Maghiel van Crevel
Een verlegen adelaar
Wat de adelaar zegt is het nieuwste in een reeks lange prozagedichten die het handelsmerk zijn van de Chinese dichter Xi Chuan, geboren in 1963. Net als Eerbewijs (1992) en Tegenspoed (1996) is Wat de adelaar zegt (1999) een raadselachtige tekst die geen volledige, eenduidige interpretatie toelaat. Hij doet bedrieglijk beschouwend aan, zolang men zich laat leiden door structuur (acht hoofstukken met welluidende titels en een totaal van 99 genummerde lemma's) en zinsbouw. Maar zodra we beter kijken wát op zo redelijke toon gevraagd, verondersteld, beweerd, betwijfeld, ontkend wordt, blijkt dat Xi Chuans verhalen en gedachten een loopje nemen met narratieve en andere logica. Wat de adelaar zegt biedt ruimte aan een veelheid van onderwerpen en literaire mechanismen; in het onderstaande beperk ik me tot zijn dierlijke kanten.
Dieren en diersoorten te over in dit gedicht. In volgorde van opkomst lezen we over tijgers, rondwormen, muizen, vogels, honden, konijnen, muggen, roofdieren, mieren, olifanten, lastdieren, vossen, slangen, vee, vliegen, kraaien, beo's en een paard - en natuurlijk over de adelaar uit de titel, die halverwege de tekst in beeld komt en daarna meespeelt in meer dan de helft van alle lemma's. Met uitzondering van die adelaar werkt Xi Chuan de dieren niet uit. De lezer moet het doen met het eigen dierbeeld, versterkt door de context waarin de dieren verschijnen. Clichés dus, die zeggen - ik doe een greep - dat muizen dansen als de kat van huis is, dat konijnen ongevaarlijk, muggen en vliegen onwaardig, roofdieren genadeloos zijn, dat een mier klein is en een olifant groot, dat een lastdier zwoegt, het vee zijn mest laat lopen, de beo onzin uitslaat en honden een hondeleven hebben; en die de afstand tussen déze dierenbeelden in het Chinees en het Nederlands relativeren. Tegelijk worden die clichés van meet af aan in twijfel getrokken, en daarmee de scheidslijn tussen dier en mens. Wie bij voorbeeld ‘de deur van het denken openduwt’ kan mooie vrouwen niet meer goed van tijgers onderscheiden. ‘Ik’ vraagt zich af of zijn honger - en zijn bewustzijn! - wel van hemzelf zijn, en niet van de wormen in zijn buik. Wie ontkent