den heb ik overigens geen seconde zwijgen kunnen halen.’
Humkoke lachte: ‘Nee, die zwijgt natuurlijk niet. En wat doe je met die stukjes band?’
‘Die plak ik aan elkaar en ik laat de band afdraaien als ik 's avonds thuis zit. Het is nog niet veel wat ik heb, nog maar drie minuten - maar er wordt ook niet veel gezwegen.’
‘Ik moet je erop wijzen, dat het verboden is stukken band mee naar huis te nemen.’
‘Ook stukken zwijgen?’ vroeg Murke.
Humkoke lachte en zei: ‘Ga nu maar!’ en Murke ging.
Toen de programmaleider een paar minuten over twee in zijn studio kwam, was Bur-Malottkes band net begonnen te draaien:... en steeds wanneer wij een gesprek over het wezen der kunst beginnen, op welke plaats, op welk uur, om welke reden en niet welke bedoeling dat ook moge zijn, wij moeten steeds allereerst onze blik omhoogslaan naar ‘dat hogere Wezen, dat wij vereren’, moeten ons eerbiedig buigen voor ‘dat hogere Wezen, dat wij vereren’ en moeten de kunst dankbaar aanvaarden als een geschenk uit de hand van...’
Nee, dacht de programmaleider, ik kan werkelijk van geen mens vergen, honderdtwintig uur naar Bur-Malottke te luisteren. Nee, dacht hij, er zijn dingen die je gewoon niet kunt doen, die ik zelfs Murke niet gun. Hij ging naar zijn kamer, schakelde de luidspreker in en hoorde net Bur-Malottke zeggen: ‘O, gij hoger Wezen, dat wij vereren...’ Nee, dacht de programmaleider, nee, nee.
Murke lag op zijn divanbed te roken. Naast hem stond op een stoel een kopje thee. Murke keek naar het witte plafond van zijn kamer. Aan zijn schrijfbureau zat een beeldschoon blond meisje, dat star uit het raam keek, naar de straat beneden. Tussen Murke en het meisje in stond op een klein tafeltje een taperecorder, die op opname stond ingesteld. Er werd geen woord gesproken, geen geluid was te horen. Je zou het meisje voor een fotomodel hebben kunnen houden, zo mooi was ze, en zo stil.
‘Ik kan niet meer,’ zei het meisje plotseling, ‘ik kan niet meer, het is onmogelijk wat je verlangt. Er zijn mannen die dingen van een meisje willen maar ik heb haast het gevoel dat wat jij van me wilt nog smeriger is dan de dingen die andere mannen van een meisje willen.’
Murke zuchtte. ‘God nog aan toe,’ zei hij, ‘lieve Rina, dat moet ik er allemaal weer uitsnijden, wees toch verstandig, toe nou, wees nou lief en zwijg nog minstens vijf minuten band voor me vol.’
‘Volzwijgen,’ zei het meisje en ze zei het op een toon, die men dertig jaar geleden ‘snibbig’ zou hebben genoemd. ‘Volzwijgen, dat is ook