Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1999 (nrs. 85-88)
(1999)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
Ger Verrips
| |
[pagina 121]
| |
logen en politicologen: het gaat over mensen en mensen zijn geen abstracties.
Er bestaat geen in het Nederlands vertaalde studie van de concentratiekampen die de Sovjet-Unie heeft gekend die actueler, grondiger en overtuigender is dan Nicolas Werths Een staat tegen zijn volk, een der belangrijkste bijdragen in Le livre noir du communisme dat twee jaar terug in Parijs werd uitgebrachtGa naar eind2.. In de wijze waarop de eerste vijfendertig jaar in het bestaan van de Sovjet-Unie daarin worden weergegeven, wil Werth, zoals hij ook zelf met zoveel woorden aangeeft, de nadruk leggen op ‘de ononderbroken praktijken van extreem geweld als vorm van politiek beheer van de maatschappij’. Hij onderscheidt daarbij diverse periodes: de eerste hangt samen met de gewelddadigheden in de strijd om de macht in Rusland in 1918, aan het eind van de Eerste Wereldoorlog, en vooral met de manier waarop de Sovjet-macht tijdens de burgeroorlog de boeren dwong hun produkten af te staan om de voedselvoorziening in de steden te regelen. Maar, stelt Werth, ‘de hervatting van de oorlog tegen de boeren, die ten grondslag ligt aan de tweede cyclus van geweld, vindt plaats in een gepacificeerd land’ - eind jaren twintig; ze wordt door hem gekarakteriseerd als de opening van ‘het duurzame offensief tegen de overgrote meerderheid van de maatschappij’. Werth beziet de massale onderdrukking van de bevolking in de Sovjet-Unie in deze tweede periode, die vooral de jaren dertig beslaat, in de context van een algemene boerenoorlog die zich reeds begon af te tekenen in de Russische samenleving vóór de communisten aan de macht kwamen en voert daar houtsnijdende argumenten voor aan. Veelzeggend is zijn helaas niet uitgewerkte observatie over de jaren tussen de eerste periode van terreur, georganiseerd door communistische partij, toen zij werd geleid door Lenin, en de tweede, toen Stalin de belangrijkste man werd aan de top van de Russische cp: ‘In feite leeft het platteland gedurende deze paar jaren in afzondering en wordt de relatie tussen machthebbers en maatschappij sterk gekenmerkt door wederzijdse onwetendheid.’ Dit lijkt een grondgegeven in de Russische geschiedenis dat ook in vele decennia voor de revolutie in 1917 en de greep naar de macht door de communistische partij is waar te nemen. Het was waarschijnlijk groter dan het ooit is geweest toen de partij een landbouwpolitiek doorzette, die op onteigening van particulier grondbezit en collectivisatie was gebaseerd en omvoorstelbare en tot nu toe onherstelbaar gebleken verwoestingen in de Russische maatschappij heeft aangericht. In Werths visie was het deze landbouwhervorming, welke onder Stalins leiding in de jaren dertig, tegen de massale weer- | |
[pagina 122]
| |
stand in, werd doorgezet, die ‘de grondslag legde voor een nieuw systeem, dat onder andere werd gekenmerkt door dwangarbeid.’ Vanuit deze gezichtshoek is te begrijpen dat Werth zeer veel aandacht besteedt aan de omvangrijke amnestie waartoe de Sovjet-leiders drie weken na Stalins dood, op 27 maart 1953, besloten. Het gebeurde op initiatief van de minister van binnenlandse zaken, Beria, die in een lang memo uitlegde dat zich onder de volgens zijn berekeningen 2.526.402 gedetineerden die de Goelag op dat moment bevolkten, slechts 221.435 gevangenen bevonden die ‘buitengewoon staatsgevaarlijke misdadigers’ waren en dat deze categorie ondergebracht was (en zou blijven) in speciale kampen. Grootschalige kwijtschelding van straf voor de andere categorieën was wenselijk om in Werths woorden ‘een buitensporig zwaar en weinig rendabel kampsysteem te ontstoppen.’ Werths aandacht voor de persoonlijke motieven en intriges waarmee de leden van de partijtop hun kompaan en handlanger Beria na deze ingrijpende beperking van de staatsterreur tot de zondebok voor hun misdadig verleden maakten en de wijze waarop zij hem uitschakelden, voert wel erg ver af van de hoofdzaken in het historisch onderzoek naar het ontstaan en de betekenis van de Goelag Archipel. Werth benadrukt dat in alle studies van de dwangarbeid in de Sovjet-Unie ‘de maatschappij in zijn geheel, die slachtoffer, maar ook deelnemende partij was in wat er is gebeurd’ zal moeten worden betrokken. Maar doordat hij bijzonder veel belangstelling toont voor bureaucratische en organisatorische aspecten van de Goelagkampen en voor de vraag of deze dwangarbeid economisch wel of niet ‘succesvol’ was, en door zijn nu en dan al te omzichtige formuleringen kiest Werth voor een toonzetting die ten opzichte van publikaties waarin het onderdrukkingskarakter van de Goelag wordt benadrukt enigszins relativerend wordt. Voor hem is ‘het centrale vraagstuk’ het al dan niet bestaan van ‘een vooropgezet plan mensen uit te sluiten en deze uitsluiting duurzaam vast te leggen in een daadwerkelijk project met het doel de economie en de maatschappij te veranderen.’ Werth vindt dat ‘het belang en de doelstelling van wat een systeem is geworden, veel complexer en moeilijker valt te onderkennen naar gelang het onderzoek voortschrijdt’, waarbij ‘tenslotte de vraag van de economische rendabiliteit van dit exploitatiesysteem nog totaal onbeantwoord blijft.’ De zwaar krankzinnige, megalomane prestigeprojecten ‘voor de omvorming van de natuur’ in de meest onherbergzame gebieden in het Aziatische deel van de Sovjet-Unie, die leidden tot massale mensenoffers bij het graven van kanalen en het willen omkeren van de richting van enorme rivieren, werden gestaakt toen tot het Kremlin was doorgedrongen dat ze zonder enig resultaat zouden blijven. Het behoort tot de | |
[pagina 123]
| |
feiten waarvan het belang bij een reële beoordeling van de economische betekenis van het Goelagsysteem nauwelijks kan worden overschat. Werth toont daar echter opvallend weinig oog voor. Voor wie het Goelagsysteem blijven zien als een zeer belangrijk onderdeel van de omvangrijkste terreur- en vervolgingsoperaties die zich ooit in vredestijd in de geschiedenis van Europa hebben voorgedaan, zullen de indruk die Werth ervan geeft, ondanks de waarde van diens nieuwe gezichtspunten, onbevredigend vinden.
Vergeleken met de studie van Werth zijn de informaties en analyses die Jean-Jacques Marie biedt in het kleine, nadien verschenen Le GoulagGa naar eind3. weliswaar beperkter en beknopter, daar staat echter tegenover dat er voor een breder gezichtsveld is gekozen dat zowel de politieke en economische als de historische en ideologische aspecten van de Sovjet-kampen recht doet. In dit boekje wordt eraan herinnerd dat Felix Dzjersjinski, het eerste hoofd van de Tsjeka, tijdens heel het Sovjetbewind geadoreerd als ‘Ridder van de Revolutie’, op 30 maart 1919 tevens minister van Binnenlandse Zaken werd en vier dagen later binnen de Tsjeka, ter ondersteuning van haar repressie-activiteit, de Directie voor de kampen voor dwangarbeid stichtte en dat de Sovjet-regering dit besluit en de formele richtlijnen voor het werk van de Directie veertien dagen daarna meteen bekrachtigde. Alle formalistische haarkloverijen over het ontstaan van het systeem daargelaten zijn dit in feite de geboortedata van de Goelag: anderhalf jaar na de communistische machtsgreep. Le Goulag bevat een opsomming van de voornaamste categorieën gevangenen die in dwangarbeiderskampen belandden: de politieke tegenstanders en slachtoffers van zuiveringen van de partij en het staatsapparaat, en de krachtens het strafrecht veroordeelden. Over deze laatste categorie en het strafrecht worden sprekende maar weinig bekende bijzonderheden vermeld. Vanaf 7 augustus 1932 werden herhaaldelijk verzwaarde straffen ‘ter bescherming van de socialistische eigendom’ ingevoerd; zij voorzagen in de doodstraf en de verbeurdverklaring van alle bezit van het gehele gezin en bij verzachtende omstandigheden in straffen tot maximaal tien jaar op grond van ‘verspilling van coöperatieve eigendom’, waaronder diefstal van dagelijks voedsel kon worden gerekend. Een geheime regeringsinstructie aan de rechtbanken, d.d. 7 april 1935, behelsde de invoering van de doodstraf voor minderjarigen boven de twaalf jaar, die veelal werd omgezet in levenslang in Goelag-kampen. Vanaf 28 december 1938 en 26 juni 1940 konden de Sovjetburgers in alle bedrijfstakken worden bestraft met dwangarbeid wegens ‘absen- | |
[pagina 124]
| |
teïsme’ op het werk (vanaf twintig minuten te laat komen tot voortijdig het werk verlaten), wat vooral in gebieden met een hard klimaat en een amper ontwikkeld wegennet en openbaar vervoer tot grove willekeur leidde. De bestraffing van voedseldiefstallen en ‘parasitisme’ op het platteland tijdens de hongersnoden in de eerste winters na de Tweede Wereldoorlog werd in 1947 verzwaard tot minimaal vijf en maximaal vijfentwintig jaar dwangarbeid - vanaf 1950 eventueel ook tot de doodstraf. Op grond hiervan nam de Goelagbevolking in de jaren 1947-1953 toe met bijna twee miljoen mensen, onder wie veel oorlogsweduwen en -wezen die waren veroordeeld wegens bedelarij en diefstal. Recente publikaties uit het gebied waar de misdaden van de Sovjetstaat tegen de bevolking zich afspeelden kunnen in dit panorama geen zachtere kleuren bieden. Memorial, een vereniging van slachtoffers van vervolgingen tijdens de Sovjet-dictatuur, die zich inspant de belangrijkste feiten omtrent het verleden van de repressie bloot te leggen, verzorgde een publikatie over de onderdrukking van Polen welke ten dele kon worden gebaseerd op documenten in het vrijwel niet toegankelijke presidentiële archief in het KremlinGa naar eind4.. Daarin wordt beschreven hoe de druk op buitenlanders in het midden van de jaren dertig toenam. Alle personeelsafdelingen in alle bedrijven en instituten moesten vanaf 1935 ten behoeve van de nkvd (een voorloper van de kgb) inlichtingen verzamelen over alle buitenlanders; de gegevens werden gebruikt bij de liquidatie van ‘nationale’ groepen van ‘contrarevolutionairen’ waartoe de partijtop twee jaar later besloot. Volgens de tot dusver vrijgegeven informatie werden tussen augustus 1937 en november 1938 honderdduizend mensen van Poolse afkomst opgepakt (krijgsgevangenen sinds de Sovjet-Poolse oorlog in 1920, vrijwel allen socialisten en communisten, onder wie de naar Moskou uitgeweken politieke vluchtelingen, en andere ‘anti-Sovjet-elementen’) en is tachtig procent van hen met een nekschot afgemaakt. Na het Sovjet-Duitse Pact van augustus 1939, dat leidde tot inlijving van het oostelijk deel van het toenmalige Polen bij de Sovjet-Unie, werden in het voorjaar van 1940 krachtens tot aan het eind van de jaren tachtig geheim gehouden besluiten van de Russische partijtop in dit nieuwe Sovjetgebied vijftienduizend Poolse officieren en achttienduizend Poolse burgers die een bovengemiddelde opleiding hadden genoten, vermoord. Vergelijkbare operaties vonden plaats in de Baltische landen en de Oekraïne, met als doel mogelijke oppositie tegen de ophanden sovjetisering en russificering bij voorbaat de kop in te drukken. In een dit jaar uitgezonden bbc-documentaire over de Goelag, waren interviews opgenomen met voormalige Tsjeka-, nkvd- en kgb-be- | |
[pagina 125]
| |
ambten die vertelden dat zij in de dienst door hun superieuren werden beoordeeld op de vervulling van de opgelegde ‘plantaken’ en dat hun werk eruit bestond de hun toegewezen gearresteerden ‘bekentenissen’ te laten ondertekenen; op verder blanco gebleven formulieren vulde de beambte boven de handtekeningen achteraf iets in als ‘voorbereiding aanslag op Stalin’ of ‘antisovjet-activiteit’. Hoe zou men deze beambten en de ongelukkigen die via hen in de kampen belandden bij onderzoek naar het systeem van de Goelag als ‘arbeidskrachten’ in de ‘planeconomie’ van het Sovjet-communisme beschouwen en hun ‘economische rendabiliteit’ willen bepalen?
Voorzover de verhalen van Sjalamov gegevens bevatten over de organisatie van de Goelagkampen, bevestigen zij het primitieve, despotische en chaotische karakter van de Sovjet-economie in de eerste vier decennia van haar bestaan, zoals beschreven in Werths schetsen ervan en in alle andere serieuze publikaties over de dwangarbeid in de Sovjet-Unie. Sjalamov beschrijft hoe smal het grensgebied blijkt te zijn tussen barbarij en beschaving en tegelijk hoe taai het verzet in mensen tegen hun ondergang kan zijn onder omstandigheden die onleefbaar lijken. Hij toont, zowel in eigen persoon als in zijn werk hoeveel wilskracht mensen kunnen opbrengen om hun lot zo veel mogelijk in eigen hand te houden. In Siberië, in de Sovjet-Unie, toen de communisten er aan de macht waren. Niet meer en niet minder. Uitbarstingen van woede, haat en bedenkelijk racisme, waarin ook een op zich groot man als Aleksander Solzjenytsin in zijn monumentale De Goelag Archipel wel eens verviel, zijn Sjalamov vreemd - zelfs het protest ontbreekt. Ook in zijn indringendste teksten is Sjalamov nergens wrang of sarcastisch. Hij houdt zich aan de feiten. Zelfs absurditeiten en verwijten, zonder welke zijn beelden niet zo onontkoombaar overtuigend en aangrijpend zouden kunnen zijn, worden niet als zodanig maar feitelijk en sec gepresenteerd. ‘Niemand had wilskracht genoeg om zijn ogen te kunnen afhouden van voedsel dat in andermans mond verdween,’ vertelt hij ergens in het begin. En dan volgen nog tientallen bladzijden nuchtere waarnemingen die bij de lezer onuitwisbare beelden oproepen van het bestaan van deze mensen aan de uiterste grenzen van de beschaving. Sjalamov blijft een man die zichzelf en de lezers geen enkele illusie toestaat - dat lijkt me het meest opmerkelijke in deze schrijver. Zijn oog voor de vitaliteit van planten en bomen moet hem in Kolyma hebben geholpen het leven niet op te geven en zich zonder enige pen op papier te kunnen zetten zelfs in stand te houden als een oplettend observerend schrijver. | |
[pagina 126]
| |
‘Alleen de gedraaide, kronkelige bomen die zich in allerlei bochten hebben moeten wringen om in de zon, in de warmte te komen, blijven eenzaam en ver van elkaar overeind; zij hebben zolang een verbeten strijd om het bestaan gevoerd dat hun gehavende, verfomfaaide hout nergens voor deugt,’ weet hij zich na zijn kampjaren te herinneren. ‘Deze kronkelige bomen zijn zelfs niet geschikt als brandhout, zij bieden zo'n tegenstand aan de bijl dat ze iedere arbeider aan de rand van de uitputting brengen. Zo nemen ze wraak voor hun treurig noordelijk bestaan. (...) Eén boom was altijd groen, altijd levend: de stlanek, het eeuwig groene cedertje. Die boom was een weervoorspeller. Zo'n dag of twee, drie voor de eerste sneeuw, als het overdag nog herfstig warm en onbewolkt was en niemand nog aan de naderende winter wilde denken, strekte de dwergden plotseling zijn geweldige vier meter lange klauwen over de grond uit, boog zijn rechte, zo'n twee vuist dikke zwarte stam lichtjes en legde zich plat voorover op de aarde. (...) Eind maart of in april, wanneer nog niets erop wees dat de lente in aantocht was, en de lucht nog winters ijl en droog was, richtte de dwergden zich plotseling op en schudde de sneeuw van zijn groene, enigszins roodachtige kleding. Na een dag of twee draaide de wind, en voerden warme luchtstromen de lente aan.’
Zelfbeklag komt niet voor. Van treuren is alleen sprake waar Sjalamov gevoelens weergeeft van gevangenen jegens niet-gearresteerde geliefden buiten de kampen. ‘Ik zou nu niet naar mijn gezin willen terugkeren. (...) Wat zij belangrijk vinden, vind ik onzin. Wat belangrijk is voor mij, dat beetje dat ik nog over heb, dat kunnen zij niet begrijpen, niet voelen. Ik zou hun nieuwe angst bezorgen, nog een angst bij de duizenden waaruit het leven bestaat. Wat ik heb gezien, hoort een mens niet te zien, daar hoort hij zelfs niet van te weten.’ Iemands vrouw is overleden, hij schrijft: ‘Wat heeft zij in haar leven gezien? Zij heeft gevangenissen afgelopen om inlichtingen te krijgen en pakjes af te geven. Verachting van de samenleving, de reis naar mij in MagadanGa naar eind5., een leven in armoede en nu dit, de finale.’ Ook de wanhoop, de verwarring en verbittering van de meest rechteloze, bij de criminele medegevangenen achtergestelde en allerzwaarst getroffen Goelagbewoners, de categorieën politieke gevangenen - waarin tijdens Stalins bewind vrijwel de gehele oude, links georiënteerde Russische intelligentsia belandde - worden scherp maar tegelijk nuchter en beheerst geobserveerd. ‘De arrestaties van de jaren '30 waren arrestaties van willekeurige mensen. Zij waren het slachtoffer van de valse en vreselijke theorie van | |
[pagina 127]
| |
de klassenstrijd die heviger ontbrandt naarmate het socialisme sterker wordt. De professoren, partijfunctionarissen, militairen, ingenieurs, boeren en arbeiders die de gevangenissen van die tijd tot de nok toe vulden, hadden geen verweer, behalve misschien hun fatsoen en hun naïviteit; eigenschappen kortom, die het werk van de toenmalige “rechtspraak” eerder verlichtten dan bemoeilijkten. Het ontbreken van één gemeenschappelijke idee verzwakte de morele standvastigheid van de arrestanten aanzienlijk. Ze waren geen vijanden van het gezag, geen staatsmisdadigers en als ze stierven begrepen ze helemaal niet waarom ze moesten sterven. Hun zelfrespect, hun wrok kon nergens op steunen. Mensen stierven geïsoleerd in de witte woestijn van Kolyma, ze stierven van de honger, de kou, de lange arbeid, de slaag en de ziekten. Ze leerden meteen het niet voor elkaar op te nemen en elkaar niet te steunen. Dit was ook waar de leiding op aanstuurde. (...) Derfel is dood. Hij was een Franse communist, hij was ook in de steengroeven van Cajenne geweest. Behalve dat hij honger en kou leed, was hij ook gedemoraliseerd; hij wilde niet geloven dat hij, een lid van de Comintern, hier in een sovjet-kamp was terecht gekomen. Zijn ontzetting zou minder zijn geweest als hij had ingezien dat hij niet de enige was.’ Sjalamov over de categorieën ‘criminelen’: ‘De niet-politieken hielden vergaderingen; zij hadden immers gewone, niet-politieke misdaden begaan of hun plicht verzaakt, zij werden evenals de recidive criminelen als “vrienden van het volk” beschouwd, die weliswaar een heropvoeding moesten ondergaan maar geen penitentiaire beïnvloeding. In tegenstelling tot de “vijanden van het volk” (...) Zodra Kononenko naar een strafkamp moest, vermoordde hij in het doorgangskamp zomaar iemand, een willekeurig “kneusje” - hij wurgde hem met een van staatswege verstrekte handdoek. Hij werd dan gearresteerd, er werd een nieuwe rechtszaak aangespannen, hij werd opnieuw veroordeeld en een nieuwe straftermijn van twintig jaar werd opgeteld bij de vele honderden jaren die Kononenko al had. Na de rechtszaak probeerde Kononenko in het ziekenhuis te komen, om “uit te rusten”, daarna vermoordde hij weer iemand en alles begon weer van voren af aan. De doodstraf was op dat moment voor gewone criminelen afgeschaft. Alleen “vijanden van het volk” konden de doodstraf krijgen.’
Bij alle meningsverschillen over de betrouwbaarheid van de gegevens en de techniek van de tellingen valt niet meer te loochenen dat de staatsterreur die onder de Sovjetmacht werd georganiseerd tegen de bevolking, het eerst en vooral op het platteland maar ook in stedelijke gebieden, met het systeem van dwangarbeid dat hieraan gekoppeld was, gedurende een kwart eeuw vele miljoenen burgers van de Unie van So- | |
[pagina 128]
| |
cialistische Sovjet-Republieken het leven kostte. Maar tegelijkertijd lieten velen, die beter hadden kunnen weten, niet alleen in de Sovjet-Unie maar ook in Midden- en West-Europa, dit aan hun oog onttrekken door zeeën van rode vaandels boven geënsceneerde demonstraties en parades of door teksten over vrijheid en gelijkheid, over socialisme en vooruitgang, die in verband werden gebracht met klassiek gedachtengoed van vrije geesten in de Oudheid en de Renaissance, het Humanisme en de Verlichting. Dat is een van de voornaamste redenen waarom alle onderzoek en discussie over de ervaringen met de Sovjet-macht, in de landen waar zij heeft geheerst en daarbuiten, betekenis heeft. Bovendien zijn hierdoor in alle onderzoeken naar het ontstaan en de uitwerking van het Goelagsysteem de vragen onontkoombaar geworden in hoeverre de Russische historische achtergronden en de Russische trekken van de Sovjet-maatschappij aan deze terreur en massamoorden hebben bijgedragen en in hoeverre dat (ook) kan worden gezegd van het marxisme en het leninisme zoals dat werd opgevat in de ideologie van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie en van de zusterpartijen in andere landen die haar theoriën in hoofdlijnen overnamen.
Het idee dat elke Russische overheid minachting had en heeft voor haar onderdanen en dat dit uit een eeuwenoud patroon van een almachtige vorst tegenover een machteloze bevolking en diep gewortelde tradities voortkomt, is gemeengoed geworden. Maar hoeveel waars hierin moge steken, men dient de belangrijke verschillen tussen de Sovjetoverheid en haar voorgangers en opvolgers niet uit het oog te verliezen. Velen in en buiten Rusland hebben een naïef beeld van het autoritaire karakter en de sociale en culturele verhoudingen onder het tsarisme in het eerste decennium van de twintigste eeuw. Op grond daarvan kon vervolgens de kortzichtigheid ontstaan om in het tot stand komen van de Sovjetmacht zonder meer vooruitgang te zien en het is vrijwel nergens doorgedrongen dat er, bijvoorbeeld waar het om operaties van de geheime politieke politie gaat, een contrast bestaat tussen de ‘gevreesde’ tsaristische Ochrana en de ‘Ridders van de Revolutie’ in de door de communisten geleide Tsjeka. Onder het tsarisme werden in het begin van deze eeuw alleen doodstraffen uitgesproken wanneer het om schuldigen aan moordaanslagen ging en in de jaaroverzichten van justitie en politie werden toentertijd enige honderden ‘politieke misdadigers’ geregistreerd. Maar de Tsjeka doodde, met de strop of door de kogel, doorgaans zonder vorm van proces, in de eerste drie jaren van haar bestaan ruim een kwart miljoen mensen. In een van Lenins geheime instructies aan de Tsjekisten tijdens de verovering van de macht eiste hij de orga- | |
[pagina 129]
| |
nisatie van openbare terechtstellingen om de bevolking voor de Sovjetmacht ‘tot in een omtrek van honderden kilometers’ van angst te laten ‘rillen’Ga naar eind6.. Ruim vier jaar na de machtsgreep van 1917, toen de communisten een begin maakten met de liquidatie van de Sociaal-Revolutionairen - een politieke groepering die bij de eerste en enige verkiezingen voor de Sovjets waaraan meer partijen konden deelnemen een grote absolute meerderheid had behaald - beval Lenin ‘de terreur niet te schrappen’. Want ‘zoiets te beloven zou zelfbedrog of bedrog zijn’; men behoorde ‘de terreur principieel, helder, zonder schone schijn en zonder opsmuk te funderen en te wettigen. De formulering moet zo ruim mogelijk geschieden, want alleen het revolutionaire rechtsgevoel en het revolutionaire geweten zullen de voorwaarden bepalen voor een ruimere dan wel minder ruime toepassing ervan in de praktijk. Met communistische groeten, Lenin.’Ga naar eind7. We zijn dan nog lang niet toe aan de jaren dertig waarin de Tsjeka-gpoe-nkvd en later onder de naam kgb opererende politiediensten de terreur op nog grotere schaal toepassen om de bevolking te dwingen Stalins ‘socialisme in één land’ tot stand te brengen. Vanaf die tijd kan de Goelag moeilijk anders dan als een sleutelbegrip voor de totale rechteloosheid worden beschouwd die kenmerkend werd voor Sovjet-bewind en de bron van de diepgewortelde en wijdverbreide vrees onder de bevolking voor deze staatsmacht en de angsten die haar nog decennialang na Stalins dood en na Chroestsjovs beperkt gebleven ‘destalinisatie’ zouden blijven beheersen Wat het Sovjet-communisme onderscheidt van de situatie onder de tsaristische overheid voordien en de verwarde verhoudingen na de ontbinding van de Sovjet-Unie die tien jaar later zijn beslag begon te krijgen, is dat het binnenslands een ongekende radicalisering van autoritaire onderdrukking, staatsgeweld en terrorisme en een krampachtig internationaal isolement van de bevolking met zich mee bracht en dat het zich tegenover het buitenland presenteerde met een ongeëvenaard leugenachtige voorstelling van zaken. Na Stalins dood in 1953 werd een liberalisering ingezet die tot een belangrijke verzachting van de onderdrukking zou leiden, maar de dictatoriale staatsvorm in hoofdlijnen liet zoals ze was; pas aan het eind van de jaren tachtig ontstond meer vrijheid van meningsuiting en dat betekende op zeer korte termijn het einde van de Sovjetmacht. De vraag in hoeverre de ideologie de rechteloosheid van de burgers en de inzet van staatsgeweld in de hand heeft gewerkt, kan binnen het bestek van een beschouwing over de Goelag en het werk van Sjalamov niet bevredigend worden beantwoord en vergt een ruimere context. Wanneer bij het vergoelijken van de gang van zaken in de Sovjet-Unie werd aangevoerd, dat men om der wille van de verovering en het be- | |
[pagina 130]
| |
houd van de macht zelf het eerbiedigen van de gerechtigheid en morele waarden, waarop men de verlangde socialistische samenleving zei te willen baseren, moest opschorten naar de toekomst, naar het voorspelde ‘einde’ van de ‘(voor-)geschiedenis’, raakt men de kern van de kwestie: de keus of men het respect voor de gerechtigheid en de morele waarden die men propageert vooropstelt in het nu of uitstelt naar het moment dat niemand kent en dat onder nooit bleek te vallen.
De studie van de terreur en het daarmee onverbrekelijk verbonden stelsel van massale dwangarbeid die in de Sovjet-Unie miljoenen het leven kostten lijkt nog lang niet het eindstadium te kunnen bereiken van conclusies op basis van volledige en betrouwbare gegevens, vooral omdat er documentatie ontbreekt of onder het stempel topgeheim in de presidentiële archieven van het Kremlin en de kgb wordt achtergehouden. Studie en onderzoek worden niet gestimuleerd. In een land waar zeventig jaar lang een politieke cultuur werd bevorderd waarin de burger niet alleen rechteloos was tegenover de overheid, maar door aangemoedigde anonieme verklikkerij en verdachtmakingen op grote schaal vaak ook tegenover de medeburgers, is meer behoefte aan doofpotten dan aan open vuur. De belangstelling voor de verschrikkingen van het verleden lijkt tot dusver beperkt te blijven tot de kringen van slachtoffers en hun nabestaanden of de overlevenden die na hun vrijlating over het algemeen moeizaam weer een plaats in de samenleving konden vinden - velen werden figuurlijk gesproken opnieuw in de kou gelaten. De ontbinding van de Sovjet-Unie en de Communistische Partij die haar gedurende heel haar bestaan regeerde ging niet gepaard met enige betuiging van spijt, van de top van de staats- en partijburocratie noch van de honderdduizenden die betrokken waren bij de Goelag of het onderdrukkingsysteem in ruimer verband, zoals bijvoorbeeld de juristen die partijbevelen vertaalden in rechterlijke vonnissen. Zelfs de Orthodoxe Kerk, de enige instantie die op een zeker moreel gezag kon rekenen, reageerde afwijzend op pogingen tot openheid over het verleden te komen. Slechts één van haar bisschoppen bleek, in antwoord op onthullingen van een parlementaire commissie over de relaties tussen de kgb en de kerkelijke hiërarchie, bereid nader onderzoek te bevorderen.Ga naar eind8.
De stad Magadan kon worden beschouwd als de hoofdstad van de Goelag Archipel: het was de grote centrale doorvoerhaven naar de verspreide kampen in Noord- en Oost-Siberië. Op een heuvel even buiten de stad staat tegenwoordig wel een indrukwekkend monument voor de slachtoffers van de Goelag, maar in het centrum van de stad is door het gemeentebestuur een standbeeld opgericht voor de man die de bouw | |
[pagina 131]
| |
van de Goelagkampen leidde en de geschiedenis ingaat als de man die Magadan groot heeft gemaakt. Het Russische parlement heeft inmiddels met een grote meerderheid een motie gesteund waarin verlangd wordt Dzjerzinski, de stichter van de Tsjeka en de eerste organisator van de staatsterreur, in ere te herstellen en diens in 1991 in Moskou omvergehaalde standbeeld weer op het plein voor de beruchtste kgb-gevangenis te zettenGa naar eind9.. Vanuit het Westen bezien is dit allemaal raadselachtig. Maar men zou zich in Nederland ook met enige verbazing kunnen afvragen waarom er in eigen land nauwelijks belangstelling is gebleken noch onderzoek is verricht met betrekking tot de honderden en mogelijk duizenden landgenoten die in de Goelag het leven hebben gelaten. De reden ligt voor de hand: het betreft communistisch gezinde vakarbeiders, bouwkundigen of ingenieurs die tijdens het interbellum vrijwillig naar Rusland trokken om aan ‘de opbouw van het socialisme’ bij te dragen of het veel grotere aantal Nederlanders die tijdens de Tweede Wereldoorlog, uit politieke dan wel persoonlijke motieven, in Duitse dienst zijn gegaan als ss'er of nskk'er, of die als arbeiders en boeren langs een of andere weg aan het Duitse oostfront belandden en door het Sovjetleger gevangen werden genomen. Wie heeft er behoefte aan herdenken? Wie aan een beoordeling van hun uiteenlopende drijfveren en lotgevallen? De politieke en morele kwesties die zich hierbij zouden voordoen kunnen slechts een zeer flauwe afschaduwing zijn van de dilemma's waarop men in Rusland stuit, waar de diversiteit onder de Goelag-gevangenen nog groter is geweest, terwijl zij ook na vrijlating vertrapte paria's waren voor een groot deel van de civiele bevolking. Ook de wel eens naar voren gebrachte vergelijking van de situatie in Rusland met de aandacht voor het Duitse verleden gaat niet op: de archieven en getuigen die de misdaden van het nazidom openbaarden werden beschermd en in de aandacht geplaatst door de geallieerde bezetters. Het nieuwe Rusland is goeddeels bezet gebleven door de in de Sovjet-Unie opgebouwde kgb.
De levensbeschrijving van Varlam Sjalamov toont niet alleen het ellendige bestaan van een man die moest zien vele jaren Goelag fysiek en moreel te doorstaan, en daarin slaagde, maar ook het lot van degenen die als ze de ergste kampen hadden overleefd en, ziek en uitgemergeld maar toch min of meer vrij buiten het prikkeldraad stonden, opnieuw een barre kou moesten weerstaan: hun sociaal isolement temidden van een angstige bevolking en de slopende kwellingen die ze alsnog van de kgb kregen te verduren. Sjalamovs leven eindigde kort na een moment | |
[pagina 132]
| |
waarop hij moet zijn bezweken voor de druk van de kgb, te oordelen naar een nooit meer door hem toegelichte, tegengesproken of weer ingetrokken verklaring in de Literatoernaja Gazeta waarmee hij zichzelf en zijn werk uiteindelijk alsnog leek te hebben verloochend. Deze slotakte in zijn levensdrama deed de strijd van andere Sovjet-dissidenten tegen het terreurregime op dat moment geen goed; ze leidde dan ook tot begrijpelijke verwijten van mensen als Anatoli MartsjenkoGa naar eind10., die hun verzet tegen de Sovjetdictatuur voortzetten en voor wie deze kgb-overwinning op Sjalamov een tegenslag was die moedgevend was voor de kgb'ers die er op uit waren niets van hun macht en hun materiële privileges prijs te geven, maar afbreuk zou kunnen doen aan het moreel van wie zich inspanden om meer liberalisering te bewerkstelligen. Buiten deze verzetsmensen kan niemand Sjalamov er een verwijt over maken zonder zich even onmenselijk op te stellen als de misdadigers van de kgb - die niet hebben gerust voor ze de stem van deze al zo lang gefolterde schrijver zo kort voor zijn levenseinde alsnog te smoren. In zijn laatste verhaal uit Kolyma schreef Sjalamov: ‘Ineens werd ik bang en het koude zweet brak me uit. Ik schrok van deze verschrikkelijke kracht van de mens, de wens en het vermogen om te vergeten. Ik zag dat ik in staat was alles te vergeten en twintig jaren van mijn leven uit te wissen. En wat voor jaren! En toen ik dat besefte overwon ik mezelf. Ik wist dat ik mijn geheugen niet zou toestaan alles te vergeten wat ik gezien had. En ik kwam tot rust en sliep in.’ Hopelijk heeft hij, toen hij ten slotte bezweek voor de druk van de kgb'ers, zichzelf nog wat kunnen troosten met de gedachte dat hij er in elk geval in geslaagd was om zijn belangrijkste verhalen uit te schrijven en dat hij het vertrouwen kon koesteren dat anderen ervoor zouden zorgen dat ze niet werden vergeten. |
|