| |
| |
| |
Stefan Themerson en Franciszka Themerson
Oorlogsbrieven
London-Voiron, 1941-1942
Het archief van de Themersons is vooralsnog gevestigd te Londen, in de royale woning van Jasia Reichardt en Nicholas Wadley, 12 Belsize Park Gardens, London NW3. Er blijkt een vertrek ter grootte van een kleine Amsterdamse etage gewijd te zijn aan de literaire en artistieke nalatenschap van de schrijver Stefan Themerson (1910-1988) en diens vrouw Franciszka Themerson-Weinles (1906-1988), schilderes, tekenares, illustratrice en vormgeefster van de uitgaven van hun beider marginale Londense uitgeverij Gaberbocchus.
Een kleine delegatie van het tijdschrift Raster, bestaande uit K. Michel en ondergetekende, is met het oog op het nummer dat de lezer nu in handen houdt naar Londen getogen om poolshoogte te nemen in The Themerson Archive. Wij wisten vagelijk wel - zie daarvoor ook het interview in deze aflevering - dat Stefan Themerson gecorrespondeerd had met onder anderen Gaston Bachelard, W.F. Hermans, Rudy Kousbroek en Raymond Queneau, en goed bevriend heette te zijn geweest met onder meer Bertrand Russell en Kurt Schwitters, maar wat dat allemaal precies voorgesteld had: geen idee.
Wat ons allereerst verblufte, dat was de enorme omvang van het archief. En de uitstekende organisatie ervan. Daar bleken Jasia Reichardt en haar echtgenoot Nick Wadley dan ook, af en aan, al een jaar of tien aan besteed te hebben, naast hun werkzaamheden op het terrein van de kunstgeschiedenis. Zij is een specialist op het gebied van beeldende kunst en technologie, hij op dat van de beeldende kunst van de negentiende eeuw, in het bijzonder het impressionisme, en daarbinnen dan weer de grafiek, waarover hij een tentoonstelling voorbereidt die in het jaar 2000 in Londen, Amsterdam en Frankfurt te zien zal zijn.
Dat Stefan en Franciszka Themerson hun stad Warschau eind 1937 verruild hebben voor Parijs, dat weten de liefhebbers wel zo'n beetje. En dat zij na het uitbreken - nu ook in Frankrijk - van de Tweede Wereldoorlog, naar Londen hebben weten te ontkomen, respectievelijk in 1940 en in 1942, ook dat is bij de toegewijde schare van Themerson's lezers min of meer bekend.
Maar graag of uitdrukkelijk verwijzen naar hun Poolse herkomst, of de aandacht vestigen op hun genaturaliseerde Britsheid, laat staan op het liberale en geseculariseerde joodse milieu waaruit beiden voortgekomen waren, dat deden ze absoluut nooit. Dat was eenvoudig onbespreekbaar. De Themersons wensten in die zin niet aan geschiedenis te doen, om van psychologie maar te zwijgen.
Dus was het eerste dat ons in het archief enorm verbaasde dat er zo veel bewaard was. Als er nou iemand was die van bij voorbeeld biografieën weinig of niets moest hebben, dan Themerson wel. How much history do we need? vroeg het gelijknamige essay,
| |
| |
dat deel uitmaakt van de bundel Logic, Labels and Flesh. Het antwoord luidde: As little as possible. Maar mooi dat Themerson kennelijk alles of in elk geval dan toch heel veel bewaard had. Tientallen archiefdozen met manuscripten en correspondentie getuigden daarvan. Er waren alleen al twee of drie zeer forse dozen met versies, in het Pools zowel als het Engels, van Professor Mmaa's Lecture (typoscripten, doorslagen, handschriften). Zo ook Cardinal Pölätüo: een massa papier. Er waren een paar honderd hangmappen met correspondentie. Het zou alleen al dagen kosten om erachter te komen wat zich hier zoal bevond.
Allemaal schitterend geordend.
Het archief is het werk, als gezegd, van Jasia Reichardt, bij wie en bij wier echtgenoot het zich bevindt totdat het overgedaan zal zijn aan bij voorbeeld een universiteit in hetzij Groot Brittannië, het finale land van de Themersons, hetzij Nederland - ‘my adoptive country’, zoals Stefan wel zei -, hetzij het voorouderlijke Polen.
Jasia is een nicht van Franciszka Themerson, namelijk de enige dochter van haar oudere zus Maryla Weinles. Jasia is vanaf 1947, als aangenomen kind van Franciszka en Stefan, grootgeworden in Londen. Zij was om en nabij veertien bij aankomst. Dat zij in 1943, als meisje van nog geen negen, door haar ouders het ghetto van Warschau uitgesmokkeld was, om de oorlog te overleven in allerlei hospitalen, kloosters en andere noodverblijven, hadden we misschien wel kunnen vermoeden, maar zulke vermoedens hebben nu eenmaal de neiging om eerder een omtrek en een mogelijkheid te blijven dan dat je daar nu eens terdege navraag naar gaat doen.
Maar in gesprek met Jasia kwam weldra ook de correspondentie aan de orde die Stefan en Franciszka in de eerste oorlogsjaren gevoerd hadden - met als respectieve standplaatsen: Voiron in Vichy-Frankrijk (waar Stefan, die deel had uitgemaakt van de Poolse Brigade, geïnterneerd was) en Londen (waar Franka, die in Frankrijk al als cartografe voor de Poolse Brigade gewerkt had, doorging met datzelfde werk). Die correspondentie van Stefan en Franka had als voertaal natuurlijk het Pools gehad.
Gelukkig had Jasia Reichardt de brieven, tezamen met een aantal bladzijden van Stefan's dagboeken, in het Engels vertaald. En de brieven en dagboekbladen bleken deel uit te maken van een door haar al eens samengesteld ensemble van teksten waarin zij ook zelf, in een typoscript van een bladzij of vijftien, jeugdherinneringen ophaalde.
Dat ensemble van teksten heb ik in Londen zitten lezen, in het archief van de Themersons. En het was mij, om het zo maar eens te zeggen, wonderlijk te moede. Want daar zat ik, gastvrij ontvangen door de nicht van Franciszka Themerson, met in handen de goed verlichte originelen van de brieven, afkomstig uit het ghetto van Warschau. Brieven die Franciszka in 1940 en 1941 in Londen bereikt hadden, uiteraard na de nodige krachtsinspanningen harerzijds.
Zij deelde een of andere flat met allerlei andere Poolse emigré's, had dat baantje als cartografe, en maakte zich grote zorgen: zowel om haar familie in Polen als om Stefan, die om de een of andere reden geen kans had gezien om - net als zij - aan boord te komen van het laatste Poolse troepenschip dat vanuit het al veroverde Frankrijk koers had gezet naar Londen. Enige tijd had ze geen notie of Stefan überhaupt nog in leven was, en zo ja waar. Dat was de tijd waarin zij tekeningen maakte, met behulp van een ad absurdum gevoerde religieuze beeldtaal; tekeningen, die ze voor zichzelf Unposted Letters noemde. Zie daarvoor, elders in dit nummer, ook de bijdrage van Jasia Reichardt.
Van het zuiver familiale deel van
| |
| |
die brieven - van onder meer Jasia's moeder Maryla aan haar zuster Franciszka - heb ik er hier geen vertaald (hoewel ze indrukwekkend van stijl en opgewektheid zijn). Ook Jasia's eigen geschiedenis (waarvoor hetzelfde geldt) heb ik erbuiten gelaten. Wel heb ik de brieven van Franka aan Stefan en vice versa vertaald. Ook van die brieven troffen mij de energie en de geestkracht die in, laten we maar zeggen, hoogst onaangename omstandigheden aan de dag worden gelegd. Dat deze brieven niet of nauwelijks over de oorlog, maar in hoge mate over ideeën gaan, en wel over het soort van ideeën waarin speciaal kunstenaars doen, zal de lezer zelf kunnen vaststellen.
Ik heb de brieven vertaald uit het Engels van de hand van Jasia, dat op zijn beurt niet meer heeft willen zijn dan een werkvertaling. Soms laten de Poolse handschriften zich moeilijk lezen, soms is het ook vanuit het Engels niet geheel duidelijk geworden wat er nou eigenlijk gestaan moet hebben. Dat neemt hopelijk niet weg dat de brieven, ook zo, een goede indruk geven van de intellectuele en artistieke inzet van de Themersons in het begin van de jaren veertig.
De cursief gezette noten tussen vierkante haken, waarin toelichting gegeven wordt op allerlei genoemde personen, tijdstippen en zo meer, zijn afkomstig uit de, overigens ongepubliceerd gebleven, tekst van de hand van Jasia Reichardt.
Voor het overige zou ik hier graag als mijn overtuiging uitspreken dat het echtpaar een biografie dubbel en dwars waard zou zijn. Ik althans zou graag de lezer zijn van een boek waarin het Poolse avantgarde-klimaat, zowel op het gebied van de film en de fotografie als op dat van de filosofie en de literatuur (inclusief de kinderliteratuur) aan de orde komt; gevolgd door enkele vitale jaren in het Parijs van vlak voor de oorlog; en het al met al toch tamelijk geheimzinnige Londense bestaan in de artistieke marge. Want wat Hans Ree in zijn stuk elders in dit nummer kort aanduidt - dat Themerson als schrijver domweg niet voorkomt in enig Engels literair naslagwerk, kortom: nooit deel is gaan uitmaken van de Engelse literatuurgeschiedenis - dat is natuurlijk niet alleen ongelooflijk, het heeft ook iets schandaligs. Een onrechtvaardig lot lijkt het hoe dan ook. N.M.
| |
Brief van Franka in Londen aan Stefan in Voiron
4 Januari 1941
Liefste,
eindelijk heb ik een paar woorden van jou ontvangen, echt door jou geschreven: jouw brief aan Teresa [een vriendin van de Themersons, Teresa Zanower, Pools kunstenares, die in Lissabon op een visum voor Amerika wacht]. Hoe is het met jou? Hoe leef je? Ik weet nog steeds niets. Ik weet zelfs niet of deze brief jou bereiken zal en wanneer, maar versturen zal ik hem. - Vaak, wanneer ‘ik het niet meer uithoud’, schrijf ik jou en gooi de brief in een la. Het is moeilijk te schrijven wanneer je weet dat heel wat mensen hem onderweg zullen lezen. Onze ongemakkelijke houding tegenover tederheid hebben we nog niet afgeleerd. Het zal tijd worden.
| |
| |
Het valt almaar moeilijker om de lawine van gebeurtenissen opzij te schuiven - en toch vind ik het kalme oppervlak van de rivier interessanter en vruchtbaarder. Maar het is niet makkelijk om er lang naar te kijken.
Ben je aan het werk, schat, voor jezelf? Ik retourneer de vraag die je mij in je telegram stelde, met dezelfde bezorgdheid, ik weet hoe belangrijk het is. - Het bereiken van een geestelijk evenwicht geeft net zo'n gevoel als wanneer je een goede nachtrust achter de rug hebt. En hoe vaker hoe beter.
Er zijn momenten dat ik erin slaag om mijn ‘psychische stormen’ uit te drijven door te tekenen, en het resultaat is een ontwapenend mengsel van het humoristische en het macabere.
Schrijf alsjeblieft, schat - ook al doet de post er twee maanden over om mij te bereiken, het zal me zo'n fantastisch plezier doen.
Ik leef hier in schaamteloze ‘prosperité’. Ik verdien een hoop geld en val emotioneel in stukken uiteen temidden van vrienden die het goed, of heel goed, met mij menen.
Ik werk gewoon elke dag, maar dat is niet vermoeiend en ik kan mijn tijd zelf indelen.
Ik woon nu bij Genek, Zoska Wojciechowska en Genek's charmante vriendin [Urszula Lubelska]. Stefan [Konorski] verblijft op het moment ook bij ons. Hij is dezer dagen gearriveerd, blijft voorgoed en zoekt een kamer. We hebben een prachtig appartement, parterre, in een moderne flat. Het is rustig en vredig. De gesprekken van deze club landgenoten, bij de kachel, duren voort tot in de nacht. Ik ga ervan uit dat je je die uitstekend kunt voorstellen. Ik droom ervan dat ik me tegen jou aandruk, bij deze kachel!
Freyd [vriend die heen en weer reist tussen Londen en Europa] komt over een paar dagen terug. Daarover maak ik me zorgen want ik rekende erop dat hij Marceljanek [met deze naam wordt Stefan zelf aangeduid] zou helpen een visum te krijgen om zich bij Ignacy [Zlotwoski] en zijn vrouw [Mira] in Amerika te voegen. Hij schijnt er hoe dan ook een te moeten hebben om te kunnen vertrekken, zelfs naar hen. Nu hoop ik maar dat Freyd hem opnieuw geld heeft gestuurd zodat hij niet aangewezen is op zijn omgeving.
Lieveling, op oudejaarsavond hebben we met ongelooflijke hoeveelheden alcohol op jouw gezondheid gedronken. Bijna fysiek voel ik nog steeds het geluk nu te weten waar jij bent zodat ik althans van tijd tot tijd iets van je horen zal. Lang, heel lang, is het stil geweest.
Ik kreeg twee brieven van Maryla [de (jongere) zuster van Franciszka]. Over de eerste heb ik je verteld. De tweede kreeg ik voor het nieuwe jaar. Hij is meer dan droevig. Ze zijn in het ghetto. Sliska 7 m 10.
| |
| |
Schrijf ze p/a Teresa. Ze delen een woonruimte met Heniek's familie. Sewek [echtgenoot van Maryla] is niet teruggekomen. Ze houden een zwanger konijn om vlees te hebben voor Jasia [achtjarige dochter van Maryla]. Het huiscomite gaat een geit kopen om op die manier melk te hebben voor de kinderen. Maryla schrijft dat er bij de volgende generatie niet één architect zal zitten. Alle kinderen hebben een obsessie met bakstenen en muren. De brief is van 4 December. Het is heel moeilijk te verdragen en je kunt niets doen om te helpen. Ik heb twee voedselpakketten naar het oude adres gestuurd. [Franciszka stuurde vanuit Londen, via Portugal, voedselpakketten - ook nadat de Londense Treasury and Board of Trade zulks als ‘handel met de vijand’ verboden had. Begin 1941 vormden die pakketten de enige ondersteuning van de familie.] Die zullen dus wel niet aangekomen zijn. Ik zal uitzoeken of ik ze opnieuw kan sturen.
Stefan werkt nog steeds in Zofiowka [deze Stefan - Miller - is arts]. Irka ook [echtgenote van Stefan Miller, zuster van Stefan Themerson, eveneens arts]. Moeder [Stefan Themerson's moeder] is bij ze en maakt het goed. Anka woont en werkt in de stad, maar gaat vaak naar ze toe. Oma is in Juli gestorven.
Liefste, schrijf over jezelf - heb je vrienden in je omgeving? Nieuwe, oude? Ik kreeg een brief van Blanche [Blanche Bronstein, vriendin van de Themersons]. Dus ze komen wel degelijk aan: schrijf. Heb je bergen in de buurt? Lieveling, alle gedichten die je voor je vertrek voor mij hebt overgeschreven ken ik uit het hoofd en heb ik steeds bij me. Het verwart me dat deze tederheid zou kunnen grenzen aan sentimentaliteit. Maar het is alleen op papier dat het zich zo voordoet...
Doe mijn hartelijke groeten aan je vrienden.
Franka
Het adres van Ignacy is c/o Dr Paxton, New York City, N-Y 150 Claremont Avenue, U.S.A.
[Op 14 Mei arresteert de Gestapo 3600 joden in Parijs, Vichy-Frankrijk beperkt de rechten van joden op 15 Juni. Het ghetto in Warschau wordt afgegrendeld; voedsel komt er niet meer binnen.]
| |
| |
| |
Brief van Stefan aan Franka
12 Juni 1941
Allerliefste,
ik heb je brief van 15 Mei vandaag gekregen. Dank je, Franeczko. Ik ben nog hier. Nog steeds zonder uitreisvisum. Ik blijf hopen dat het nu elke dag kan komen. Soms lijkt het erop dat het er elk ogenblik kan zijn, en vervolgens zie ik dagen in weken veranderen, en weken in voortkruipende maanden. Herinner je je de lege dagen uit Der Zauberberg? Ik probeer deze leegtes sinds twee weken te vullen, of liever ze om te zetten in een boek, bij voorbeeld Misdaad in het Hotel de la Poste Restante, of nog beter des hommes restants. Maar soms lijkt het of ik niet genoeg tijd heb. Lieveling, heb je de brief gekregen die ik direct vanhieruit verstuurd heb? Wanneer je die krijgt, ben ik al niet meer in Voiron, want deze plek wordt geliquideerd. Ik probeer naar het Zuiden te komen, om dichter bij het consulaat te zijn, maar ik ben overgeplaatst naar Grenoble, het Grand Hôtel - die omgeving daar, dat bassano - weet je nog? Ik wilde graag in Grenoble zijn gedurende de winter vanwege de bibliotheek (hier is er niet een en moet ik boeken kopen), maar nu de mogelijkheid van vertrek concreter wordt trekt het me niet meer aan.
Er is iets vreemds gebeurd. Hier wordt, in samenwerking met André Gide, een tweemaandelijks tijdschrift uitgegeven, Poésie 41, dat een prachtig motto heeft: ‘Et de sa blessure fut la fleuve vive’. Ik voelde sympathie voor hen, vanwege iets ongrijpbaars dat ze gemeen hebben met ons f.a. [Film Artistique, tijdschrift van de Themersons in Warschau]. En voor de aardigheid heb ik ze petit nègre gestuurd, los, zonder brief, tenslotte kan ik geen Franse brief schrijven zonder fouten te maken. Dat is waarom ik zei dat er iets vreemds gebeurd is. Kan men in een taal schrijven die men niet kent? Die men niet hoort? En juist vandaag kreeg ik een antwoord, dat ik woord voor woord voor je overschrijf: ‘Cher Poète. Votre texte me plaît. Je compte le passer dans le No. 5. Mais pouvez-vous me donner en 2 lignes une sorte de pédigrée? Pour faire le “chapeau”. 2 ou 3 lignes pour vous présenter. J'arrangerai cela. - Oui, j'aime bien cette méditation-poème. Avez-vous autre chose encore? No. Il me plaîrait beaucoup de vous mieux connaître; et ce no. III me donne envie furieusement de lire no. II et no. I et davantage. Merci. A bientôt. Cordialement. Seghers.’ Onder de titel stond no. III, maar die twee eerste, nog geschreven in Parijs, heb ik niet meer. Niet dat is het echter wat ik belangrijk vind, maar de vreemdheid van iets dat bestaat onder de huid van poëzie, iets onafhankelijk van woorden. Een andere reden waarom die brief me zo'n plezier deed was dat er, los
| |
| |
van de leugens van de feiten, overal mensen blijken te zijn met wie je samen van gemeenschappelijke tonen kunt genieten, ook al speel je op verschillende instrumenten. Je ziet, schat, hoe ik ondanks de kleinheid van dit patelin en ondanks alles wat zulke onbeduidendheid gewoonlijk vergezelt, niet opgeef. Ik zet gewoon almaar door in deze enorme eenzaamheid, die ik niet eens moeilijk zal noemen omdat ik niet zou weten hoe haar te beschrijven. Overal heb je alleen met jezelf te maken. Ten slotte moet je de moed hebben zowel om dat aan jezelf toe te geven als om het in anderen te zien. ‘Nog eenmaal zal ik jong zijn - Eenmaal nog voor de oude dag - Zal ik ontsnappen - Eenmaal nog de vrijheid omhelzen - Eenmaal nog aan vrijheid mij bezatten - Voordat ik dood val - Op een dag zul je me zien - Ik zal dartelen als een veulen in een veld - Ik zal hinniken in Maart en in April - Ik zal de Mei tot voorjaar schoppen - En tussen mijn kiezen zal ik knabbelen op sprieten groene wei en lucht.’ Lieveling, je weet niet hoe ik je mis. Ik kus je, Franeczko.
Vandaag arriveerde er een brief van Halina Licht uit Marseille. Zij heeft alle papieren en het Amerikaanse visum en zij gaat ervan uit dat zij haar nummer in het Consulaat pas in augustus krijgen zal. En hoe zit het met mij?
Lieveling, ik zou zo heel graag zien wat jij doet. Kan dat niet?
Ik kus je, schat... Stefan
| |
Brief van Stefan aan Franka
7 October 1941
Lieve schat,
maak je geen zorgen over mij, Franek! Met mij is het uitstekend en alles gaat naar wens. Ik wacht onze hereniging met kalm ongeduld maar verdoofd af.
Ik laat niet toe dat wie of wat dan ook mij berooft van deze staat van gematigdheid, die in de ogen van die onwijze verblinde volwassenen, tuk op een stuk koek, baantjes, posities, loftuitingen, eerbewijzen, hiërarchieën etc. misschien wel lijkt op ‘met het hoofd in de wolken lopen’. Ik besef hoe allerlei werkelijkheden zich aan ons voordoen en wat voor hardheid abstracties hebben. Je kunt een steen aanraken met je hand en met je ogen vlekken op papier - maar noch de steen noch de vlekken hebben enige betekenis op zichzelf, betekenis kan alleen tot stand worden gebracht door abstracties die zich niets aantrekken van tastzin, zoals wanneer je dit of dat type schilderij gothisch noemt, enz. En tenslotte heeft een mens geen enkele betekenis op zichzelf - betekenis is alleen te vinden in de abstractie van het leven die hij creëert. En grotere
| |
| |
of kleinere groepen mensen hebben op zichzelf geen betekenis die groter is dan die van welke andere plaatsen in de natuur ook. Hun betekenis wordt slechts gecreëerd, een maal in de biologische evolutie, en een maal in de koorts van de abstractie van ideeën, noties etc. Het vermogen om het tegen de natuur op te nemen danwel om met de natuur te leven (en dat komt op hetzelfde neer) moet het hebben van de verovering van die natuur met haar eigen middelen, van het aantasten van de materiële rots met behulp van het materiële houweel, en van dematerialisatie, van de transformatie van materie (waarvan we het bestaan alleen maar kennen van horen zeggen, van onze zintuigen) in een abstractie die we direct in onszelf ontdekken, voelen en kennen. De omzetting van de altijd onwerkelijke materie in de altijd werkelijke abstractie.
Maak je geen zorgen over onderbrekingen in de correspondentie, schat. Die doen zich van tijd tot tijd nu eenmaal voor. Niet zo lang geleden was ik op het platteland. Twee hele dagen. Een paar uur alleen, naakt, in een boot midden op een enorm meer, mijn hielen op het deksel van deze afgrond gevuld met water. - Het leek mij dat deze communicatie met de natuur nog jaren zou kunnen doorgaan, maar ik ging eruit en de bus in en weg. Ik ging niet terug naar het meer, net zoals die keer - weet je nog? - dat we niet naar de Acropolis teruggingen om de zwijgende en stomme waarheid van het Parthenon nog eens te zien. Je kunt dingen die in ons hun volledige vervulling al eens hebben gevonden (kristallisatie hebben bereikt) niet herhalen. De wereld is opgebouwd uit oorzaken en gevolgen, elke seconde is een fragment van een kwartier, maar er zijn momenten die in zichzelf volmaakt zijn, onoplosbaar in de rivier van de tijd. Je kunt, zoals vertoningen in een bioscoop, de illusie van de illusie van de werkelijkheid herhalen; de momenten zelf, eenmaal voltooid, zijn onherhaalbaar, want aan een glas dat tot de rand gevuld is kun je en hoef je niets toe te voegen.
Ik heb een paar dagen doorgebracht met Tema's vrienden. Ik heb je geschreven over de schatten van vriendschap en menselijkheid die zij en haar vrienden uit Belleville mij openbaarden. Dit zijn de dingen die men kan wegen noch meten of tellen, maar hoe concreet zijn ze! Hoe simpel zou de constructie van de wereld, met fotonen en nevels en al, zijn als er geen mensen waren. En het is het wonder bij uitstek, het enige, dat materie deze concrete dingen kan voortbrengen, met behulp waarvan wij leven en die niet passen in de categorie van centimeters, grammen en seconden.
Ik kreeg een lange brief van Ignacy. Zijn lot maakt me wanhopig. Hij schrijft over ‘grieperige wetenschappelijke waarheden’ en over zijn eigen ‘avontuurlijke projecten’. Het is makkelijk genoeg om wijs te zijn in tijden van vrede. Maar wie brengt de moed op om, gechanteerd door
| |
| |
afschuwelijke gebeurtenissen en luidruchtige propaganda, verdoofd door het rumoer van de catastrofe, de woorden van Paul Valéry te herhalen: ‘Il n'est pas mauvais que certains hommes aient la force d'attacher plus de conséquence et de prix à la détermination d'une lointaine décimale ou de la position d'une virgule, qu'à la nouvelle la plus retentissante, à la catastrophe la plus considérable, ou a leur vie même.’
Het gaat niet over ‘het vergroten van kleine dingen en het verkleinen van grote’! Dingen op zichzelf zijn groot noch klein, bitter noch zout. In de vastheid van materie is meer leegte tussen atomen dan in het heelal tussen de sterren.
In ons bestaat alleen de schaal van de afmeting, van de smaak, van de kleur. Het christendom wist ervan en de stoïcijnen wisten ervan. Maar geen van beide gaat me aan: noch het christendom met zijn God, laatste oordeel en beloning na de dood, noch de stoïcijnen met hun egoïstische geluk voor de mens-wijsgeer. Hoewel het christendom en de filosofie van de stoïcijnen gist waren voor de ontwikkeling van de Europese beschaving; ik weet niet waar het om gaat, misschien om een gevoel voor het esthetische, dat de bron is van logica en wiskunde, de basis voor de ethiek en de zin voor rechtvaardigheid, de gulden middenweg van kunstwerken, het enige criterium voor waarheid. Nederigheid en egoïsme (het een zowel als het ander: directe resultaten van opvoeding) zijn de grootste vijanden van het esthetische (gevoel). We hebben onszelf misleid. We dachten dat iedereen zich ergert aan een gebroken wijzer van een klok, een onnodige poot aan een tafel, hoe mooi ook, een ontstemde viool.
We hebben er niet bij stil gestaan dat mensen hun slagroomsoezen echt willen opeten. Wanneer ze zich over hun borden buigen, zetten ze oogkleppen op, zowel om niet te hoeven zien dat er neuzen tegen de etalageruit van de tearoom gedrukt worden, alsook om hun leven, evenals dat van anderen, aan deze slagroomsoes te wijden. Zij weten hoe ze zich met de uiterste plechtigheid dienen te wijden aan de smaak van slagroom.
De dingen danken hun namen aan middelen, niet aan doelen. Degenen die zich ‘idealisten’ noemen zijn het die, in een romantische mist, vissen naar stukjes materie. ‘Materialisten’ zijn degenen die die materie willen gebruiken om er de werkelijke abstracties van ideeën mee te bouwen.
Er zijn waarden die zich niet laten vergelijken. Het concept huis en La Gioconda kunnen niet vergeleken worden, net zo min als het pleidooi van een advocaat met de schets van de vlucht van een vogel. Die waarden behoren tot verschillende hiërarchieën. Maar uiteindelijk is er geen absolute hiërarchie van hiërarchieën, tenzij men een aanhanger is
| |
| |
van een van de religieuze of seculiere geloven. Het vervult me met woede dat een man als Ignacy zijn tafel wil prijsgeven, niet omdat de tafel van binnenuit in stukken uiteen is gevallen maar vanwege een brand. Uit hoofde van solidariteit wil hij de vlammen samen met iedereen blussen hoewel hij er uit naam van de solidariteit beter aan zou doen die tafel van hem te redden, met zijn ‘grieperige’ waarheden. De kunst van de solidariteit bestaat niet alleen uit weten hoe te geven maar ook uit weten hoe te nemen, ook al vertekent een cataclysme de lenzen van onze ogen, zodat het erop lijkt dat wat we te winnen hebben gelegen is in een of andere onbekende absoluutheid veeleer dan in wat we te geven hebben.
Dat is allemaal maar al te waar. Maar ik besef dat er in de demagogische toespraken die berekend zijn op chantage van de besten onder de mensen (degenen die zich niet als het uiteindelijke doel zien), in het soort taal dat jou in het gezicht slaat zoals ‘broeder, jij moet op je beurt wachten, hoe lang het ook duurt, jij moet wachten tot anderen jouw recht op leven hebben vastgesteld’ - dat ook daarin een element van waarheid zit. Er is meer dan één zogenoemde waarheid. En wanneer de contradictoire waarheden zich in ons bewustzijn naar binnen ellebogen, gaat het doek op en begint een tragedie. Daaraan valt niets te doen, want het bestaan daarvan is even werkelijk als het bestaan van andere abstracties. En ik weet niet zeker of je zelfs maar moet proberen ‘er wat aan te doen’, want ook het tragische is een waarde die niet uit de koffer van onze Europese bagage gesmeten mag worden.
Misschien is het vandaag makkelijker om dit te schrijven, want zelfs al wilde ik mijn tafel kwijt, ik zou het niet kunnen.
Misschien is wat ik schrijf beïnvloed door mijn eigen recente leven op deze plek, onder een glazen koepel die onbreekbaar is, omringd door mensen die zich wikkelen in de gekleurde vlaggen van slogans en in hun dromen over de biefstuk van weleer, besprenkeld met vodka, over de meest triviale hiërarchie van posities en oude onrechtvaardigheden.
Soms heb ik de indruk dat ik mij ondanks mijn zonden en verdiensten ophoud aan gene zijde van goed en kwaad, als een onderdeel van de natuur, als een steen. Maar dit roerloze pas op de plaats maken is ten slotte gewoon een manier om te overleven, om de enige werkelijkheid te bereiken die voor mij bestaat en waarop ik met zulk aanhoudend verlangen wacht.
Lieveling, wanneer mijn wang eindelijk naast de jouwe zal zijn, zal het mogelijk zijn ons aan die werkelijkheid te laven!
Lieveling, ik heb je zo veel te vertellen, zo ontzettend veel, maar voor alles zal er genoeg plaats zijn in een moment, in een blik, in een omhelzing en in een glimlach.
| |
| |
Ik kus jou, mijn allerkostbaarste kleintje - zo veel als ik kan.
Stefan
| |
Brief van Franka aan Stefan
23 November 1941
Lieveling,
ik moet even met je praten, simpelweg om te beseffen hoe ik reageer op waar ik ben en wat ik doe. In het domme leven van alledag ben ik de weg een beetje kwijt. Ik vind het moeilijk om die vreemde bestaansvorm, die in allerlei vormen de betekenis van ons leven uitmaakt, rondom mij te handhaven, liefste. Het valt me zwaar om ruimte te vinden in de geabstraheerde continuïteit die toch zeker bestaat - ik kan niet werken - ik heb het niet eens over tekenen, maar de machinerie binnen in mij, die de wereld van de verschijnselen moet omzetten, laat het afweten.
Voor het moment onderwerp ik mij aan deze gang van zaken en zorg ervoor dat ik fysiek in redelijke vorm blijf. Zodat, wanneer je eindelijk komt, niet vastgesteld hoeft te worden dat er geen snipper meer over is van het menselijke wezen dat ik een paar maanden geleden was. Ik probeer een beetje in balans te blijven en om die reden vermijd ik meestal riskante expedities in het metafysisch onbekende. Dat gaat mijn krachten absoluut te boven.
Wat zou ik hier eigenlijk moeten doen? Wat voor contacten zou ik moeten zoeken? Met wie zou ik moeten praten? Ik ben tegelijkertijd zo vreselijk volwassen en zo kinderlijk. Maar al mijn kinderlijke enthousiasme en hoopvolle verwachtingen zijn diep weggestopt. En met de mensen om me heen praat ik als een oude oom. In feite praat ik niet maar kijk ik. En voortdurend moet ik me bukken, alleen maar om iets te zien - en waarom zou je eigenlijk iets moeten zien? En denk niet dat er in wat ik schrijf ook maar een spoortje eigendunk zit. Wat ze doen is met zijn allen tegelijk samengroepen aan de ene kant van de weegschaal en dat er een andere kant is lijken ze niet in de gaten te hebben. En al hun aandacht richt zich op het getril en het gedoe van de schaal waarop ze met hun voeten staan. Liefste, wie op te zoeken, met wie te praten? Te bedenken, weer eens, dat wat wij doen geen praatjes voor de vaak zijn. Dat de enige zin die communicatie tussen mensen heeft hierin bestaat dat je door middel van het geschreven woord (of van een visuele vorm) een groet overbrengt die ergens, eens, weer voor de dag komt en een authentiek en intiem antwoord mogelijk maakt. Wat een oprechte en heuse vriendschap voel ik voor Carroll of Czukowski [Kor-
| |
| |
ney Chukovsky, pseudoniem van N.I. Korneichuk, Russische avantgarde-auteur, satiricus, journalist en schrijver van kinderboeken], hoe dichtbij is deze of gene, mij zelfs niet met name bekende, schilder of componist. Ik weet niet of we met gewone woorden zouden kunnen communiceren. Bestaan er middelen tot echte communicatie - door conversatie? Welke dan?
Ik heb het nu moeilijk omdat ik deze werkelijke taal op het moment in het geheel niet spreek. Want het valt me zwaar om mezelf te realiseren. Dat is de beste omschrijving ^jezelf, letterlijk, realiseren. Verdomme nog aan toe, ik kan nog geen drie woorden netjes aan elkaar krijgen.
In wat voor soort wereld zullen we onszelf na de oorlog aantreffen, liefste?
Moet je horen, schat, ik heb er een hele tijd over gedaan om iets als een warm huis voor jou te creëren. Om van alles te organiseren, dingen en mensen en een hemel achter het raam en... en ik weet niet eens wat. Maar ze zijn uiteen gevallen, die door de Blitz gecreëerde stukjes en beetjes intimiteit. Alleen op jou is het dat ik met warmte en ongeduld wacht. Ik weet niet hoe het er hier uitziet, maar het is zeker niet zoals ik het zou willen. Maar ik zie het niet, ik wacht alleen maar, liefste. Als symbool van ons huis heb ik onze El Greco steeds bij me. En ernaast hangt onze foto, weet je nog? Gemaakt in het atelier in Arceuil. Ik hou van je.
Franka
| |
Brief van Stefan aan Franka
28 Januari 1942
Liefste,
vandaag heb ik je brief van 18 Januari gekregen. Al na tien dagen! Je wilt weten hoe het hier is bij mij. Maar eerlijk gezegd ben ik hier in werkelijkheid helemaal niet. Of de door sneeuw bedekte bergen met hun gezwollen toppen vanuit het dal waar ik beland ben er nu zus uitzien of zo is voor mij van geen belang. Het kan me niet schelen hoe het café eruit ziet waar ik voor anderhalve of twee frank koffie heb gedronken die een beetje bitter was ondanks de saccharine. Het kan me zelfs niet schelen of de mensen van dit slag zijn of van een ander, en evenmin, en dat is misschien moeilijker te geloven, of er deze of gene soep was bij wijze van lunch. Dat alles is voor mij van geen betekenis. Het heeft geen enkele invloed op me, want ik ben hier domweg niet. Door te proberen geen feiten en gebeurtenissen te generaliseren waarvan ik slechts bij toeval getuige ben, vergroot ik in geen geval het risico dat ik
| |
| |
de waarheid niet zie. Voorzover het om menselijke gemeenschappen gaat, lijkt de waarheid me alleen statistisch voelbaar, en daarvoor zijn vele waarnemingen van verschillende soorten vereist. Door te proberen geen kant en klare generalisaties toe te passen op de mensen en gebeurtenissen die me omringen, beoordeel ik mijn medemensen en hun daden niet en bijgevolg zijn mijn - kleinere, grotere, danwel geheel afwezige - sympathieën heel mechanisch geworden. Ik voel twee oneindigheden. De ene is gigantisch en omringt me (‘Zelfs het kleinste hondje’ - schreef Anatole France - ‘bevindt zich altijd in het middelpunt van het heelal’). Zij heeft een diameter, geprojecteerd als horizon, die ik zelfs met de armen en de vingertoppen gestrekt niet kan omvamen. De andere, oneindig klein, zit binnenin. Ik omsluit haar, ik omring haar, en ik zou kunnen zweren dat zij zich ergens in het binnenste centrum van mijn borst bevindt, oneindig klein, en dat oneindige centrum kan ik benaderen door de cellen van mijn lichaam samen te trekken en door mijn gedachten of tranen of lachjes eruit te wringen. Ik kan haar benaderen maar ik kan haar niet bereiken. Het is alsof dit het bewijs vormt voor de paradox van Achilles en de schildpad die niet ingehaald kan worden. Tussen deze twee oneindigheden bevinden zich de gebeurtenissen op een menselijke schaal, gebeurtenissen die aangeraakt, met elkaar vergeleken, en gemeten kunnen worden. Bij voorbeeld op zo'n manier dat je kunt zeggen dat als een veertigduizendste van een meridiaan een meter is, daarmee vaststaat dat een meridiaan veertigduizend meter is, en dat je daarmee iets echt begrepen hebt. Ook dingen op menselijke schaal zijn oneindig, oneindig in ambiguïteit. Bij de mensen hier, die zo zwaar op de proef worden gesteld door de omstandigheden en dagelijks identieke beproevingen moeten ondergaan, komen hun trekken levendiger naar voren, maar tegelijk worden ze nog dieper verborgen. Soms komt
het me voor dat ik op een bioloog lijk die in een mier is veranderd en in een mierenhoop leeft, of op een natuurkundige die in een electron is veranderd en met fotonen speelt. Ik word het leven van de mieren gewaar, ik word de beweging van de electronen gewaar, maar tegelijk verlies ik het vermogen om mijn eigen waarnemingen te noteren en conclusies te trekken, laat staan theorieën op te stellen. Misschien heb je daar het perspectief van de tijd bij nodig, een omgekeerde verrekijker, om een bepaalde periode uit het leven te bestempelen tot ‘descriptief werk’. Maar aan de andere kant: er is al eens een periode geweest die eindigde met zo'n krachtige crash dat een waarnemer terugschrikt voor een verrekijkerperspectief. Moet een mens nog ouder worden om zijn eigen introspectie van buitenaf te bezien? ‘Ornamenten verouderen sneller dan waarheden’, zei de ouwe Maeterlinck. Dat kan ook omgekeerd worden. Dat wat in ons overleeft, noemen we waarheid. In de gro- | |
| |
te chaos van ornamenten, polychromieën en constructies wacht ik met groeiend ongeduld op het verbleken van de verf van het Parthenon. Op de herfstwind die de vergelende ornamenten weg zal blazen; op de openbaring van die waarheid achter dit alles. Ook al weet ik dat je voor de rijpheid van de oude dag betaalt met je leven.
Schat, kijk eens hier, misschien is deze brief ernstig en onnozel (en dat is de ergst denkbare combinatie), maar droevig is hij in het geheel niet. Heb je mijn ‘fuga’ ontvangen, schat? Die heb ik al lang geleden verstuurd, midden December. Die was speciaal voor jou.
Ik heb geld opzij gelegd voor de reis en er is niets, absoluut niets dat ik nodig heb. Ik kus je hartstochtelijk, lieveling. Heel veel gedeelde zaken vind ik in jouw brieven en in weerwil van alles ben ik waarschijnlijk de gelukkigste van al de arme mensen die er zo'n door elkaar gegooide hiërarchie van waarden op na houden. Ik kus je teder, Franek.
Stefan
Knuffels voor Stefan en Genek.
Ik heb geen nieuws van Hania. Kan ik de familie schrijven? Op welk adres?
| |
Brief van Stefan aan Franka
7 Juni 1942
Liefste,
je brief van 12 Mei heb ik net ontvangen. Dank je, Franeczko. Je hoeft je over mij helemaal geen zorgen te maken, schat. Niet alleen tegenover jou, maar ook tegenover mezelf heb ik echt niet te klagen. Integendeel - ik hoef maar aan het lot van anderen te denken! Alhoewel, vlak voor mijn neus heb ik hier nog anderen die er beter aan toe lijken. Zij hebben toegang tot bibliotheken die ze niet frequenteren, en eten boter waarvoor ze geen bonnen hebben. Maar zoals Prof. Mmaa zegt: ‘Een termiet van goede wil kan beter een boek uit zijn bibliotheek kwijtraken, en verteerde dorens van trichonymphae campanilae, dan zijn zelfrespect verliezen’.
Wat Prof. Mmaa aangaat! Lieveling, je hebt mijn gedachten zo goed geraden. Ik zou het zo leuk vinden als jij dit boek van me illustreerde. Ik heb je dat al vaak willen schrijven. Maar ik was bang dat het jou zou afleiden van je eigen plannen en projecten en ik weet - en het stemt me droevig - dat jij op een kantoor werkt en niet genoeg tijd hebt voor jezelf en je eigen werk. Dat toch eigenlijk voor alles uit zou moeten gaan. Herinner jij je dat ‘memento magnitudinis’ dat je mij voor onderweg
| |
| |
hebt meegegeven en dat ergens is achtergebleven in iemand anders zijn handen? Ik heb daar vaak over nagedacht en me afgevraagd of de persoon die het gevonden heeft, er iets meer in gezien heeft, iets meer van die ‘magnitudo’ dan de silhouetten van Parijse meisjes die je ernaast tekende.
Mijn gedichten zijn kleiner dan ik. Mijn oude proza, zoals ‘De brug van St. Louis’ is ook kleiner dan ik. ‘Poëtisch proza.’ Kleiner, omdat ik ze als van buitenaf aanpak. Ze geven zich zelf vorm, als iets volledig ontwikkelds, en ik modelleer het van buitenaf. Ik weet altijd meer dan ik kan overbrengen.
Anders is het met proza zoals Professor Mmaa. Op basis van het uitgangspunt daarvan ben ik kleiner dan wat ik creëer. Ik werk aan dit proza als van binnen uit. Ik omgeef het niet, maar word zelf omgeven door karakters, gebeurtenissen, situaties, en ik heb geen behoefte de lezer te dwingen mijn kijk op de dingen te aanvaarden. Want het materiaal dat ik presenteer moet zich niet aan mij maar aan de werkelijkheid conformeren. En wil het in overeenstemming zijn met de werkelijkheid, dan moet het toegankelijk zijn op alle niveaus waarop ‘Het Diepste of Laagste Wezen’ het genus homo versloeg. Ik zou het mooi vinden als het zo'n boek werd dat actueel is voor de tijdgenoten, zelfs met een journalistiek karakter, maar dat na enige tijd een ‘kinderboek’ wordt.
Recent heb ik voor mezelf Gulliver's Travels gekocht. Het is goed dat ik dat niet eerder gedaan heb (of juist slecht?), want Swift's perfectie had me kunnen intimideren en ik weet niet of ik Prof. Mmaa dan niet op zou hebben gegeven. Ik bedoel niet die bekende reizen naar de Lilliputters en de reuzen [Brobdingnag], maar de laatste, ‘Voyage to the country of the horses (Houyhnhnms)’. Die kende ik helemaal niet, van het bestaan ervan had ik geen weet, en het is simpel en schitterend. Ik weet zeker dat jij dat zou willen illustreren. En om die reden betreur ik het dat ik het niet was die het schreef. Maar Swift's ‘Voyage to the Country of the Houyhnhnms’ is al een kinderboek en ik weet niet of Prof. Mmaa dat ooit wordt. Tegenwoordig is ook Pickwick Papers een kinderboek. En de figuur van Don Quichot en stukken uit Rabelais. Maar Alice in Wonderland kan op een dag een boek voor volwassenen worden. Ik denk dat Shaw en Chesterton, diverse titels van Anatole France, en Diderot's Jacques le fataliste op een dag voor kinderen zullen zijn.
Misschien lijkt het jou vreemd, lieveling, dat ik al deze grote werken in één adem met mijn Prof. Mmaa noem, maar ik koester wat dat aangaat helemaal geen ambitie. Wat ik daaraan ontleen is simpelweg wendbaarheid - een wijze van denken die me na aan het hart ligt.
Lieveling, je hebt deze fantastische termieten perfect weten te bena- | |
| |
deren. Formele encyclopedische correctheid met een menselijke expressie. Speelsheid - nooit zonder een grein pathos, en pathos nooit zonder een weinig gevoel voor humor. Journalistieke grap in ‘wetenschappelijke waarheid’ - en ‘wetenschappelijke waarheid’ in een histrionische theaterschets. Een echte, oprechte lyriek in doodgewone vulgariteit, en een stekel van eeuwige absurditeit in de meest oprechte lyriek.
Lieveling, ik heb je al zeven hoofdstukken gestuurd. Heb je die allemaal? Ik wacht met ongeduld op de volgende tekeningen. Voor mij is het buiten kijf dat zij bij de geschreven karakters van Prof. Mmaa horen, net zoals de illustraties in Dickens niet te scheiden zijn van Pickwick, Sam Weller en de rest. En dan gaat het niet alleen om de figuren, de karakters, maar ook om omgeving, atmosfeer en omstandigheden, en om - dat is het allerbelangrijkste - de invalshoek die hoewel serieus niet blind is voor het komische en ofschoon aan het lachen het zicht op de ernst niet verliest.
Zou het niet prachtig zijn, lieveling, als we ook al zijn we ver uiteen toch samen zouden kunnen werken zoals we dat gewoon waren.
Schrijf me daar meer over, liefste. Ik heb jouw brieven heel hard nodig.
Ik heb al een poos geen gedichten meer geschreven, niet sinds ik begonnen ben met Prof. Mmaa. Ouderdom? Zulawski schijnt beweerd te hebben dat hij zich het meest een dichter gevoeld heeft toen hij Op de zilveren globe aan het schrijven was [Jerzy Zulwaski, auteur van de eerste Poolse utopie].
Lieveling, de fragmenten die ik je stuur zijn natuurlijk niet de definitieve versie. Ik heb hier niets, geen bibliotheek enz., en bijna alles is uit het geheugen. Misschien is dat voorlopig wel beter omdat het makkelijker is om de vinger achter het marionetachtige karakter van de problemen te krijgen.
Franeczko, van thuis heb ik geen nieuws gekregen. Al zo lang nu. Ook heb ik niets gehoord van Ignacy of Stefan.
Geef iedereen een knuffel van mij, Genek en Stefan en Stefania en al diegenen die ik niet ken maar op wie jij gesteld bent.
Ik kus je heel heel teder, Franek, mijn liefste kleintje.
X Stefan
vertaling: nicolaas matsier
|
|