naamde eeuwige waarden en innerlijke verheffing de realiteit niet meer waarnam.
2. Hoe kan het barbaars zijn, een gedicht te schrijven? Auschwitz was barbaars. Daarmee heeft dit adjectief voor alle andere spraakgebruik afgedaan. Voor ‘het gedicht na Auschwitz’ moet men, als men het per se wil afwijzen, een gedifferentieerdere benaming bedenken. Voorstellen: inhumaan; instinctloos; tactloos; onwetend; blind; argeloos; vergeetachtig; onaangedaan; misdadig; esthetiserend.
3. Maar waarom een dergelijk neersabelend verdict uitgerekend uitspreken over de poëzie, de zachtste, gevoeligste literaire discipline? Had het niet meer voor de hand gelegen de gelaarsde bijlagenfilosofie van een mensenverachtende cultuurkritiek, zoals die meteen na de oorlog de benen onder de schrijftafel schoof, tot stilzwijgen te manen? Of de zondagstheologie van beide christelijke gezindtes te vragen zich in te tomen, die onaangedaan verder zwetsten, de historisch bepaalde ketterdood van Christus met dogmatische krokodillentranen besproeiden en daarmee van oudsher de jodenvervolging in de hand hebben gewerkt? Of een einde te maken aan de praktijken van nationale gezondbidders die van schuld en verantwoording niets wilden weten?
4. Natuurlijk is de poëzie, zoals alles wat met gevoel te maken heeft, bevattelijk voor verraad. Er zijn grote voorbeelden: Ezra Pound, Weinheber, in zekere zin ook Benn. En er zijn hele legioenen van gemiddelde en kleine poëzieverraders. Ook is het juist dat de poëzie verzwijgt. Namelijk alles wat haar op dat ogenblik thematisch zou afleiden. Maar waartegen is dat een argument? Toch niet tegen het wezen van de poëzie, die als geen andere literaire uitdrukkingsvorm intuïtief en seismografisch werkt; trillingen waarneemt van bevingen die vaak niet eens onze dromen schokken; dingen bedreigingen noemt die wij nog maar kort geleden juist voor reddingsmaatregelen hielden; feiten presenteert waartegen ecologie en cybernetica alleen maar onontcijferbare formules in het geweer kunnen brengen; en een besef van de werkelijkheid, pijn, onmacht, kracht en hoop in zodanig dwingende beelden vat dat plotselings zelfs de meest argelozen geraakt worden.
5. Hebben de ik-gerichte gedichten van Andreas Gryphius ten opzichte van de gruwelen van de Dertigjarige Oorlog standgehouden of niet. Ze hebben daar evenzeer tegen standgehouden als Celans Todesfuge standhoudt tegen de documenten van het Frankfurter Auschwitzproces.
6. De menselijke taal is niet bedoeld om te verstommen maar om te spreken. Ritme en melodie hoeven niet nadelig te zijn voor een ware uitspraak. (David tokkelde bij zijn waarheden zelfs nog op de snaren.)
7. Het gaat er niet om een zo onvoorstelbaar thema in een gedicht aan te pakken. Het gaat erom dat de maker van een gedicht goed beseft dat