.’
McCabe deed het voor. ‘Ik zag er de humor niet van in, maar voor hem was dit beeld duidelijk een voorbeeld van ultieme grappigheid. Hij had geen verhalen nodig. Alsof oorzaak en gevolg aan hem niet besteed waren, maar waarschijnlijker is dat hij die niet begreep. Daar stond hij buiten. Hij beoordeelde een beeldovergang letterlijk als een overgang van twee beelden. Kijk, hier dat sein langs die spoorbaan. Zo direct gaat het omhoog. Ik wilde ook het weer naar beneden tuimelen van het sein filmen, maar hij brak de opname af en stelde de camera op voor de slagerij van Lasky. Je ziet Lasky daar net nog met zijn ene hand in beeld. Daar werd net op dat moment een geslachte koe naar binnen ge- | |
| |
dragen door een sjouwer met een bebloede muts op zijn kop. Nu loopt die koe op de rug van die man uit het beeld, Lasky wil er snel inkomen, maar Boy heeft de camera alweer gestopt. Een hele tijd ging hij daarna op zoek naar een beeld van stromend water. We kwamen langs allerlei sloten, maar daar stroomde het water kennelijk niet op de manier die hij wilde. Tenslotte kwamen we achter een leerlooierij terecht waar een pijp voor afvalwater uit de muur stak. Het water stroomde uit de muur de sloot in en vormde daar bruine schuimkringen. Dat moest het worden. Waarom, mag joost weten.’
Nu zag William opeens de gevel van de Mélodrome. Er hing een geschilderde afbeelding van een Indiaan met een grote verentooi en een geheven tomahawk. Narrow Escape stond er in krulletters onder. Het volgende shot was van dichterbij gemaakt. De Indiaan was nu uit beeld verdwenen. Alleen de titel van de film was nog zichtbaar.
‘Hij was gefascineerd door letters,’ zei John. ‘Lezen kon hij niet, maar hij vermoedde dat die tekens grote kracht bezaten. Hij zag andere mensen lezen en dan over wat ze gelezen hadden praten. Vaak pakte hij dan zo'n krant of boek en keek onderzoekend naar het letterbeeid, alsof hij erin door wilde dringen. Dit is de laatste. Kijk, zie je die drie ganzen aankomen. Ze waren nieuwsgierig, kwamen steeds dichterbij. Toen ging hij er vandoor.’
Het laatste stukje van de film liep ratelend van de spoel. John liet de slinger los en trok het snoer uit de stopcontactdoos. Zijn atelier werd plotseling beheerst door schaduwen die zich pas terugtrokken toen hij de beide gaslampjes had opgedraaid.
William zat zwijgend op zijn stoel, het glas whisky tussen zijn handen ronddraaiend.
‘Ja, wat moet je ervan zeggen,’ zei John. ‘Iedereen zou die filmpjes gemaakt kunnen hebben. Alleen voor hem hadden ze een bijzondere betekenis. Misschien.’
‘Dus jij bent door die foto's en films ook niets over hem te weten gekomen?’
‘Wel iets,’ zei John en trok een stoel naar de schragentafel. ‘De intensiteit waarmee hij keek. En de duur. Hij keek misschien naar minder dingen dan wij maar dan op een minder vluchtige manier. Wat hij zag waren niet zomaar beelden waarvan je de meeste meteen weer vergeet, omdat er beelden voorzitten en beelden na komen. Wat hij waarnam werd voorgoed in zijn hoofd opgeslagen, bijna alsof het de concrete werkelijkheid zelf was. Een soort catalogus. Maar hoe hij die beelden in zijn hoofd combineerde, zijn beeldverhalen samenstelde, nee, daar weet ik niets van. Je kunt niet om je eigen denken heendenken.’
‘Misschien zou je wel helemaal niet moeten denken om hem te be- | |
| |
grijpen,’ zei William. Hij begon de whisky te voelen maar liet zich toch nog eens inschenken.
‘Het probleem is dat dat niet gaat,’ zei McCabe, ‘niet denken bedoel ik. Misschien als je slaapt, maar zelfs dat is niet zeker.’
‘Is dromen ook een vorm van denken?’
‘Nu je het zegt,’ zei John, ‘daar doen die filmpjes van Boy nog het meest aan denken. Zo maar wat beelden waar de samenhang je van ontgaat, zelfs als ze in je eigen hoofd zijn opgekomen. Daarom vergeet je ze meteen weer als je wakker wordt.’
‘Ieder mens heeft een geheim,’ zei William. ‘Dat beweert Flannery tenminste.’
‘Typisch de uitspraak van een krantenman. En nu moet ik je eruit zetten want morgen moet die Vesuvius-uitbarsting overnieuw, nu hopelijk zonder brandgaten in mijn broek.’
William stond op. Hij zette het glas neer. Een ogenblik voelde hij precies hoe zwaar het was. Hij was toch een beetje aangeschoten. En wat had de Vesuvius met Boy te maken?
‘Bedankt,’ zei hij. ‘Veel verder hebben die filmpjes me niet geholpen, maar in ieder geval zit er wel een stukje in, een stukje uit de legpuzzel dan.’
|
|